blog | werkgroep caraïbische letteren

Praatjes voor de West – lekenpraatje

Op vrijdag 12 september 2014 promoveerde Jos de Roo op zijn  proefschrift over de Wereldomroep en de naoorlogse Surinaamse en Antilliaanse schrijvers, getiteld Praatjes voor de West. Hieronder zijn zgn,. “lekenpraatje”,  zijn introductie van zijn proefschrift voor de aanwezigen bij de verdediging van zijn proefschrift aan de Universiteit van Amsterdam.

Jos de Roo promotie Amigoe

Voorpagina Amigoe, editie Aruba, zaterdag 13 september 2014

 

door Jos de Roo
Geachte aanwezigen,

Het was al bekend dat het toenmalige hoofd van de West-Indische afdeling van de Wereldomroep, Jo van de Walle, Antilliaanse en Surinaamse schrijvers voor de microfoon haalde, maar wat ze daar precies deden was niet duidelijk. Geluidsopnamen waren er niet meer, maar er was wel een draaiboekenarchief met een lengte van honderd meter. De zes maanden waarin ik dit systematisch doornam, waren achteraf de gelukkigste en spannendste tijd van het onderzoek. Er ging bijna geen dag voorbij of ik kwam thuis met nog onbekende verhalen, die speciaal voor de uitzendingen naar de West waren geschreven. Onbekende verhalen van onder meer Boeli van Leeuwen en John Leefmans. Onbekende bijdragen van Wie Eegie Sanie waaronder een beginselverklaring van Eddy Bruma. Verhalen van onbekend gebleven schrijvers als de Arubaan Hubert Dennert en de Sint-Maartenaar Irving Plantz.

Dennert Hubert

De familie Dennert. Vooraan met korte broek: Hubert Dennert, ca, 1933.

Het was duidelijk dat de Wereldomroep voor de ontwikkeling van de Surinaamse en Antilliaanse literatuur van betekenis was geweest: met tegen de driehonderd oorspronkelijke bijdragen had de Wereldomroep meer gepubliceerd dan enig ander contemporain medium. De vraag naar de betekenis van de Wereldomroep voor de ontwikkeling van de Antilliaanse en Surinaamse literatuur gaat natuurlijk veel verder dan het vaststellen van de numerieke bijdrage eraan. Als het over ontwikkelingen in de literatuur gaat, betekent dit dat er vooral wordt gekeken naar het nieuwe. Nieuw waren allereerst zeven debutanten, onder wie Irving Plantz, Raúl Römer, Hubert Dennert, John Leefmans en Frits Moll. Nieuw was het om literaire redenen vastleggen van mondeling overgeleverde verhalen door landskinderen in de landstalen. Dit leidde tot de grootste verzameling orale literatuur van de Nederlandse Cariben. Uit mijn onderzoek kwamen hier twee tot nog toe onbekende aspecten naar voren. De taalkundige Raúl Römer vertelde Curaçaose Cuentanan di Nanzi in dezelfde tijd dat Nilda Pinto dit op Curaçao deed, maar ze deden dit onafhankelijk van elkaar zodat de verhaalinhoud ook van elkaar verschilt. Het andere onbekende is dat Irving Plantz de eerste was die de orale literatuur van Sint Maarten een gezicht gaf, waaruit blijkt dat dit eiland een andere verhaalschat heeft dan Curaçao en Suriname, want de spinverhalen kwamen daar niet voor.

 

Pinto Nilda

Nilda Pinto

Nieuw was het geluid dat de Surinaamse vereniging Wie Eegie Sanie liet horen: anti-koloniaal en opkomend voor de waardering van de Afrikaanse elementen uit de cultuur en voor het Sranan Tongo. In de literatuurgeschiedenis heerste de opvatting dat deze invloedrijke beweging zelden naar buiten trad. Dat bleek niet waar te zijn want 32 keer verzorgde ze een programma bij de Wereldomroep. Een analyse van deze programma’s leverde een ander beeld op dan men er later van gaf. Later zei men dat hun doel was een nationale Surinaamse cultuur te vormen, maar voor de microfoon zei men destijds klip en klaar dat het hen te doen was om de herwaardering van de Afrikaanse elementen in de cultuur. Zo blijkt Wie Eegie Sanie dus een emancipatiebeweging binnen de Creoolse groep te zijn die zich keerde tegen het Eurocentrisme van de lichtgekleurde Surinaamse Creoolse elite.

Bruma Eddy-Bruma

De onbetwiste leider van Wie Eegie Sanie: Eddy Bruma

Nieuw was de blik op de regio met besprekingen van Spaans-, Frans- en Engelstalige literaire werken, waarin deze geschetst werden als product van een positief gestemde mengcultuur die meer vitaliteit in zich had dan de doodgelopen Europese cultuur. De Wereldomroep bleek voor deze blik buiten de Koninkrijksgrenzen destijds de enige bron voor de Antillen en Suriname te zijn.
Nieuw was de introductie van zeer geprononceerde migrantenmotieven in de Antilliaanse en Surinaamse literatuur. Dat is eigenlijk niet verwonderlijk, want de schrijvers waren allemaal Antilliaanse en Surinaamse studenten die het thuisfront over hun belevenissen in Nederland vertelden. Hoofdmotief hierbij is het inburgeringsmotief. Schrijvers stellen zich de vraag of het wenselijk is in te burgeren. Hier wordt verschillend over gedacht. Frits Moll ziet dit als het verlies van zijn Surinaamse eigenheid, terwijl John Leefmans vindt dat je die niet kunt verliezen, omdat je nu eenmaal Surinamer bent. Hij verzet zich tegen wat men later kabels noemde. Hij beschrijft Surinaamse verpleegsters die samenklonteren, luidruchtig zijn, zich extravagant kleden en zo –zoals hij zegt- hun Surinamerschap tonen als een zere duim.

john-leefmans_220x500

John Leefmans

Nieuw is het tweede hoofdmotief van de migranten: de herwaardering en definiëring van het eigene. De Arubaan Hubert Dennert droomt in zijn eerste bijdragen in het kader van het heimweemotief over Aruba zoals Europanen dromen over een Caribisch eiland, gekenmerkt door zon, strand en palmen. Na een vakantie daar noemt hij het typerende van het landschap de cactussen en de enorme rotsblokken. Hij voegt er voor zijn luisteraars aan toe dat deze ook schoonheid hebben. Zo’n toevoeging voor zijn eigen mensen doet ons beseffen dat de algemene norm van wat schoonheid was in de koloniale en de postkoloniale tijd nog heel vaak de Europese was. De waardering van het eigene was nieuw.

 

Boeli van Leeuwen Nederland

Boeli van Leeuwen, zijn vrouw Dorthy Debrot en hun eerste kind, Den Haag, eind 1947

Hoofdmoot van mijn onderzoek was na te gaan welke rol de Wereldomroepverhalen hebben gespeeld bij de ontwikkeling van de schrijvers en welke plaats ze binnen hun oeuvre innemen. Hiervoor analyseerde ik de gevonden verhalen en vergeleek deze met de rest van hun oeuvre. Boeli van Leeuwen was met 36 verhalen de voornaamste. Ze waren zijn eerste oorspronkelijke verhalen, waarvan alle elementen later dienden als bouwstenen in zijn verdere oeuvre. Het zou hier te ver voeren om u aan de hand van de verhalen en de romans van Boeli van Leeuwen een indruk te geven hoe ik te werk ging. Daarvoor zijn het er te veel. Overzichtelijker is dit te doen met de eerste drie verhalen van Frank Martinus Arion, daterend uit 1956 en 1957. Zij gaan over inburgering. Hierbij helpt de houding van de Nederlanders, want zo zegt Frank Martinus, Antillianen worden overal met open armen ontvangen. Een belangrijk doel van het verblijf in Nederland vindt Martinus de verrijking met de cultuur van de West-Europese beschaving, zodat afgestudeerden bij terugkeer bezitters zijn van geestelijke rijkdommen die niet met geld te kopen zijn.

 

Frank Martinus Arion J. van der Weerd

Frank Martinus Arion. Foto © J. van der Weerd

In het tweede verhaal ‘Die kachel toch’ is het leren omgaan met een kolenkachel het symbool voor de integratie. Het lukt hem maar niet, zodat de hospita steeds te hulp schiet. Het verhaal is hilarisch met zelfspot en in een prachtige parlando-stijl verteld. Het eindigt zo: “Neen, van mijn kachel zal ik beslist nooit hoogte krijgen. […] En toch blijf ik het proberen, als ik straks thuiskom en morgen en altijd maar weer, net zoals ik steeds blijf proberen om bloemkool en peentjes en spruitjes door mijn keel te krijgen.”
In zijn derde verhaal vraagt hij zich af of hij wel ooit zal inburgeren. Hij concludeert: Ik hou van de taal, ik kan aardig met de mensen opschieten en met het weer heb ik al vrede gesloten, terwijl de verrassingen van natuurlijke schoonheid, de properheid van de parken en perken, mij nog steeds in vervoering brengen. Toch zegt hij dat er dingen zijn waar hij nooit aan zal wennen, maar welke dat zijn noemt hij niet. Hij geeft de raad levensaspecten die anders zijn dan de Antilliaanse en die men de moeite waard vindt, over te nemen als men dat kan.
Vergelijking met het verdere oeuvre van Frank Martinus Arion maakte duidelijk dat het integratiemotief helemaal verdween. Zijn verdere oeuvre is allesbehalve een pleidooi dat Antillianen zich aan Nederland en Nederlanders zouden moeten aanpassen. Zegt hij voor de Wereldomroep nog dat de Nederlanders de Antillianen warm en hartelijk ontvangen, in “Stemmen uit Afrika”, zegt hij ironisch dat zwarten in het Westen een open deur vinden en soms verwenning, maar dat dit gebeurt zoals men eenzaam dwalende dieren verwent en wollige katten in medelijden op de schoot van oude vrouwen. De gastvrijheid heeft dus een neerbuigend karakter en is onoprecht. Ik heb geen verklaring gevonden voor het feit dat hij tegelijk werkte aan de Wereldomroepverhalen en aan “Stemmen uit Afrika”, waarin diametraal tegenovergestelde meningen voorkomen.

Arion-Afscheid-van-de-koningin

De idealisering van de West-Europese beschaving waarvan in de Wereldomroepverhalen sprake is, is in de roman Afscheid van de koningin juist onderwerp van felle kritiek. De hoofdfiguur zegt: “Ik spreek tegenwoordig op een heel opzettelijke manier weinig goeds over Nederland.” Hij vergelijkt Nederlanders met dieren, dieren bij een drinkplaats die elkaar liefst zo snel mogelijk opeten. Zijn eerste Wereldomroepverhalen laten dus een heel andere Frank Martinus zien dan tot nog toe bekend was. Zo leidde dit onderzoek bij individuele auteurs ook tot nieuwe inzichten.

 

Jos de Roo

Jos de Roo. Foto © Michiel van Kempen

Tot slot de vraag waarom de titel van mijn proefschrift Praatjes voor de West is. Zo werden soms de bijdragen die ik vond aangekondigd. Voor mij werd deze term een geuzennaam,want deze Praatjes markeren een duurzame vernieuwing in de Antilliaanse en Surinaamse literatuur. Als dit u bijblijft, heeft dit lekenpraatje zijn doel bereikt.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter