blog | werkgroep caraïbische letteren
0
 

Peter Meel – Over vertrouwen in de Surinaamse politiek

Tekst zesde Jagernath Lachmon Lezing, Amsterdam, 29 september 2019

Het land van ooit of het land van nooit?
Over vertrouwen in de Surinaamse politiek


door Peter Meel

Dames en heren,

U zult niet verrast zijn als ik opmerk dat de Westerse wereld gebukt gaat onder een vertrouwenscrisis. Vooral sinds de financiële crash van 2008 signaleren onderzoekers dat in Westerse landen het vertrouwen van burgers op allerlei fronten is teruggelopen. Zij leiden dit onder andere af uit hun stemgedrag, hun sociale opvattingen en hun consumptiepatronen. Meer specifiek treedt het afnemende vertrouwen van burgers naar voren in hun beoordeling van instituties. In het bijzonder politieke partijen en regeringen moeten het dan ontgelden. Veel mensen verwijten politici dat zij goed voor zichzelf zorgen, maar met hun rug naar de samenleving staan en maatschappelijke problemen onopgelost laten.

Dr Peter Meel tijdens de zesde Lachmon-lezing
Foto © Michiel van Kempen


Het is een misvatting te denken dat dit teruglopende vertrouwen van recente datum is. In Westerse landen bestaat er al veel langer een onderstroom van ongenoegen en onvrede ten aanzien van de verrichtingen van politici. Dat laatste geldt ook voor Suriname. Al vanaf de eerste vrije verkiezingen volgens het algemeen kiesrecht in 1949 geldt voor veel mensen dat politiek fisti (vies, vuil) of pori (bedorven) is en dat om te veel politici een aureool van onbetrouwbaarheid en opportunisme hangt. Die houding kan deels worden verklaard uit het koloniale verleden. Het was de Nederlandse kolonisator die autoritair leiderschap en verdeel en heers als elementen in het landsbestuur introduceerde. Maar de scepsis in Suriname over politiek houdt even goed verband met andere factoren, zoals de ambivalente relatie tussen politici en burgers, de grote mate van sociale ongelijkheid en de economische afhankelijkheid van het buitenland.
   Dat er de laatste jaren zoveel wordt gesproken over het afnemende vertrouwen in de politiek heeft te maken met de toegenomen complexiteit van hedendaagse samenlevingen, de economische stagnatie die landen parten speelt en de rol van sociale media, die als barometers van het publieke humeur het politieke debat zijn gaan beïnvloeden. De achterliggende oorzaken zijn drieledig. Ten eerste hebben we te maken met een zegevierend neoliberalisme dat de positie van de vrije markt heeft versterkt, maar de slagkracht van nationale regeringen heeft ondergraven. Ten tweede zijn we getuige van aanhoudende migratiestromen, die groepen bewoners in aankomstlanden het idee geven steeds meer vreemdeling in eigen land te zijn geworden. Ten slotte worden we geconfronteerd met veranderende machtsverhoudingen in de wereld. In dit opzicht springen de wispelturige opstelling van de Verenigde Staten, de expansionistische politiek van China en de stroperige bedachtzaamheid van de Europese Unie het meest in het oog.

Mr Jagernath Lachmon in 1975. Foto Bert Verhoef (publiek domein).

 De omstreden reputatie van de politiek in Suriname houdt behalve met het koloniale verleden, contemporaine uitdagingen en veranderende internationale verhoudingen ook verband met de teleurstellende prestaties van lokale politici. Uit onderzoek blijkt dat Surinamers aanmerkelijk meer vertrouwen hebben in religieuze organisaties, de rechterlijke macht en de media dan in politieke partijen, het parlement of de regering. Deze uitkomsten worden weerspiegeld in de positie die Suriname inneemt op lijstjes van internationale organisaties, die landen monitoren op thema’s als ‘transparantie’, ‘levensverwachting, onderwijs en bruto nationaal inkomen’ en ‘het gemak van zakendoen’. Het beeld van Suriname dat uit deze rangordes oprijst is gemengd, maar biedt vooral zicht op tekortkomingen en verbeterpunten waarmee de republiek aan de slag zou kunnen.
   Geconfronteerd met dit weinig bemoedigende beeld dringt zich de vraag op hoe Suriname er momenteel voor staat en – in het verlengde hiervan – hoe burgers zich tot hun land zouden moeten verhouden. Zijn de mogelijkheden om positief in te grijpen nog lang niet uitgeput en kunnen burgers werkelijk bijdragen aan het versterken van behoorlijk bestuur, economische voorspoed en sociale rechtvaardigheid? Of moeten burgers zich neerleggen bij de negatieve spiraal waarin de republiek zich lijkt te bevinden en accepteren dat er voor de gesignaleerde achterstanden en gebreken geen remedie bestaat? Anders geformuleerd: kunnen we de toekomst van Suriname met enig optimisme tegemoetzien of is het realistischer om de republiek maar af te schrijven? Kortom: is Suriname het land van ooit of het land van nooit?
   Ik wil vanmiddag zoeken naar een antwoord op deze vraag door mij te richten op het thema vertrouwen in de Surinaamse politiek. In de komende veertig minuten zal ik allereerst uiteenzetten wat ik onder vertrouwen versta. Vervolgens zal ik nagaan wat politieke partijen kunnen doen om het vertrouwen in de politiek te vergroten en de kloof tussen politici en burgers te versmallen. Ik zal in dat verband vooral aandacht vragen voor de potenties van de civil society, het maatschappelijk middenveld. Aangezien de uitnodiging voor deze lezing afkomstig is van de VHP zal ik het meest uitgebreid stilstaan bij de transformatie van deze partij tot een multi-etnische beweging en bij de mogelijkheden die de Oranje beweging heeft om het vertrouwen tussen kiezers en gekozenen te versterken.

Wat is vertrouwen?  
Onderzoekers zijn het erover eens dat vertrouwen in de eerste plaats verwijst naar relaties tussen personen. In zijn meest uitgeklede vorm gaat het om een individu dat zich kwetsbaar opstelt ten opzichte van een ander individu. Vertrouwen houdt namelijk een oordeel van een individu over een ander individu in. Dit oordeel betreft een in beginsel positieve opvatting over de betrouwbaarheid van de ander en veronderstelt dat die ander zich hierdoor aangespoord voelt om handelingen te verrichten die de belangen van het individu ten goede komen.

Behalve naar relaties tussen individuen kan vertrouwen ook verwijzen naar relaties tussen individuen en instituties, zoals het rechtssysteem, het onderwijs of de politiek. Het gaat in dit verband minder om de betrouwbaarheid van personen en meer om de betrouwbaarheid van instituties. Die betrouwbaarheid veronderstelt dat een individu ervan uit mag gaan dat een institutie zich gebonden acht om te handelen in zijn of haar belang. Het individu heeft vooral reden om dit te denken als een institutie zich presenteert als hoeder van het algemeen belang. Los van deze betrokkenheid kan de betrouwbaarheid van een institutie ook worden afgelezen uit het feit dat deze competent is op het terrein waarop deze zich beweegt.

   Vertrouwen tussen individuen en vertrouwen tussen individuen en instituties komen terug in de begrippen sociaal vertrouwen en politiek vertrouwen. Sociaal vertrouwen heeft betrekking op vertrouwen tussen personen. Het kan daarbij gaan om relaties die zich kenmerken door machtsongelijkheid en een gerichtheid op socialisatie. We kunnen in dit verband denken aan relaties tussen een ouder en een kind, een docent en een leerling of een werkgever en een werknemer. Zowel kinderen, leerlingen als werknemers doorlopen immers een tamelijk dwingend proces waarbij hen de normen en waarden van ‘hun groep’ worden aangeleerd. Er zijn daarnaast sociale relaties waarbij het vertrouwen tussen individuen een meer gelijkwaardig karakter heeft. Leden van toneelverenigingen, sportverenigingen of serviceclubs hebben doorgaans een informelere band met elkaar en het vertrouwen dat er tussen hen bestaat richt zich duidelijker op het met elkaar nastreven en realiseren van doelen.
   Politiek vertrouwen zou je kunnen zien als een verbijzondering van sociaal vertrouwen. Ook hier gaat het om vertrouwen tussen individuen, maar is het centrale domein de politiek en zijn de betrokken individuen deels vertegenwoordigers van politieke instituties. Ook bij politiek vertrouwen kan er sprake zijn van vertrouwen binnen hiërarchische relaties, bijvoorbeeld tussen fractieleiders en fractieleden. Vertrouwen binnen meer gelijkwaardige relaties bestaat er bijvoorbeeld tussen volksvertegenwoordigers of ministers onderling. In hoge mate bepalend bij politiek vertrouwen zijn de belangen die er op het spel staan. In een democratie speelt de politiek een doorslaggevende rol bij het besturen van een staat en het ordenen van een samenleving. Dat heeft tot gevolg dat de politiek diep ingrijpt in het leven van burgers. Om het politieke en sociale klimaat te reguleren en de kans op spanningen en conflicten te minimaliseren, is het daarom van fundamenteel belang dat er vertrouwen bestaat tussen politici en burgers.

   Er bestaat een aantoonbare relatie tussen sociaal vertrouwen en welvaartsniveau. In zijn algemeenheid geldt dat hoe groter het sociaal vertrouwen, hoe hoger het nationaal inkomen en hoe groter de inkomensgelijkheid. Onderzoek naar het verband tussen sociaal vertrouwen en onderwijsniveau laat zien dat hoger opgeleiden aanmerkelijk vaker vertrouwen uitspreken in hun medemens dan personen die lagere typen onderwijs hebben doorlopen. Hoger onderwijs draagt ook bij tot een grotere deelname van burgers aan sociale en politieke activiteiten.

Civil society

De meeste onderzoekers die ontwikkelingen binnen de publieke ruimte bestuderen, onderscheiden twee typen vertrouwen: vertrouwen in mensen die we kennen, ook wel ‘strategisch vertrouwen’ genoemd, en vertrouwen in mensen die we niet kennen en van wie we aannemen dat ze ‘anders’ zijn. Dit laatste type vertrouwen wordt ‘moralistisch vertrouwen’ genoemd. Wie dat bezit, staat positief ten opzichte van mensen met een andere achtergrond, omdat hij ervan uitgaat dat deze personen dezelfde onderliggende waarden belangrijk vinden. Moralistisch vertrouwen ligt ten grondslag aan wat de ‘civil society’ of ‘het maatschappelijk middenveld’ wordt genoemd. Bij moralistisch vertrouwen voelen burgers zich verantwoordelijk voor hun medeburgers en richten zij zich op het doordènken en oplossen van maatschappelijke vraagstukken.
   De civil society deelt de publieke ruimte met de politiek (of de staat) en de economie (of de markt) en wordt om die reden ook wel de ‘derde sector’ genoemd. De civil society kenmerkt zich door een grote mate van openheid, stuurt zichzelf aan, is voor een belangrijk deel zelfvoorzienend, opereert autonoom van de politiek en acht zich gebonden aan de geldende rechtsorde. In de praktijk omsluit de civil society een grote diversiteit aan organisaties, die gemeten naar slagkracht en effectiviteit nogal van elkaar verschillen.

Civil society organisaties worden in de regel geleid worden individuen, die – anders dan politici – niet bezig zijn met het opbouwen en consolideren van een machtspositie. Zij zien leiderschap in de eerste plaats als een middel om bewustwording te creëren, kennis te verspreiden en activiteiten te ontplooien. Bij civil society organisaties gaat het niet om het uitoefenen van macht over mensen, maar om het delen van macht met hen. In plaats van besluiten af te wachten die volksvertegenwoordigers voor hen nemen, worden burgers aangemoedigd om invloed uit te oefenen op die besluiten via gestructureerd overleg en het zoeken van consensus.

In Suriname timmeren er vele civil society organisaties aan de weg. Het gaat onder andere om vakbonden, werkgeversorganisaties en beroepsverenigingen, en om organisaties op het gebied van gender, mensenrechten, milieu, ontwikkeling, welzijn, religie en cultuur. Binnen de publieke ruimte willen civil society organisaties een complementaire rol vervullen ten opzichte van de politiek. Niet door de politiek te controleren of op de stoel van de politiek te gaan zitten, maar door een bijdrage te leveren aan de kwaliteit en de zorgvuldigheid van de politieke besluitvorming. Hoewel zij dit op een respectvolle en professionele manier proberen te doen, zien politici hen vaak als luizen in de pels en proberen zij civil society organisaties op afstand te houden. Daarmee miskennen zij de eigenstandige positie van deze organisaties als schakel en buffer tussen burgers en de politiek. Zij willen de belangen van burgers behartigen, maar hen tegelijk beschermen tegen de uitwassen van machtsuitoefening door politici.

Marsgroep van de ABOP, Paramaribo 2016. Foto © Michiel van Kempen

Om het vertrouwen in de politiek te bevorderen, is het belangrijk dat politieke partijen in Suriname civil society organisaties serieus nemen en gebruik maken van hun netwerken, deskundigheid en ideeën. Op die manier kan het draagvlak voor de liberale democratie worden vergroot en de legitimiteit van regeringen worden versterkt. Civil society organisaties worden al sinds de 19e eeuw beschouwd als leerscholen voor democratisch denken en handelen, maar toch ontbreekt in Suriname de politieke wil om burgerparticipatie als kernwaarde van democratie te promoten. Dit verklaart voor een deel waarom Suriname te boek staat als een electorale democratie waar vrije verkiezingen worden georganiseerd en politieke rechten beschermd zijn, maar waar instituties gebrekkig functioneren en aan de beginselen van behoorlijk bestuur onvoldoende inhoud wordt gegeven.

Jurist Hans Lim A Po erkent dat de liberale democratie in Suriname geholpen zou zijn met een grotere mate van burgerparticipatie, maar volgens hem ontbreken daar de bouwstenen voor. Zolang de politieke elite zich blijft beschouwen als een uitverkoren groep en deels langs formele, deels langs informele weg de publieke middelen verdeelt, staat de burger naar zijn oordeel met lege handen. De omslag naar een deliberatieve democratie – een democratie waarbinnen ruimte is voor medezeggenschap – vereist volgens hem een traditie van publiek debat. En die traditie, waarbij politici en burgers ‘besturen door middel van discussie’, is in Suriname zo goed als afwezig. Veel politici schuwen het publieke debat, veel burgers voelen zich niet aangetrokken tot abstractere gedachtewisselingen over bestuur en beleid.
   Een veelgehoorde klacht in Suriname is dat de discussievaardigheden van burgers niet toereikend zijn om zinvol deel te kunnen nemen aan debatten. Burgers zouden onvoldoende open staan voor de argumenten van anderen en het bereiken van consensus beschouwen als een ongewenste uitkomst van een discussie die zij tegen elke prijs willen winnen. Evenals in andere democratieën is deze kritiek op grote groepen burgers zeker van toepassing. Wie voorbeelden van slecht verwoord en ondeugdelijk beargumenteerd eigen gelijk wil vinden, hoeft maar even op sociale media rond te kijken om erachter te komen dat dit type burger ook in Suriname goed vertegenwoordigd is. Maar dat is niet het hele verhaal. Er zijn ook groepen burgers die het publieke debat mijden uit een gevoel van vergeefsheid en niet uit onvermogen. Velen van hen, zeker ook jongeren, willen wel degelijk gebruik maken van hun politieke rechten en vrijheden, maar worden simpelweg niet uitgedaagd om dit te doen.

Marsgroep van het Sint Vincentiusziekenhuis, Paramaribo 2016. Foto © Michiel van Kempen

Deze patstelling kan doorbroken worden met het aanbieden van ‘civic education’ of wel burgerschapskunde. Burgerschapskunde is in de Verenigde Staten een vak dat op middelbare scholen en op universiteiten wordt gedoceerd. Het is voortgekomen uit pleidooien van de grondleggers van de Amerikaanse onafhankelijkheid en heeft altijd de steun gehad van civil society organisaties. Inmiddels is het onderricht in burgerschapskunde in de Verenigde Staten enigszins in het slop geraakt. Als gevolg hiervan worden burgerlijke vrijheden en verantwoordelijkheden tegenwoordig minder goed onderwezen. In een tijd dat steeds meer burgers losgezongen dreigen te raken van de liberale democratie is dat een ontwikkeling die betreurd moet worden.
   Met het voorbeeld van de Verenigde Staten in het achterhoofd wil ik hier een lans breken voor het introduceren van burgerschapskunde in Suriname. Het vak is bij uitstek geschikt om middelbare scholieren vertrouwd te maken met de verdiensten en onvolkomenheden van de liberale democratie, maar ook met de sterkten en zwakten van ideologische alternatieven. Leidende vragen bij burgerschapskunde zouden moeten zijn: wat is een burger, wat mag er van hem of haar worden verlangd en op welke wijze kan hij of zij actief bijdragen aan de ontwikkeling van Suriname? Omdat burgerschapskunde verwant is aan vakken als maatschappijleer en staatsinrichting kan het worden gedoceerd door leraren die een bevoegdheid maatschappijleer bezitten. Eventueel kan burgerschapskunde geïntegreerd worden met maatschappijleer, zolang de leerlijnen van dit onderdeel maar duidelijk omschreven zijn en er geen misverstand kan bestaan over de eindtermen van het vak.
   Bij burgerschapskunde hoort het trainen van debatvaardigheden. Op die manier kunnen burgers in hun vormende jaren voorbereid worden op hun latere deelname aan politieke gedachtewisselingen. Het valt te overwegen om politici als gastdocent bij deze debattrainingen in te schakelen. Bij voorkeur voorziet burgerschapskunde ook in relevante maatschappelijke stages. Om het belang van het vak te onderstrepen, is het denkbaar om doelen behaald binnen burgerschapskunde vast te leggen in een burgerschapspaspoort. Heeft een leerling aan alle eindtermen voldaan, dan kan dit document gelden als een basiskwalificatie burgerschap.

VHP-voorzitter Chan Santokhi
Foto © Michiel van Kempen



Vertrouwen en de VHP

De VHP bevindt zich in een transitieperiode. De partij is sinds het aantreden van de huidige partijvoorzitter bezig zichzelf opnieuw uit te vinden en doet dat met geestdrift en toewijding. Het partijbestuur heeft zijn zinnen gezet op het moderniseren van de partijorganisatie en het aanpassen van de partijideologie. Om de breuk met het verleden te accentueren, spreekt de partijtop tegenwoordig over de Oranje beweging en niet langer over de Oranje partij. Anders dan in het verleden zoekt de partij actief het contact met alle bevolkingsgroepen. Ook in de kiesdistricten die traditiegetrouw buiten haar horizon vielen, manifesteert zij zich, verwelkomt zij nieuwe leden en installeert zij kernbesturen en campagneteams.
   De beoogde transformatie verloopt niet zonder slag of stoot. Delen van de VHP-achterban vinden dat de ontwikkelingen te snel gaan en ervaren de hervormingen als te ingrijpend. Als de partij de deur openzet voor alle Surinamers, hoe kan zij dan nog opkomen voor het segment van de bevolking waarvoor Jagernath Lachmon de partij ooit oprichtte? Vooral oudere generatie VHP-ers menen dat de partij bezig is haar identiteit te grabbel te gooien en leden van zich te vervreemden.
   Buitenstaanders volgen de recente ontwikkelingen binnen de VHP met aandacht, maar nemen vaak nog een afwachtende houding aan. Zij stellen zichzelf de vraag of de ingezette veranderingen cosmetisch of fundamenteel van aard zijn. Worden vertegenwoordigers van andere etnische groepen alleen strategisch op de verkiezingslijst geplaatst, zoals dat ook onder Lachmon en Sardjoe wel gebeurde? Of gaat het partijbestuur voortvarender te werk en worden op een structurele basis taken en verantwoordelijkheden aan niet-Hindostanen toebedeeld?
   De scepsis van veel buitenstaanders wordt gevoed door het besef dat het VHP-bestuur vastbesloten is om terug te keren in het machtscentrum. Na tien jaar oppositie, zo heeft het bestuur laten weten, is het tijd om weer deel uit te maken van de regering, bij voorkeur in een leidende rol. Maar als dergelijke machtsaspiraties een rol spelen, misschien wel de boventoon voeren, bestaat de aangekondigde transformatie dan uit meer dan alleen retoriek? Hoeveel water is de VHP bereid in de wijn te doen voor een plek in de coalitie? Behoort een regering samen met de NDP tot de mogelijkheden? Hoewel deze vragen niet los kunnen worden gezien van VHP-onvriendelijke propaganda, zijn zij wel ter zake. Machtspolitieke aspecten kunnen nooit tussen haakjes worden geplaatst in beschouwingen over de koers van politieke partijen.
   De opmars van de Oranje beweging laat in mijn ogen vooral zien dat voorzitter Santokhi bezig is een inhaalslag te maken. Hij probeert zijn partij te laten aanhaken bij actuele ontwikkelingen en meer in de pas te laten lopen met maatschappelijke opvattingen die in Suriname inmiddels gemeengoed zijn geworden. Die opvattingen komen erop neer dat mono-etniciteit uit is en multi-etniciteit in. Daarnaast kan worden vastgesteld dat de keuze voor een beweging aansluit bij de verlangens van grote groepen jonge kiezers. Zij identificeren zich gemakkelijker met een organisatie waarin de aspiraties van de Surinaamse bevolking weerspiegeld worden en voelen zich aangetrokken tot een dynamiek die de belofte van verandering in zich bergt. Bovendien doet een beweging meer dan een politieke partij een beroep op de actieve inzet van de leden. Deze nemen geen genoegen met een rol als politiek consument, maar willen dragers en mede-vormgevers zijn van de richting die de beweging is ingeslagen.
   De nieuwe koers van de VHP heeft geen revolutionair, maar een evolutionair karakter. Er is geen sprake van een breuk met het beleid van Lachmon en Sardjoe, maar er wordt aangestuurd op een consequentere voortzetting ervan. Met respect voor de verbroederingspolitiek en de shanti-politiek van zijn voorgangers probeert de zittende partijvoorzitter nadrukkelijker inhoud te geven aan de naam Verenigde Hervormings Partij. Die naam draagt de partij al sinds 1973, maar de ambitie om zich te ‘verenigen’ heeft de partijtop tot dusver vooral geprojecteerd op één bevolkingsgroep en van ‘hervormingen’ heeft de partij zich in de praktijk eerder afkerig getoond dan dat zij die heeft omarmd. Voorzitter Santohki wil aan beide begrippen een bredere invulling geven. Niet door in combinatieverband met andere partijen verder op te trekken of door voormalige samenwerkingspartners met elkaar te laten fuseren, maar door de VHP met een oriëntatie op de Hindostaanse middenklasse om te vormen tot een bredere en inclusievere volkspartij.
   Bij het bepalen van deze keuze heeft vooral het V7 debacle in 2015 een rol gespeeld. Maar ook de aanwezigheid van een Paarse beweging lijkt de partijtop te hebben geïnspireerd om daar een Oranje beweging tegenover te plaatsen. De VHP-top taxeert dat de Paarse beweging doeltreffender met een tegenbeweging valt te bestrijden en brengt de verkiezingscampagne daarmee terug tot een tweegevecht tussen opponenten die aan elkaar gewaagd zijn. Een dergelijk frame nodigt het electoraat uit tot het innemen van een duidelijk standpunt, wat de kiezersopkomst gunstig kan beïnvloeden.

Beeld voor Baba en Mai, Paramaribo. Foto © Michiel van Kempen

Men kan waardering hebben voor de positieve intenties en aanwijsbare potenties die de VHP in de afgelopen jaren heeft laten zien. Maar tegelijk moet de vraag worden gesteld of deze intenties en potenties voldoende zullen zijn om de kiezer het vertrouwen in de politiek te laten terugkrijgen. Het naar de stembus lokken van burgers en het realiseren van een machtswisseling zijn één ding, maar het structureel betrekken van burgers bij de politiek vraagt mijns inziens om meer. De VHP zou het vertrouwen in de Surinaamse politiek een impuls kunnen geven door op een aantal punten nadere actie te ondernemen. Vier van deze punten wil ik hier kort uiteenzetten. In willekeurige volgorde gaat het om het rekruteren en faciliteren van partijleden, het communiceren met de burger, het vertellen van een onderscheidend verhaal en het presenteren van een doordacht urgentieprogramma.


Rekruteren en faciliteren van partijleden

Waar het gaat om het rekruteren van nieuwe leden is het van belang dat de Oranje beweging zijn huis openstelt voor alle burgers die de beginselen van de VHP onderschrijven, ongeacht hun leeftijd, opleiding, klasse, etniciteit of gender. Evenals de Paarse beweging zou de Oranje beweging zich erop moeten toeleggen uiteenlopende groepen Surinamers politiek onderdak te bieden. Alleen als zichtbaar wordt dat de partijaanhang een dwarsdoorsnede vormt van de samenleving en dat die dwarsdoorsnede terug te vinden is in de samenstelling van het VHP-bestuur, de VHP-fractie en – als de partij in de coalitie komt – de VHP-ministersploeg zal de beweging kunnen waarmaken dat zij over een nationaal profiel beschikt. Anders dan in het verleden is het uitgesloten dat de partij nog weg komt met vormen van tokenisme. Zoals bekend, is tokenisme het op de kieslijst plaatsen van leden van andere etnische groepen om richting het electoraat een schijn van multi-etniciteit op te houden.
   Vooral voor jongeren – mannen en vrouwen – zal de VHP plaats moeten inruimen. Jongeren vormen een substantieel deel van het electoraat en het getuigt van gezond verstand als de Oranje beweging het signaal afgeeft dat zij in toekomstige generaties VHP-ers wil investeren. Het vasthouden van deze jongeren zal bijzondere aandacht vergen. Los van de vorming en begeleiding die zij van het zittende kader zullen ontvangen, zullen hun inzet en motivatie vooral afhangen van kansen die zij krijgen aangeboden. Dat vraagt van de VHP-leiding een alertheid om het beste in de jongste generatie VHP-ers naar boven te halen. Dat kan door vertrouwen in hen uit te spreken en hen maximale ruimte te geven om initiatieven te ontplooien ten behoeve van de partij.
   Daarnaast dient de partijleiding zowel intern als extern te benadrukken dat het bedrijven van politiek een dienstbare opstelling en integer handelen veronderstelt. In het bijzonder van volksvertegenwoordigers worden inzet, betrokkenheid en deskundigheid verwacht en een mate van onbaatzuchtigheid die zich moeilijk verdraagt met het ontplooien van activiteiten waarmee additionele inkomsten kunnen worden verworven. Hoewel het lidmaatschap van DNA geen voltijdse baan is en het parlementariërs niet verboden is om neveninkomsten te hebben, beoordeelt het electoraat dit als negatief. Niet alleen omdat de bezoldiging van DNA-leden meer dan toereikend is, maar vooral omdat het combineren van inkomstenbronnen het vooroordeel bevestigt dat het DNA-lidmaatschap een verdienmodel is voor politieke entrepreneurs en een mechanisme aan de hand waarvan partijelites publieke middelen verdelen. Juist om het vertrouwen in de politiek te versterken, zou de Oranje beweging er goed aan doen om een integriteitscode voor volksvertegenwoordigers vast te stellen. In deze code zou in ieder geval moeten worden opgenomen dat parlementariërs afzien van neveninkomsten en het DNA-lidmaatschap als een voltijdse functie opvatten. Wie in overeenstemming met deze bepalingen handelt, laat zien dat hij het meent met de burger en dat hij volledig gecommitteerd is aan de functie waarin het volk hem heeft gekozen. Mocht de VHP na mei 2020 regeringsverantwoordelijkheid gaan dragen, dan zet de partij idealiter de bepalingen van de integriteitscode om in wetgeving.

NDP Sympathisanten in Coronie. Foto © Michiel van Kempen

Communicatie

Op het gebied van communicatie kan de Oranje beweging zich positief onderscheiden door ruimte te reserveren voor debat en discussie. Het organiseren van kritische massa is een vereiste voor politieke partijen om effectief te kunnen opereren. Vooral het toetsen van overtuigingen en het reflecteren op eigen handelen zijn nodig om de partijorganisatie sterk en veerkrachtig te houden. Daarnaast kan een coachende en verbindende bestuursstijl de betrokkenheid van leden bij de partij versterken en het eendrachtig formuleren en realiseren van beleidsdoelen vergemakkelijken.
   Los van de interne communicatie is er de communicatie met het electoraat. Die vindt hoofdzakelijk plaats in verkiezingstijd. Partijdelegaties brengen bezoeken aan de verschillende kiesdistricten. Daar ontmoeten zij de lokale bevolking, zetten zij beleidsvoornemens uiteen en bieden zij geschenken aan. Fameus is het instrument van de massameeting. Massameetings zijn drukbezochte en strak geregisseerde bijeenkomsten waarbij aanwezigen ritueel worden ondergedompeld in een bad van saamhorigheid, geestvervoering en amusement. Sprekers spelen in op de sentimenten van de massa door de eigen partij te bewieroken en politieke tegenstanders op de hak te nemen. Het publiek betuigt zijn adhesie met de sprekers door te joelen en te juichen, te klappen en te fluiten, te lachen en te zingen. Bevangen door de hitte geeft de menigte zich gaandeweg steeds gewilliger over aan de instructies van de conferencier en verliest zich in een emotionele achtbaan. Er zijn momenten van opwinding en ontlading, er komen adrenaline en endorfine vrij, maar uiteindelijk resteert er vooral een stemadvies. En alle aanwezigen weten dat zij geacht worden dit advies op te volgen.
   Het is niet mijn bedoeling om af te geven op massameetings. Zij behoren al zeventig jaar tot de Surinaamse politieke cultuur en ik heb nog geen politicus ontmoet die erop aandrong ze af te schaffen. Maar je kunt je wel afvragen of de kostbare massameetings nog wel van deze tijd zijn en of het niet mogelijk is de communicatie met het electoraat van meer diepgang te voorzien. Waarom zijn er in Suriname geen lijsttrekkersdebatten op de nationale televisie, zodat politici zich inhoudelijk aan de bevolking kunnen presenteren? Waar zijn de stemwijzers en kieskompassen? Hoe komt het dat er geen programma’s worden geproduceerd voor een breed publiek waarin het maatschappelijk middenveld met politici in discussie gaat of waarin politici kritisch worden gevolgd tijdens het verrichten van hun werkzaamheden? Op internet wordt voorzichtig met dergelijke vormen van publiekscommunicatie geëxperimenteerd, maar het valt op dat het vooral politici van de buitenparlementaire oppositie zijn die hieraan hun medewerking verlenen.
   De wijze waarop de meeste politieke partijen kiezers het hof maken, leidt ertoe dat burgers vooral worden geconfronteerd met politici die ‘zenden’ en met boodschappen die niet prikkelen tot nadenken of uitnodigen tot discussie. Bepaalde media proberen hier tegenwicht aan te bieden, maar al te vaak gaan hun pogingen om burgers kritisch voor te lichten in het propagandageweld ten onder. Voor het vertrouwen in de politiek is deze gang van zaken desastreus. Zolang burgers zich geen gefundeerd oordeel kunnen vormen over politieke partijen en hun programma’s zullen zij zich door politici onvoldoende serieus genomen voelen en zullen velen van hen ervan afzien om tijdens verkiezingen hun stem uit te brengen.
   Het introduceren van burgerschapskunde op middelbare scholen kan op termijn voor een verbeterde communicatie tussen politici en burgers zorgen. Het vak leert immers dat politiek niet dient als echokamer van de eigendunk van politici, maar bedoeld is als instrument om maatschappelijke hervormingen op gang te brengen. Politieke medezeggenschap creëert kansen om uit de cirkel van armoede en onderontwikkeling te geraken en stappen te zetten richting een rechtvaardiger spreiding van macht, kennis en inkomen, om maar eens een sociaaldemocratisch verheffingsideaal van stal te halen. Ik wens de VHP toe dat het verder gaat met het ontwikkelen van het idee van burgerschapskunde, vanuit de onderwijsvisie van de partij, vanuit het oogpunt van normen en waarden en vanuit de wens om het vertrouwen van burgers in de politiek te versterken. De Oranje beweging zal daarbij ongetwijfeld civil society organisaties aan haar zijde vinden.

Fruit- en grotenverkoop aan de Kwattaweg. Foto © Michiel van Kempen

Onderscheidend verhaal

Om de wedergeboorte van de VHP te markeren, zal de Oranjebeweging een onderscheidend verhaal moeten hebben en dit met elan moeten uitdragen. Een van de lessen die uit de Front-periodes kan worden getrokken, is dat burgers het creëren van politieke en economische stabiliteit waarderen, maar niet per se beschouwen als een verdienste van politici. Zij zien het vooral als een minimumvoorwaarde waaraan politici hebben te voldoen. Om burgers politiek niet kwijt te raken, zullen partijen dan ook met nieuw beleid moeten komen. En bij dat beleid hoort een onderscheidend verhaal dat de partij definieert, mensen boven tegenstellingen en verschillen uittilt, en meeneemt in het uitvoeren van een omvattend project.

Een onderscheidend verhaal is, anders dan een partij- of verkiezingsprogramma, geen inventarisatie van wensen of opsomming van beleidsvoornemens. Het is een beknopte bespiegeling over land en volk, waaruit een overkoepelende ambitie spreekt en dat een wenkend perspectief biedt. Het onderscheidende verhaal handelt over Surinaamse burgers en plaatst hen in een verband waarin verleden, heden en toekomst op een betekenisvolle wijze op elkaar zijn afgestemd. Burgers moeten zich met het verhaal kunnen identificeren en er houvast en inspiratie aan kunnen ontlenen.
   Bij het componeren van het onderscheidende verhaal kan de VHP teruggrijpen op de verbroederingspolitiek, al denk ik dat een verbindende tekst pas tot de verbeelding van mensen zal spreken als dit bestanddeel wordt ingepast in een eigentijdser geheel. Dat geheel kan niet zonder een historische dimensie en een ideologisch fundament, maar dient vooral te gaan over het realiseren van een gemeenschappelijke toekomst. Het is van belang dat mensen zich in die toekomst herkennen en dat zij er als burgers een bijdrage aan willen leveren.   Het Jnan Adhin Kennisinstituut van de VHP zou het schrijven van een onderscheidend verhaal voor zijn rekening kunnen nemen en zich daarbij kunnen laten adviseren door vertegenwoordigers van civil society organisaties. Het verhaal kan verwijzen naar ‘hoe wij hier ook samenkwamen’ en een republikeins burgerschap centraal stellen. Dit burgerschap vereist identificatie met de staat als gemeenschap en veronderstelt een actieve rol van burgers. De toekomst kan bestaan uit een samenleving waarin respect voor liberaal-democratische rechten en vrijheden samengaat met het garanderen van bestaanszekerheid en het bevorderen van sociale rechtvaardigheid.

Om het onderscheidende verhaal persoonlijk te maken en begrijpelijk voor alle burgers is het van belang om eenvoudige woorden te kiezen en aansprekende metaforen te gebruiken. Suriname identificeren met een huis sluit aan bij de directe belevingswereld van mensen en roept positieve associaties op. In het onderscheidende verhaal hoeft het Suriname huis niet te worden afgebroken, maar dient het wel de nodige renovaties te ondergaan. Met de fundamenten is weinig mis en de muren kunnen overeind blijven staan, maar er zal bijgebouwd moeten worden, leidingen zullen moeten worden omgelegd, dakconstructies moeten worden vernieuwd, kamers opnieuw moeten worden ingericht en het erf zal een opknapbeurt moeten ondergaan. Maar nog belangrijker is dat de bewoners van het huis zich bekommeren om hun medebewoners, taken op elkaar afstemmen, onderhoudswerkzaamheden voor hun rekening nemen, investeren in vriendschappelijke relaties met buren en volgens afspraak huur of hypotheek afdragen. De leefbaarheid en het comfort van de woning staan en vallen met het vertrouwen dat er tussen de bewoners bestaat.

Foto © Anya van Toorn

Urgentieprogramma

De Surinaamse regering die in 2020 zal aantreden, staat voor een zware opgave. Er zal veel werk moeten worden verzet om het land weer op de rails te krijgen en het zal een uiterste krachtsinspanning vergen om het vertrouwen in de politiek te herstellen. De verkiezingsleus van de VHP, Red Suriname, laat zien dat het de partij ernst is. Uit deze twee woorden spreekt een gevoel van betrokkenheid en urgentie.

Bij Red Suriname hoort een urgentieprogramma waarbinnen het accent onvermijdelijk zal liggen op het realiseren van financieel-economisch herstel. Tegelijk mag de partij niet nalaten – ik heb het al aangegeven – om ook nieuw beleid te formuleren. Meer specifiek zou een urgentieprogramma mijns inziens aan drie voorwaarden moeten voldoen:

Paramaribo in 2050? Foto © Michiel van Kempen

*Ten eerste zou het afgelopen moeten zijn met de luchtfietserij waarmee de zittende regering het electoraat sinds 2010 heeft verveeld. Dus geen sprookjes meer over Suriname als het Dubai of Singapore van het Caraïbisch gebied of de graanschuur of shopping destination van de regio. Een urgentieprogramma dient te zijn gebaseerd op de eigen kracht van Suriname, niet op het kopiëren van modellen van elders of het opblazen van potenties die elke realiteitszin missen. Ik heb geen aanleiding om te denken dat de VHP haar tijd wenst te verdoen met het bouwen van luchtkastelen. Maar het kan niet vaak genoeg worden herhaald dat de actuele situatie in Suriname van politieke partijen vraagt om aan te sluiten bij de behoeften van de bevolking en daar concreet beleid op te ontwikkelen.


* In de contouren van het verkiezingsprogramma die in het VHP-jubileumboek zijn opgenomen, maakt de partij bekend zich te willen richten op het planmatig hervormen en moderniseren van de overheid. De overheid zou moeten worden getransformeerd tot een afgeslankt, deskundig en slagvaardig apparaat dat op een effectieve wijze zijn kerntaken uitvoert en dat alleen een vangnet biedt aan mensen die er echt niet in slagen om maatschappelijk mee te komen. Deze doelstelling weerspiegelt de sociaal-liberale signatuur van de VHP. Het accent ligt op de particuliere sector als motor van de economie en op de vrijheden, ontplooiingskansen en initiatieven van het individu.

Hoewel uit de plannen een verantwoorde ambitie spreekt om de overheid tot beheersbare proporties terug te brengen, wil ik wijzen op het gevaar dat de VHP in de beeldvorming gemakkelijk kan worden weggezet als een partij voor ondernemers. Dat zou niet alleen jammer zijn, maar ook geen recht doen aan de aspiraties van de Oranje beweging. Vooral in aanmerking genomen dat de partij een nationale partij wil zijn en er veel Surinamers onder de armoedegrens leven, mis ik in de contouren van het verkiezingsprogramma een sociale paragraaf. Ik denk dat de VHP over het vraagstuk van sociale zekerheid een voor iedereen helder standpunt zou moeten innemen. Het voortbestaan van lanti als sociaal vangnet lijkt mij inderdaad geen goede zaak, maar er kan in Suriname alleen iets aan de omvangrijke sociale problemen worden gedaan als er een alternatief voor het bestaande vangnet wordt gevonden.

* Tenslotte ligt het voor de hand dat de Oranje beweging een agenda opstelt bestaande uit beleidsdoelen die met voorrang zullen worden verwezenlijkt. Deze doelen moeten SMART zijn: specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden. Alleen als deze doelen in concrete projecten worden vertaald en deze projecten op een transparante wijze worden uitgevoerd, zal het mogelijk zijn acute problemen op te lossen en de leefomstandigheden van de bevolking te verbeteren.

De soldaten van Napoleon in het voormalige Land van Ooit. Foto Joris Mol, Wikipedia.

Conclusie

De vraag of Suriname het land van ooit of het land van nooit is, gaat over de levensvatbaarheid van de republiek en over mogelijkheden die er zijn om politiek en samenleving dichter bij elkaar te brengen en een meer symbiotische relatie met elkaar te laten aangaan. Ik hoop dat ik duidelijk heb kunnen maken dat Suriname in mijn ogen het land van ooit is, mits politici op een meer fundamentele wijze aansturen op het vergroten van het vertrouwen in de politiek.

Vertrouwen is in een samenleving van cruciaal belang om spanningen te verminderen, onrust te temperen en conflicten te verzachten of weg te nemen. Het gaat hierbij zowel om sociaal vertrouwen – dat de relaties tussen individuen reguleert – als om politiek vertrouwen – dat betrekking heeft op de relaties tussen burgers en politici.
   In Suriname speelt de politiek in de publieke ruimte een dominante rol. In deze ruimte hebben de economie, maar vooral het maatschappelijk middenveld, beduidend minder in de melk te brokkelen. De drang van politici om de publieke sector te beheersen, is zorgelijk, omdat mogelijkheden om de onwetendheid van burgers te bestrijden en hen meer bij de politiek te betrekken daardoor onbenut blijven. Het zijn civil society organisaties, die opereren op basis van moralistisch vertrouwen, die hier het verschil kunnen maken. Door burgers de spelregels van de liberale democratie aan te leren en te laten participeren in politieke besluitvormingsprocessen kunnen zij de gewenste brug slaan tussen politiek en samenleving.
   Veel politici in Suriname staan hier huiverig tegenover. Toch doen zij er goed aan civil society organisaties te consulteren en te profiteren van de bijdragen van welgeïnformeerde en betrokken burgers. In plaats van deze organisaties eenzijdig te beschouwen als tegenkrachten zouden zij meer oog moeten hebben voor civil society organisaties als partners, die complementair zijn aan de politiek door hun specifieke expertise en geworteldheid in de samenleving. Politici zouden hun voordeel moeten doen met deze organisaties als klankbord om nieuwe ideeën te toetsen en als spiegel om de realiteit onder ogen te zien.
   Meer specifiek zou de VHP het vertrouwen in de Surinaamse politiek op verschillende manieren kunnen stimuleren. Door het rekruteren van nieuwe leden uit alle geledingen van de samenleving en het introduceren van een integriteitscode voor DNA-leden; door het versterken van de interne partijdemocratie, meer inhoudelijke communicatie met het electoraat en het invoeren van het vak burgerschapskunde op middelbare scholen; door het vertellen van een onderscheidend verhaal waarin de burger centraal staat en door het presenteren van een doordacht urgentieprogramma met heldere beleidskeuzes die SMART zijn en binnen een vastgestelde periode kunnen worden uitgevoerd.
   Op de achterkant van het VHP-jubileumboek dat begin dit jaar verscheen, wordt VHP niet gespeld als Vooruitstrevende Hervormings Partij, maar als Vertrouwen, Hoop en Progressie. Dat het woord vertrouwen in deze trits voorop staat, wekt verwachtingen. Ik kan daar alleen maar uit afleiden dat ook de VHP vindt dat vertrouwen de lijm is die samenlevingen bij elkaar houdt, de brandstof die economieën laat draaien en het fundament waarop ontwikkelde democratieën rusten. Ik hoop dat de partij na 25 mei 2020 in de gelegenheid zal zijn om het vertrouwen tussen burgers en politici daadwerkelijk te versterken en dat het land daarmee een fase van progressie zal ingaan.

Ik dank u voor uw aandacht.

Klik hier voor een foto-impressie van de lezing.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter