blog | werkgroep caraïbische letteren

Overbruggen

Herinneringen en essays van Siebe Sonnema

“Dit boek heeft me iets anders gebracht dan ik vooraf had verwacht toen ik aan het project begon,” schrijft Siebe Sonnema aan het eind van zijn boek ‘Overbruggen’. Het boek is twee jaar geleden gepubliceerd, de tweede druk, van vorig jaar, is op de redactie van het Antilliaans Dagblad terechtgekomen en blijkt de moeite waard van voldoende aandacht voor een mipa, zoals een middenpagina liefkozend in het redactiejargon heet.

door Jeroen Heuvel

Volgens de website van uitgeverij Elikser is Siebe A. Sonnema in 1951 geboren op Curaçao. Hij is naar het Peter Stuyvesant College gegaan en heeft dierbare herinneringen aan zijn leraar Nederlands daar, Dick Boukema, “kritische geest en inspirator die mij heeft leren nadenken over de macht van het woord en de logica van het betoog, die het opstandige provo-tijdsgewricht van de jaren zestig voor mij inzichtelijk maakte, vanuit geheel andere invalshoek.” Na het PSC is Sonnema in Groningen gaan studeren, rechten, dit was “zijn eerste echte kennismaking met de Nederlandse samenleving. (…) Zijn regelmatige bezoeken aan zijn zandbakvrienden op Curaçao brachten hem op het idee de verschillen tussen de Nederlandse en Antilliaanse samenleving inzichtelijk te maken. Hij heeft er voor gekozen dit vanuit het geschiedkundig perspectief te doen, puttend uit zijn persoonlijke herinneringen in de periode van 1950 – 1970 en een terugblik veertig jaar later. Leidraad daarbij waren zijn wandelingen langs historische gebouwen op het eiland: deze culturele erfdragers inspireerden hem de ‘luikjes’ in zijn visuele geheugen weer open te zetten. (…) Hij hoopt de Nederlanders hiermee een handvat te hebben gegeven, leidend tot een beter begrip van en waardering voor de Nederlandse Antillen.”

Joan Mauritsschool, leergang 1955, Siebe boven, derde van links. Veel foto’s verluchtigen de teksten. Sonnema noemt de fotografen apart, Jeanne Gielen, Rob Schatborn en Wim ter Hart met piloot John van Meerten omdat ze ‘een bijzondere rol hebben vervuld in het ‘raadplegen’ van mijn geheugen.’ Daarnaast noemt hij zijn zus, Marjan Sonnema, de onvermoeibare familiefotograaf.

Het boek zou dus geschreven zijn voor de Nederlanders die met vragen en onbegrip zitten over Curaçao. De titel geeft aan dat de schrijver dat onbegrip wil overbruggen,

Hij doet dat onder meer door aan de meeste van zijn 15 hoofdstukken (hij noemt ze zelf ‘brughoofden’) in dit boek van ruim 310 bladzijden een spreekwoord, of vers in het Papiamentu mee te geven, zoals ‘Kada pakiko tin su pasobra’ en ‘Traha dam warda awa’. Het boek is ingedeeld in drie hoofddelen: Herinneringen aan een heerlijke jeugd, Op weg naar zelfstandigheid en De wereld is rond: wie vandaag boven zit, zit morgen onder. De vader van de schrijver, Meindert Sonnema, vond hij een rechtvaardig man en zijn moeder, Jantje, heeft het element streng daar liefdevol aan toegevoegd. Die vader zocht in 1951 zijn toekomst in een geheel andere samenleving: Curaçao, toen onderdeel van de ‘Overzeesche gebiedsdelen van het Koninkrijk’, met een voorspoedig groeiende economie met stabiele regeringen. De schrijver realiseert dat zijn “reconstructie van de ‘werkelijkheid’ van dat moment ongetwijfeld is vertekend. Ik heb geen eenduidige oorzaken noch receptuur gezocht voor de complexe dynamiek tussen Nederland en de Antillen, Curaçao in het bijzonder. Achteraf is het immers gemakkelijk oordelen hoe het anders had gemoeten.” In Nederland komt de adolescent tot de ontdekking dat hij geen echte Antilliaan en ook geen echte Nederlander bleek te zijn.

Terug naar de eerste zin van deze bespreking. De schrijver heeft deze essays alleen maar kunnen schrijven met de hulp van zandbak- en andere vrienden. Daardoor heeft het boek hem iets anders gebracht dan hij van te voren had verwacht, namelijk nieuwe vriendschapsbanden en het mogen delen van levenservaringen en emoties. Hij noemt Anko van der Woude die met tomeloos enthousiasme hem niet alleen heeft ingewijd in de bouwkundige magie van Curaçao, maar ook in alles wat in een generatie veranderd is; Bea van der Jagt die als onderwijzeres hem heeft leren schrijven en lezen en haar zoon, Rob, die het hoofdstuk over de Joan Mauritsschool heeft gecorrigeerd; Esther en Dirk Jan van Haaren-Hart die het manuscript hebben geredigeerd waardoor begripsverwarring is voorkomen; maar ook mensen die al fysiek niet meer onder ons zijn zoals Max Diemont, – over wie Siebe Sonnema al heeft gepubliceerd in de Kristòf, jaargang XVI-1, van 2015 – vooral hoeder van de Geesten: opdat die nooit worden vergeten.

Hare Koninklijke hoogheid Juliana op Curaçao, 1955

Het laatste deel van dit boek begint op bladzijde 259 en geeft een visie op de toekomst, vanuit de geschiedenis. Boneiru pa Boneiru, nos ke Boneiru bèk, heet hoofdstuk 13. Het begint in 1953, als de tweejarige Sonnema door Fred Fisher wordt geholpen bij het instappen in de kist van de KLM en gaat via een paar stappen terug, gouverneur Wouters, Chris Engels en niet verder genoemde joodse bewoners, naar ‘De vriendelijk ogende tukker Van der Kamp, met geslepen blik achter de spiegelende brillenglazen,’ en de PVV politici die zich ‘tijdens de begrotingsbesprekingen (…) tooien met (…) symboliek die door fascistische NSB’ers in de Tweede Wereldoorlog ook al werd omarmd.’ Sonnema verschuilt zijn wantrouwen niet in de foute Hollanders die nu Kralendijk bevolken en het eiland innemen op een manier die doet denken aan eeuwen geleden en niet in harmonie met de allochtone Bonairiaan willen leven.

In hoofdstuk 14 wordt Henk van Ulsen geciteerd, gevolgd door een schuingedrukte passage over artiesten en Centro Pro Arte, waarin staat dat deze schouwburg ‘vrij snel na de opening in 1967 eind jaren tachtig weer gesloten’ werd. De bron van deze passage is niet duidelijk terug te vinden in de overigens zeer uitgebreide, per hoofdstuk gerangschikte, lijst met geraadpleegde literatuur achter in het boek. Uit die lijst mag blijken hoe goed Sonnema zich heeft ingelezen tijdens het schrijven van zijn essays. De bronnen gaan van Sambumbu 1 t/m 10 van pater Brenneker, via de Encyclopedie van de Nederlandse Antillen, de Bijbel van de Verenigde Protestantse Gemeente en ‘Ik heb altijd gelijk’ (Willem Frederik Hermans) naar ‘Islands in the stream’ (Ernest Hemingway). Ik ben benieuwd naar de bron van deze passage, want naar mijn weten is de laatste voorstelling in CPA in 2001 geweest.

De epiloog is het laatste hoofdstuk, gegoten in een prachtige parabel van de Antilliaanse visser. De schrijver ontboezemt eerst nog dat hij vanuit persoonlijke ervaringen heeft verhaald en misschien mensen op de tenen heeft getrapt, vanuit ‘mijn levensovertuiging dat ik mij moet blijven verwonderen over wat ik aanschouw en van dichtbij meemaak,’ en dat hij beseft dat zijn poging om te overbruggen misschien een brug te ver is (geweest). En filosofisch gezien, hoeveel mensen heb je nodig om te overbruggen, voor wie overbrug je? ‘Hij hoopt de Nederlanders hiermee een handvat te hebben gegeven,’ staat er nogal pretentieus op de website van de print on demand uitgever. Die mensen die op Bonaire wonen, ‘foute Hollanders’ op wie de schrijver veel kritiek heeft. Of overbrug je alleen voor jezelf?

Hopelijk dat dit boek een inspiratiebron is voor een schrijver die geboren is in een overwegend ‘wit’ land uit ‘zwarte’ ouders en als adolescent naar het geboorteland van zijn ouders gaat en dan de eigenaardigheden in dat land met elkaar probeert te rijmen, oftewel voor een schrijver die in een land van kolonisten is geboren als ‘bruine’ en dan naar het door ‘bruinen en blanken’ bevolkte gekoloniseerde eiland gaat en aldaar de onuitgesproken vanzelfsprekendheden, de door iedereen ‘gewoon’ gevonden referentiekaders, met een kleurige bril beschrijft.

Boek: Siebe A. Sonnema, Overbruggen. Uitgeverij Elixer.

Enigszins aangepaste versie (in de slotalinea) van het artikel dat in het Antilliaans Dagblad van 23 november 2017 is gepubliceerd.

Een fragment uit de parabel van de Antilliaanse visser:

Boechi zit op zijn ‘stupi’, terras, onder een kale peer bij de voordeur van zijn huisje, waar de insecten in hun dodendans omheen dartelen. Het schaarse licht helpt hem om te zien waar hij tastend loopt en voorkomt dat hij een verdwaalde kakkerlak plattrapt. Het licht brandt dag en nacht met als belangrijkste reden om het ongewenst binnentreden van de geesten te voorkomen. Boechi is intussen bijna blind, maar hij geniet nog elke avond van de zonsondergang, weliswaar in alle wazigheid maar met de weldadige warmte die hij hard nodig heeft. Zijn zoon Janchi heft inderdaad zijn hart voor de visserij geërfd en een grotere bark laten bouwen, waarmee het toch vertrouwder is ver de zee op te gaan. Zijn jongste zoon die nu bij ACU werkt – de ambtenarenfinancieringcoöperatie – heeft Boechi’s woonhuis gekocht en met een hypotheek verder uitgebouwd voor zijn vrouw en drie kinderen. Voor zijn ouders heeft hij een huisje achterin de kraal gebouwd. Samen met zijn zus zorgen ze dat Boechi niets tekortkomt; elke avond krijgt hij warm eten en in de weekenden schuift hij dankbaar aan bij een van zijn drie kinderen. Vooral als er verse vis door zijn jongste is gebracht, wordt het feest. Na afloop drinkt de familie traditiegetrouw een paar kelkjes en vertelt Boechi over de keren dat het voor hem ‘skapa’, zwijnen, was op volle zee, bij een onverwachts snel opstekende tropische storm. Hij denkt aan zijn vrouw die net plotseling is overleden en altijd goed voor hem is geweest. Hij was haar nauwelijks ontrouw en zij had hem die ene keer snel vergeven. Eerder dan de priester, die hem het beeld van het vagevuur en de hel zo plastisch had beschreven, dat hij het bijna ging geloven. Nog maandenlang had hij zijn wezenlijke, echte berouw moeten betuigen terwijl de andere pastoor thuis alweer aan de deur stond met de indringende vraag wanneer het volgende kind werd verwacht. Jij dankt aan deze standvastige vrouw hun gezamenlijke schat aan kinderen: hun dochter geeft nu les aan het VWO op het eiland. Heel modern wil zij voorlopig nog geen kinderen van haar Nederlandse man, die zich wonderwel heeft aangepast en met zijn schoonouders vloeiend Papiaments met een licht accent spreekt. Boechi schuifelt naar binnen en zet de shutters aan de windzijde wijd open. Vlak daarop valt hij hij in een diepe weldadige slaap. Morgen gaat hij misschien mee met zijn zoon, als hij op tijd wakker wordt. Hij heeft nog altijd de uitdaging staan of hij een grotere zeilvis dan zijn vader kan vangen. Mocht hij zich verslapen dan gaat hij met Toontje en wat oude vissers een domino leggen. (pp 305-306)

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter