blog | werkgroep caraïbische letteren

Over fictie en feiten

door Nico Eigenhuis
In veel van de Surinaamse volksverhalen zijn geestverschijningen terug te vinden. Het maakt dat ze veelal niet al te serieus worden genomen. Bij een analyse blijkt dat ze een schat aan feiten bevatten met betrekking tot de Surinaamse geschiedenis, immers niets is zo hard als zachte informatie.

hoek Heerenstraat / Klipsteenstraat 1968 / foto J. Sjaarda

Letterhoutstomp
Een van de rijkdommen van Suriname is het Specklewood, dat ook bekend is als Slangenhout of Letterhout. Een van de verhalen die door de inheemsen word verteld is over Paira Oendepo, ook wel bekend als Letterhoutstomp. Hij word gezien als een man met schouders tot boven zijn hoofd, en lijkt bij nader inzien te verbinden aan een bestaande Franse veroveraar met de naam Charles Poncet de Brétigny (ca 1610-1644) die een wrede reputatie had. De Bretigny stierf in 1644 niet ver van de Cayenne in de omgeving van Galibi bij een opstand van de lokale indianen. Naast Letterhoutstomp lijkt aan hem ook het woeste Tamok masker en de Pono-dans van de Wayana te verbinden. De Pono-dans wordt uitgevoerd met een grote zweep met twee handen om luid krakend geluid te maken. De Pono- dans kalmeert Tamok en zuivert het dorp.

Ministerie van Sociale Zaken, 1968 / foto J. Sjaarda

De Witte Ruiter
Het ’s nachts betreden van de Palmentuin in Paramaribo wordt ten zeerste afgeraden omdat je kans zou lopen om een witte ruiter in uniform tegen te komen op een witte schimmel. Hij rijdt ook op het Kerkplein en is volgens sommigen de geest van gouverneur Van Sommelsdijck. In de Palmentuin zelf zouden ’s nachts de geesten van inheemsen te vinden zijn die met de ruiter de strijd aangaan. De oorsprong van dit fenomeen gaat terug naar de tijd dat de inheemsen zich ten tijde van gouverneur Van Sommelsdijck met hand en tand verzetten tegen de kolonisten. Van Sommelsdijck besloot in 1686 in het huwelijk te treden met een inheemse om de strijd te beëindigen. Hij kreeg met zijn ‘Surinaamse Pocahontas” meerdere kinderen.

Over Boni’s hoofd
Het dieptepunt van de Boni-oorlogen was het in 1793 door toedoen van Ndyuka-leider Bambi ombrengen van Groot-opperhoofd Boni. Naar verluidt beschikte Boni over een tapu, een bovennatuurlijke bescherming, die werd doorbroken met behulp van Obiya-vrouw Susanna Legina, waarna Ndyuka-strijder Kentoe kon toeslaan. De bovennatuurlijke krachten van Boni waren zodanig dat zijn afgehakte hoofd in de rivier ‘sprong’ bij de huidige Boni doro sula.

Heiligeweg, 1968 / foto J. Sjaarda

De Winti van de Saramaccarivier
Er waren weinig planters in Suriname zo ongelukkig als de voormalige militair Carl August Wois (1810-1897). Hij zou in 1835 plantage Hamburg aan de Saramaccarivier overnemen en kreeg hierna te maken met vele lastig te verklaren tegenslagen op zijn plantage. Hiernaast werd hij door het gouvernement niet gesteund in zijn plannen Duitse kolonisten aan te trekken, omdat die in 1845 het echec kenden met de vestiging van de Boeroes aldaar. In het lied Mi no e trobi den wordt bezongen dat er ter plaatse sprake was van winti in een houtblok dat in de Saramaccarivier bij plantage Hamburg drijft. Watergeesten of Watra-wenu maken deel uit van de traditionele Afro-Surinaamse religie en ze zijn met de Afrikaanse slaven meegereisd naar Suriname.

Bajul Bebek
In 1907 werd op plantage Slootwijk te Commewijne door het gouvernement een Hevea-rubberplantage opgezet. Er werden zo’n 600 Aziatische contractanten aangetrokken en als directeur trad Julius Fredric “Frits” van Emden (1877-1954) op, uit dTroe familie die de Kwatta-cacao tot een succes maakte. Al snel ontstond op de plantage het verhaal van Bajul Bèbèk, het dier met het lichaam van een slang en de bek van een eend, waaraan de directeur in de nacht contractanten offerde. De plantage werd in die tijd getroffen door ziektes onder het personeel, en ook de uit de Oost afkomstige Hevea bleek in Suriname niet bestand tegen de lokale bladziekten.

Henk Arronstraat / v.h. Gravenstraat, 1968 / foto J. Sjaarda

Eva Trouvee
In diverse Surinaamse volksverhalen wordt gesproken over een witte spookachtige dame die woonachtig zou zijn op het kerkhof, en ook wel wordt aangeduid als Can Can dame. Het verhaal blijkt herleidbaar tot een bestaande vondelinge die nadat ze in 1905 was gevonden van de toepasselijke naam Eva Trouvee werd voorzien. Ze kwam in 1939 om het leven, naar verluidt op haar trouwdag, waarbij ze op het moment van overlijden een witte trouwjurk droeg. Haar werkelijke levensverhaal kent een tegenhanger in de Javaanse mythe Sundel Bolong, ook een vrouw in het wit die vanuit de boom voor Roline’s winkel aan de Maretraiteweg zou hebben “geöpereerd”


Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter