blog | werkgroep caraïbische letteren

Over een sociologische angstthermometer

door Walter Lotens

Sociologen en psychologen

Voor wie het nog niet mocht weten: Rudi Laermans is een atypische socioloog. Dat bleek al wel duidelijk uit vorige publicaties van hem, vooral dan de essayistische, een genre waarin het freewheelend denken zeer brede richtingen kan uitgaan en waarbij de losse pols – een term die hij zelf gebruikt – meer aanwezig is dan de academische strengheid om binnen bekende lijntjes te blijven kleuren.

Hij gaat graag en vaak over het muurtje van de eigen discipline kijken. Dat is ook nu weer het geval in ‘Gedeelde angsten’. Dat blijkt al dadelijk uit zijn basisstelling. Een hoop gevoelens, ook angst(en) zijn niet alleen existentieel, maar worden collectief gedeeld, en ook mede sociaal bepaald, cultureel gemodelleerd en politiek geregisseerd. Emoties binnen, de maatschappij buiten. Dat leidt tot kennisverkaveling en daarin hebben de sociologen volgens hem de kaas van hun brood laten eten door psychologen. Daarom wil hij met dit essay een bescheiden poging doen om een sociologie van gedeelde angsten in de steiger te zetten, om de temperatuur van onze samenleving te meten met een sociologische angstthermometer. Er is werk aan de emotiesociologische winkel, schrijft Laermans, en hij blijft niet bij de pakken zitten. In zeven hoofdstukjes, telkens onderbroken door een intermezzo, onderzoekt hij het fenomeen ‘angst’ en hij brengt verschillende vormen ervan in verband met het dominante wereldbeeld dat neoliberaal is ingekleurd.

Angst, neoliberalisme en …extreemrechts

Laermans beschouwt neoliberalisme, in navolging van de Koreaans-Duitse filosoof en schrijver Byung-Chul Han, als een vorm van psychopolitiek: ‘Je disciplineert geen lichamen, maar managet psychische potentiëlen door ze voortdurend tegen elkaar uit te spelen en chronisch te verontzenuwen.’ (p. 37) Dat kan leiden tot een economisering van angst en tot commerciële angstmarktketing via het aanprijzen van verzekeringen, alarminstallaties, meters om het lichaamswelzijn te monitoren, middeltjes tegen veroudering en overgewicht, etc. Laermans hanteert in dat verband ook het begrip ‘angstlust’ (angst plus de genotvolle spanning bij het nemen van risico’s) dat voor hem de motor is van het gefinancialiseerde risicokapitalisme.

Daarnaast wijst hij ook op het gevaar van rechts-populistische partijen die zich meer en meer opwerpen als gewiekste angstondernemers. Er waart een nieuw spook door Europa en dat heet niet communisme maar rechts-populisme.

Ont-angsten is ont-liberaliseren

Het verhaal dat Laermans in dit essay uit de doeken doet is er een om niet vrolijk van te worden, want als de maatschappelijke buitenruimte de psychische binnenruimte van mensen gaat bezetten dan zal alleen extreemrechts daar beter van worden. Dat illustreert Laermans ook door te verwijzen naar ‘Terug naar Reims’ van de Franse marxistische socioloog Didier Erubon. Zijn conclusie op basis van persoonlijke ervaringen met zijn ooit linkse familie luidt: de neoliberale globalisering heeft geleid tot een systematische delokalisering van de industrie wat in sociale verkruimeling uitmondde: de solidariteit maakte plaats voor de grimmigheid van de overlever en dat heeft in de kaart van politieke figuren als de Le Pen’s, vader en dochter, gespeeld. Dat is makkelijker gezegd dan gedaan, zegt hoofdredacteur Wim Vermeersch die hem interviewde voor Sampol. Rudi Laermans antwoordt: ‘Dat besef ik. Meer wederzijds vertrouwen kan alvast ont-angsten. Je bent minder op jezelf teruggeworpen, je staat er niet alleen voor. De markt schept geen vertrouwen, maar creëert angst door de veralgemening van het concurrentiebeginsel. De druk tot productiviteitsstijging zorgt er wel voor dat gedeelde angsten vaak in kleine kring uitgesproken worden, maar ze geven geen aanleiding tot een gedeelde strijd of collectieve actie. De werkende lotgenoot is geen bondgenoot. Concurrentie tegenover coöperatie: dat is de essentie. Meer coöperatieve vormen van bestuur en minder druk tot overpresteren zijn nodig, net als het terugdraaien van de flexibilisering van arbeid.’

Het is pas laat in zijn essay dat Laermans helemaal uit de academische kast komt en zich opstelt als een geëngageerde intellectueel die niet alleen verstandige analyses maakt maar ook duidelijke maatschappelijke standpunten inneemt. Het is pas op p. 123 van de 136 dat hij zijn persoonlijke coda bloot geeft ‘waarin de socioloog plaatsmaakt voor de geëngageerde mogelijksmens’. Die opstelling verdrijft ten dele de somberheid die toch over het hele verhaal hangt. Naast de angst voor en in het (neoliberale) heden en toekomst is er het ook het Blochiaanse ‘nog niet’; wat de Duitse filosoof de concrete utopie noemt van ‘het nog niet zijnde’ waarnaar kan toegewerkt worden en dat geeft hoop en energie. Op de leninistische vraag ‘Wat te doen?’ geeft Laermans het algemene antwoord ‘ont-angsten’ en in dat proces van loskomen uit die verlammende angst benadrukt hij het belang van hoopverhalen die in de marge ontstaan als contrapunt tegen de dominante neoliberale logica. Geen ideologisch utopisme maar commonsgerichte, vaak kleinschalige initiatieven, gebaseerd op solidariteit en coöperatie, kunnen hiervoor model staan. Laermans verwijst naar Philipp Blom in zijn essay ‘over de kracht van verbeelding in crisistijd’, maar hij had ook kunnen verwijzen naar bijvoorbeeld het werk van de Nederlandse filosoof Hans Achterhuis die in zijn vele publicaties wijst op de grote mogelijkheden maar ook grote gevaren van utopisch denken en die nu ‘de kleine utopie’ van commonsgerichte initiatieven een zeer warm hart toedraagt. Die beweging begint stilaan te groeien van onderuit en staat averechts op de neoliberaale uitgangspunten. Of, om het met Laermans’ laatste, krachtige zinnetje te zeggen: ‘Angst verzwakt vrijheid, solidariteit verzwakt angst: ont-angsten doe je niet alleen.’

Goede essays vragen denkkracht – en die is hier ongetwijfeld goed aanwezig – maar als de gebruiker ervan dan ook nog een goede pen hanteert, krijg je dat er als geboeide lezer nog als extraatje bovenop. Een zin als ‘In het fictiesysteem huist zelfs in de diepste individuele  huivering (Laermans schrijft in deze passage over het Netflix-universum) een ‘men’, een nauwelijks bewuste verbonden met andere onbekende huiveraars.’ (p. 45) Dat is de mooie  verwoording van ‘Gedeelde angsten’ van een socioloog annex psycholoog die bij momenten – vooral in de zogenaamde intermezzo’s – een bijna filosofische surplace houdt om vragen achter de vragen te stellen en goed te formuleren zoals de filosofe en romancière Patricia De Martelaere waarnaar hij ook verwijst in haar werk deed.

Dit essay is tevens een uitnodiging om in het wetenschapsbedrijf interdisciplinair te werk te gaan. Nieuw op zich is dat niet. Anderen gingen hem op die weg al voor. Ik denk dan bijvoorbeeld aan het werk van de Frankfurter Schule die hij ook uitdrukkelijk vermeldt  wanneer hij spreekt over de dialectiek van controle en angst in het werk van Horkheimer en Adorno, maar ook – en dichter bij ons – bij boeiende figuren als Leo Apostel, Bram De Swaan, Dirk De Wachter en Paul Verhaeghe om maar enkele namen te noemen van denkers die hebben gewerkt of nog werken in de ‘emotiesociologische winkel’ waar Laermans voor pleit.  

Het is dan ook een zeer goede zaak dat ‘Gedeelde angsten’ waarschijnlijk zijn weg zal vinden naar een groter publiek omdat Rudi Laermans de uitnodiging kreeg om dit werk te schrijven in het kader van de Nacht van de Sociologie waardoor het aandacht krijgt bij een breder Nederlandstalig publiek in het noorden en het zuiden van de Lage Landen.

Rudi Laermans, Gedeelde angsten, Kleine sociologie van maatschappelijke onzekerheid, Boom, Amsterdam, 2021, 136 blz. ISBN 9789024444489

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter