blog | werkgroep caraïbische letteren

Over een derde vorm van slavenverzet

[Eerder verschenen in het tijdschrift Kristóf III-6. In een actueel nawoord gaat de auteur in op de actualiteitswaarde van dit artikel voor de discussie over straatnamen voor Antilliaanse verzetsschrijvers. ]

door B. Jos de Roo

Het is zoals R.A. Römer in zijn artikel “Het Slavenverzet” stelt: “De opvatting, als zou de neger zich als een onderdanig wezen hebben neergelegd bij zijn ondergeschikte positie van slaaf, is een van de vele mythen over het verleden van de neger, waar historisch onderzoek langzaamaan mee aan het afrekenen is.” 1) De slaaf blijkt namelijk helemaal niet zo indolent geweest te zijn als wel eens gedacht werd: hij verzette zich.

Römer onderscheidt in zijn opstel het indirecte, passieve verzet (doelbewuste inefficiency en luiheid, het zich onttrekken aan arbeid door voorgewende ziekte, de weigering om te werken, het weglopen en de zelfmoord 2)) en het agressieve, gewelddadige verzet.

Er is echter nog een derde vorm van verzet: het creatieve verzet, zoals dat klinkt in de slavenliteratuur. Van die literatuur is niets schriftelijk overgeleverd, omdat de slaven analfabeten waren. Toch kennen we hun literatuur gedeeltelijk, want de slavenliteratuur werd van generatie op generatie doorverteld. De toehoorders zagen er daarbij nauwlettend op toe, dat de verteller de verhalen en liederen letterlijk overbracht. Ieder die wel eens een dergelijke verhaalséance bijgewoond heeft, zal getroffen zijn door de alertheid van het publiek op wijzigingen, vergissingen of coupures van de verteller. In de traditie van de orale literatuur vervulde het publiek de functie van schriftgeleerde zonder schrift. Daar is het aan te danken dat een deel van de slavenliteratuur tot in de twintigste eeuw doorklinkt, zodat ze opgetekend kan worden in nagenoeg dezelfde vorm als waarin ze oorspronkelijk voorkwam. Uit wat de onderzoekers achterhaald hebben, blijkt dat ook in de slavenliteratuur de drie hoofdgenres van de literatuur voorkwamen: proza, poëzie en drama. In alle drie genres vindt men voorbeelden van het creatieve slavenverzet.

Nanzi-verhalen in het Papiamentu

1. Het proza

De bekendste verhalen uit de slaventijd zijn de Compa Nanzi-verhalen. “De spin is als sprookjesheld afkomstig uit Afrika. Men kan begrijpen hoe aantrekkelijk deze held was voor de slaven,” zegt Voorhoeve. 3) De slaven identificeerden zich met de zwakke spin die veel sterkere dieren door zijn list de baas was. Daarom projecteerden ze hun situatie in het verhaal, waardoor de spinverhalen een andere dimensie kregen dan de mythologische, die ze oorspronkelijk in Afrika hadden. De nieuwe zin van de verhalen gaf uitdrukking aan een diepgeworteld gevoel: “In hun verhalen werden de rollen omgekeerd: de vertrapten werden de machtigen; de onderdrukten werden de heersers; de armen werden de rijken. In die verhalen konden zij hun verlangens kenbaar maken; zij konden zich bevrijden van hun angsten; zij konden zich vrolijk maken over de blanken,” aldus Anthia C.M. Boers. 4)

Legden de slaven via de omweg der identificatie zich in de Compa Nanzi-verhalen niet neer bij hun ondergeschikte positie als slaaf, bij een ander soort verhalen gebeurde dit rechtstreeks. Voorhoeve noemt de slavernijverhalen, een speciale categorie ondervindingsverhalen. “Dit zijn niet zomaar herinneringen uit de slaventijd, maar complete en complex gebouwde verhalen met typerende motieven uit de orale literatuur.” 5)  Een Surinaams voorbeeld van zulk een verhaal gaat over twee broers. “De goede ontvangt van zijn ouders na vele beproevingen de onkwetsbaarheid. Met behulp daarvan slaagt hij er tenslotte in de wrede plantage-eigenaar te verjagen.” 6)

In Sambumbu I van Paul Brenneker vindt men veel herinneringen aan de Curaçaose slaventijd. Brenneker poogt het beeld van de slaventijd op te roepen door oude mensen erover te laten praten. Het gaat hem dus in de eerste plaats om de historische werkelijkheid. Typerend voor de rol die het creatieve slavenverzet in die werkelijkheid speelde, is het feit dat hij meedeelt dat hij geen verhaal zo vaak op de band heeft moeten opnemen, als een verhaal dat duidelijk niet de werkelijkheid weergeeft, maar dat een onderdeel van het creatieve slavenverzet is. “Degenen die weg wilden, kwamen bijeen ten oosten van de Christoffelberg. Daar legde ieder een steen neer op dezelfde plaats. Dat werd een hoge stapel en die is nu nog te zien. Vandaar vlogen ze naar het land der gené’s terug. Dat is te zeggen, alleen degenen, die geen zout hadden gegeten. Die wel zout gebruikt hadden, moesten op Curaçao achterblijven.” 7)

Voorhoeve zegt over de slavenverhalen: “tot onze verrassing is de slavenbevolking in deze verhalen geen willoos slachtoffer. Men stelt zich te weer, complotteert, vlucht, bezweert met magische middelen, enz.” 8)

Hoe de slavenmeesters reageerden op het agressieve, gewelddadige verzet, weten we allemaal uit de geschiedenisboekjes. Maar tijdgenoten meldden ook hoe ze reageerden op de verhalen. C.L.R. James haalt er een aantal aan. Eén spreekt met verbazing over de intelligentie waarmee de slaaf in verhalen en gesprekken “approves or condemns both his master and averyone who surrounds him …”9) James concludeert: “It was this intelligence which refused to be crushed, these latent possibilities, that frightened the colonists, as it frightens the whites in Africa to-day.”10)

Louchi Sanjocobo, de Bonaireaan die model stond voor de ‘negerkoetsier Pedritoe’ bij Debrot.

Ook in de moderne literatuur spelen de verhalen uit de slaventijd een rol. Een vaste figuur uit de literatuur over de blanke Caribische mens is de yaya-figuur. Zij vertelt het blanke kind de orale slavenliteratuur door. Cola Debrot varieert op dit gegeven in Mijn zuster de negerin: “De negerkoetsier Pedritoe bracht hem dan in de tilbury naar de oom, de tante of de verre neef. In zijn jongenspak met knickerbockers had hij urenlang zitten hobbelen naast Pedritoe, die sprookjes vertelde, over spinnen, over prinsessen die zingen in de hemel, over het spook dat als witte ezel verschijnt met een blauwe ster tussen zijn rechtopstaande oren; de neger wilde geruststellen, hoe dan ook moest hij de kleine jonge bezighouden, die begon te zeuren over zijn broek, die aan zijn billen plakte, en een enkele keer zich tegen de koetsier aandrukte en fluisterde: “Pedritoe, ik voel mij hier zo angstig worden, het is hier alles anders.”11)”

De afstammeling der slaven vertelt omstreeks 1910 de oude slavenverhalen aan een afstammeling der slavenmeesters. En nog gaat er dreiging van uit!

2. De poëzie

Paradoxaal genoeg beschik ik niet over voorbeelden van het genre dat wellicht het populairste is geweest: de tambu. Het is bekend dat de slaven de Afrikaanse gewoonte op indirecte wijze kritiek te leveren rond de jaarwisseling toepasten. Hoetink beschrijft deze tambu-liederen: “Op het ritme van de tamboe werden dikwijls liedjes geïmproviseerd, die het karakter droegen van hekeldichten. Een in het verlopen jaar voorgevallen incident, dat veel stof had doen opwaaien, werd aanleiding tot zo’n tamboelied. Niet zelden werden voorvallen uit het leven van één der blanke shon-familie tot mikpunt van spot gemaakt.”12)

Het is aannemelijk dat daarbij ook de relatie slaaf-meester onderwerp van kritiek is geweest, maar het valt moeilijk te bewijzen. Dat komt doordat de liederen geïmproviseerd werden en op actuele zaken sloegen. Daardoor werden ze binnen de slavenliteratuur niet canoniek, zodat ze niet van generatie op generatie overgeleverd werden. Toch zullen sommige tambu-liederen wel zo’n indruk gemaakt hebben, dat ze onthouden en doorgegeven werden. Maar ze zijn moeilijk te herkennen, omdat de kritiek indirect gegeven werd. Bij gebrek aan historische achtergrondgegevens wordt het uitermate moeilijk de juiste interpretatie te geven.

1969, Tambúgroep van het Radulphus College
1969, Tambúgroep van het Radulphus College

Uit andere liederen blijkt dat de slaaf in eigen ogen geen willoos slachtoffer was. Het volgende lied vervat de visie van de slaaf op zichzelf in een beeld:

I am a cock
with a crown on my head.
I am a cock
with a crown is on my head.
Though a knife is on my throat,
my crown is on my head. 13)

Uit het lied spreekt geen “slaafse” toon. Integendeel, de slaaf was er juist trots op, dat de meester hem zijn menselijke waardigheid niet kon ontnemen. Het lied toont ook hoe verkeerd het is schouderophalend aan de slavenliteratuur voorbij te gaan, omdat het een primitief soort literatuur zou zijn. Want niet alleen is het lied de uitdrukking van de menselijke waardigheid die de slaaf niet ontnomen kon worden, het doet hem tevens die waardigheid behouden. Om het cryptisch uit te drukken: het lied is niet alleen wat het uitdrukt, het maakt ook wat het uitdrukt. Het is een creatie van het slavenverzet, terwijl het tegelijkertijd dat verzet creëert.

Was het vorige lied een voorbeeld van het gevoel van waardigheid, dat onuitroeibaar is, het volgende geeft uiting aan heel wat agressievere gevoelens. Het is een lied waar C.L.R. James van zegt, dat het in de Voodoo-cultus zeer populair was. 14)

Eh!  Eh!  Bomba!  Heu!  Heu!
Canga, bafioté!
Canga, mouné de lé!
Canga, do ki la!
Canga, li!

James vertaalt met: “We swear to destroy the whites and all that they possess; let us rather than fail to keep this vow.”

Dankzij James weten we ook hoe de slavenmeesters op dit lied reageerden. “The colonists knew this song and tried to stamp it out, and the Voodoo cult with which it was linked. In vain. For over two hundred years the slaves sang it at their meetings, as the Jews in Babylon sang of Zion, and the Bantu to-day singin secret the national anthem of Africa.”15)

Ook de liederen spelen soms een rol in de moderne literatuur. In De Slavenopstand van J. van de Walle wordt de hoofdfiguur gewekt door “Iets, dat me, nog slapend, begon te verontrusten en dat steeds sterker werd. Totdat ik, angstig, verward, beklemd ontwakend, in de eerste ogenblikken de omgeving niet herkennend, me bewust werd wat me slapend reeds had bezig gehouden. […] Het was alsof ik opgenomen werd in het ritme van de trommelmuziek. Plotseling hoorde ik duidelijk stemmen. Mannen en vrouwen schreeuwden iets. Daarna was het stil. Vervolgens drong op een windstoot een akelig en joelend lachen tot me door. Daarna hoorde ik mensen minutenlang in de handen klappen en eentonig zingen. Toen was het lange tijd stil totdat er een man begon te zingen, met een stem zo donker en tegelijk zo zuiver als men alleen in deze streken horen kan. […] Maar hier werd iets door een zanger gezegd, leek het me, dat niet van deze wereld was. Dat uit een andere wereld kwam. Uit de wereld van het heidendom. Het heidendom, dat door mij bestreden werd en desondanks werd ik vreemd ontroerd door dat zuiver gezang.”16)

3. Het drama

Dat er in de slaventijd verhalen verteld en liederen gezongen werden, is algemeen bekend. Maar minder bekend is dat er ook diverse dramavormen bestonden. Twee daarvan wil ik noemen, omdat uit de reactie van de heersers op de eerste bleek dat ze bang waren voor deze vorm van creatief slavenverzet, en omdat de tweede rechtstreeks ten grondslag ligt aan de enige slavenopstand op Trinidad.

Foio © Stichting Kriyoro Sranan

Men kan erover twisten of het eerste voorbeeld wel echt drama is. Er lijkt ook iets voor te zijn ze tot de poëzie te rekenen. Het zijn de opvoeringen van de doegezelschappen in Suriname. Voorhoeve beschrijft ze beknopt: “Er vormden zich in Paramaribo culturele gezelschappen onder de naam doe, waarin slaven en gekleurde vrijen samenwerkten. Ze hadden een ingewikkelde structuur, te vergelijken met die van de rederijkerskamers. Door deze gezelschappen werden in onderlinge competitie zangspelen opgevoerd, vaak naar aanleiding van een actuele gebeurtenis.”17) Daarbij werden kritische noten gekraakt, en hoe het “beschaafde” moederland internationaal ook geroemd werd om de heersende vrijheid van drukpers, eenzelfde vrijheid van meningsuiting werd niet toegestaan voor iets wat schriftelijk vastgelegd noch verspreid werd. De “doe-dissidenten” werden per wettelijke maatregel d.d. 19 november 1828 bedreigd met strenge straffen als ze het zouden wagen een opvoering te geven. Vrije mensen moesten in zulk een geval een boete van tweehonderd gulden betalen en slaven zouden honderd stokslagen krijgen, terwijl daarnaast hun meester een boete moest betalen. Kennelijk kroop het creatieve bloed toch waar het niet gaan mocht, want het verbod moest op 21 mei 1833 herhaald worden. 18)

Voelden de blanken zich door de doe-gezelschappen bedreigd, in Trinidad werd de dreiging die uitging van het drama werkelijkheid. V.S. Naipaul geeft een beschrijving van deze dramavorm, waaruit men kan opmaken dat er op Trinidad een totaalkunstwerk à la Wagner bestond, ver voor de Europese cultuur het voortbracht. “The slave in Trinidad worked by day and lived at night. Then the world of the white plantations fell away; and in its place was a securer, secret world of fantasy, of Negro ‘Kingdoms’, ‘regiments’ bands. The people who were slaves by day saw themselves then as kings, queens, dauphins, princesses. There were pretty uniforms, flags and painted wooden swords. Everyone who joined a regiment got a title …”19

Dat in deze fictieve wereld sprake was van creatief slavenverzet, blijkt behalve uit de rollen die men speelde ook uit de historische werkelijkheid. “Once, in December 1805, this fantasy of the night overflowed to a working day. There was a serious then of cutting off the heads of some plantation owners, of drinking holy water afterwards and eating pork and dancing. The plot was found out; and swiftly, before Christmas, in the main Port of Spain square there were hangings, decapitarions, brandings and whippings. That was Trinidad’s first and last slave “revolt”.”20)”

Het drama werd werkelijkheid: de stap van het creatief verzet naar het gewelddadige verzet was gezet.

4. Aard en werking van het creatief slavenverzet

Dat de slaven hun literatuur onder meer gebruikten om gestalte te geven aan hun verzet tegen hun ondergeschikte positie als slaaf, is uit de aangehaalde voorbeelden duidelijk geworden. Maar daarmee is nog niet aangetoond dat het verzet in de slavenliteratuur een derde vorm van slavenverzet is naast het indirecte passieve en het agressieve, gewelddadige verzet.

Het lijkt duidelijk waarom het niet tot de laatste groep behoort: wie naar een verhaal luistert, waarin klappen vallen, hoeft niet bang te zijn een klap te krijgen. Het is fictie, die van een andere orde wordt, als ze in werkelijkheid omgezet wordt. Het creatieve slavenverzet behoort ook niet tot het passieve verzet. Het creëren is een actie en het  vertellen heeft tot doel de hoorder te beïnvloeden, te overtuigen of te veranderen.

Dat het creatieve slavenverzet een aparte vorm van verzet is, wordt nog duidelijker als we op de werking van literatuur letten. Literatuur, dus ook de slavenliteratuur, verschaft de luisteraar “genoegen door de trefzekerheid waarmee allerlei dingen onder woorden worden gebracht waar hij zelf ook mee bezig is en door de bevrijdende werking die daarvan uitgaat.”21) De slavenliteratuur bewerkt een catharsis in de luisteraar: ik heb mijn menselijke aardigheid. Wat er ook gebeurt, die kan men mij niet afnemen. Deze catharsis werkt naar twee zijden: in de eerste plaats ordent, kanaliseert ze zo de emoties en in de tweede plaats wakkert ze de emoties aan.

Dat is tevens haar belang: ze speelde een niet te onderschatten rol in het bewustwordingsproces van de slaaf. Waarschijnlijk was de invloed van het creatieve verzet in het dagelijks leven groter dan van de andere vormen van verzet. Generaties slaven drukten er hun menselijke waardigheid in uit, terwijl die aardigheid erdoor versterkt werd.

Creoolse familie, begin 20ste eeuw

                                                                                                                              

Noten

  1. R.A. Römer, Het Slavenverzet. In: Kristòf III-4, p. 181.
  2. a.w., p. 182.
  3. Jan Voorhoeve, Voor de letters. In: Tirade 189, p.417.
  4. Anthia C.M. Boers, Anansi, volksverhalen uit Suriname. Amsterdam/Paramaribo, z.j., p.6.
  5. t.a.p.
  6. t.a.p. Het verhaal is in zijn geheel opgenomen in: Creole Drum. An Anthology of Creole Literature in Surinam. Edited by Jan Voorhoeve and Ursy M. Lichtveld with English Translations by Vernie A. February. New Haven and London, 1975, p. 80-130. Verder aangeduid met Voorhoeve-Lichtveld.
  7. Paul Brenneker, Sambumbu no.1-2. Volkskunde van Curaçao, Aruba en Bonaire.  Curaçao 1976, p. 28-30
  8. Voorhoeve, p.411
  9. C.L.R. James, The Slaves. In: Slaves, Free Men, Citizens. West Indian Perspectives. Edited and introduced by Lambros Comitas ans David Lowenthal. Gardon City, New York, 1973, p.15.
  10. t.a.p.
  11. Cola Debrot, Mijn zuster de negerin. Amsterdam, 1975, p.13-14.
  12. H. Hoetink, Het patroon van de oude Curaçaose samenleving. Een sociologische studie. Aruba 1974, p.99.
  13. Voorhoeve-Lichtveld, p.35.
  14. a.w., p.16.
  15. t.a.p.
  16. J. van de Walle, De Slavenopstand. Amsterdam, z.j., p.46-48.
  17. Voorhoeve, p.412.
  18. Gegevens ontleend aan Voorhoeve/Lichtveld, p. 15.
  19. V.S. Naipaul, Power? In: V.S. Naipaul, The Overcrowded Barracoon and other articles. Hammondsworth, 1976, p.267.
  20. a.w., p. 267-268.
  21. René Wellek & Austin Warren, Theorie der Literatuur. Amsterdam, 1974. p.46.

Actueel naschrift:

 Dat de gemeente Amsterdam het plan heeft om 27 straten in een nieuwe wijk te vernoemen naar schrijvers die zich hebben verzet tegen kolonialisme en slavernij in Indonesië, op de voormalige Nederlandse Antillen en in Suriname, heeft tot mijn verbazing tot enkele negatieve reacties geleid. Iedereen juicht het weliswaar toe dat er straten worden vernoemd naar schrijvers uit deze landen, maar hier en daar betwijfelt men of schrijvers als Cola Debrot, Boeli van Leeuwen en Pierre Lauffer zich tegen kolonialisme en slavernij hebben verzet. Fred de Haas schrijft in Caraïbisch Uitzicht dat het hem te ver gaat om deze drie ‘verzetsmensen te noemen’; hij vindt het zelfs absurd om hen te kenschetsen als ‘mensen die zich hebben verzet tegen het kolonialisme’. Ik zie bij deze opvatting een parallel met de opvatting dat een groot deel van de orale slavenliteratuur geen vorm van slavenverzet zou zijn. De onuitgesproken onderliggende idee van Fred de Haas is namelijk dat verzet tegen het kolonialisme altijd de vorm moet aannemen van verzet tegen een staatkundige structuur, dus een politiek karakter moet hebben. Het is waar dat Debrot, Van Leeuwen en Lauffer geen antikoloniale politieke partijen hebben opgericht en geen verzetsdaden tegen het Nederlandse bestuur hebben verricht, zoals het leggen van bommen of het houden van protestdemonstraties.

Maar evenzeer is waar dat het oeuvre van de drie genoemde auteurs tot in alle details laat zien dat hun werk ingaat tegen het culturele kolonialisme en naar mijn overtuiging is niet de staatkundige kant van het kolonialisme het kenmerk van koloniale verhoudingen, het meest kenmerkende voor kolonialisme, maar de culturele houding die eraan ten grondslag ligt. Die gaat ervan uit dat alles in en van de koloniale gebieden inferieur zou zijn aan wat in het moederland voorkomt. In de literatuur leidde dit tot de opvatting dat die van het westen superieur was aan die van de Caribische eilanden, zodat de waardering van het eigene nihil was. Wat de moderne baanbrekende Antilliaanse schrijvers gemeen hebben is dat ze dat stramien doorbraken, niet door er betogen tegen te houden, maar door hun eigen leefomgeving als norm en als romanwereld te nemen.

Een schrijver als Boeli van Leeuwen niet te willen rekenen tot iemand die zich verzette tegen het (culturele) kolonialisme is absurd. In mijn proefschrift toonde ik aan dat hij zijn kunstopvatting heeft gemodelleerd naar zijn eigen ervaringen in zijn jeugd met de orale overlevering van Curaçao. Dat is dwars ingaan tegen de koloniale gewoonte om het westen als voorbeeld te nemen. Het is verzet, niet door tegen een theorie in te gaan, maar op een literaire wijze: door met een verhaal te laten zien dat het eigene de moeite waard is en ervan uit te gaan. De lezers op de Antillen herkenden die omslag in het denken. Ze ervoeren dat als een bevrijding. Een van de weinige echte receptieonderzoeken die gedaan is naar de waardering van een Antilliaans auteur heb ik gedaan naar het oeuvre van Pierre Lauffer. Algemeen werd hij bovenal gewaardeerd omdat hij over de eigen leefomgeving schreef, onder meer in de eigen taal. Het onderzoek was  – achteraf gezien – een onderzoek waarvan het resultaat al bij voorbaat vast stond, een overbodig onderzoek dus, want Antillianen wisten wel dat zij de “eigenheid” van dat werk extra waardeerden.

Boeli van Leeuwen

In de neokoloniale tijd waren er ook velen die aan een consequent doorvoeren van de nieuwe inzichten moesten wennen. Ik herinner me nog dat in de jaren zeventig bij ons op het Radulphuscollege protesten kwamen dat wij zoveel aandacht besteedden aan de eigen Antilliaanse literatuur. Dat paste niet in het beeld dat ouders, leerlingen en een aantal collega”s hadden van wat literatuuronderwijs zou moeten behelzen. De wending naar het eigene was een afkeer van het koloniale. Wie het werk van Debrot, Marugg en Van Leeuwen in hun historische context bekijkt, ziet het antikoloniale ervan en zal zeker niet zoals Fred de Haas doet, de term “Schrijftafelhelden” gebruiken, want zij gaven de eigen leefomgeving literair vorm en gingen daarmee dwars in tegen het kolonialisme.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter