blog | werkgroep caraïbische letteren

Opgeruimd de slavernij in

door Michiel van Kempen

Trots staat ze op de voorflap van haar eerste boek en ze is het ten voeten uit. Ze draagt een schitterende jurk, een sierlijke shawl en bijpassende schoentjes, ze is keurig opgemaakt en van haar glimlach gaat zelfs Mitchell Esajas lachen. Al sinds jaar en dag krijgt ze leerlingen van basisscholen en het voortgezet onderwijs moeiteloos zover dat ze ademloos aan haar lippen hangen. De frontvrouw van de stichting Stil Verleden die nu haar eigen geschiedenis te boek heeft gesteld onder de titel Stil verleden: Maria Karg.

Maria Karg, 1 juli 2013. Foto © Bert Reinders

Hoe ze dat met die leerlingen doet, is een fenomeen. Ik heb haar eens een klas vol bronstige Havo-4-leerlingen tot zwijgen zien brengen. Dat ze die aandacht zo weet vast te houden, is te verklaren: 1) Ze krijgen bij binnenkomst van het klaslokaal allemaal een hand van Maria plus die grote glimlach en dan begint Maria haar persoonlijke slavernijvertelling. 2) Maria kijkt uit haar doppen en weet de toon te treffen van de groep die zij voor zich heeft – hier verraadt zich de antropologe die ooit begon als kleuterleidster. 3) Maria brengt een koffer vol spullen mee. 4) Maria staat natuurlijk maar één of twee uur voor een klas, want gelijk men weet zitten de meeste voltijdsdocenten al na enkele maanden aan een burn-out, mede omdat de schoolleiding hard optreedt tegen elke stemverheffing die de arme zieltjes zou kunnen doen schokken.

Doos

In de genoemde koffer zitten allerlei spullen waarmee Maria haar verhaal aanschouwelijk weet te maken, doeken om een angisa (creoolse hoofddoek) te vouwen, kralen, een maraka (inheemse rammelaar), bolletjes katoen en andere koloniale waren van Oost èn West, een paar boeken en ook slavenboeien. Sommige voorwerpen zijn afkomstig uit een doos die haar vader haar naliet bij zijn overlijden in 1981.

De educatiekoffer van Maria Karg. Foto © Bert Reinders

Op een afbeelding in het boek ontwaren we een oude foto, paspoorten, boeken, luchtpostenveloppen, het onderstuk van een kokolanpu (olielampje), eetgerei, een fotolijstje en asbakken. En er zitten schriften in waarin Maria’s vader zich – getuige een aantal citaten – een goed observator betoont. Die doos is cruciaal geweest in wat de ondertitel van het boek aangeeft: De ontdekking van mijn slavernijgeschiedenis. 27 jaar bleef de doos gesloten. Over het waarom daarvan had ik best wat meer willen lezen: schaamte?, vrees dat het dagelijks bestaan verstoord zou kunnen worden door ongewenste kennis?, de van huis uit aangeleerde gêne om geen lastige vragen te stellen? onachtzaamheid?, of simpelweg de afspiegeling van het gebrek aan interesse in de eigen geschiedenis dat zoveel migranten van haar generatie kenmerkte? En waarom ging die doos dan in 2007 wel open?

Doornroosje

De inhoud van de doos van Maria Kargs vader. Foto © Bert Reinders

Maria Karg groeide op in een keurige lutherse familie in Paramaribo. Onder haar voorouders bevonden zich zowel een militair, blankofficier, plantagedirecteur, onderwijzer, zeeman en administrateur, als slaven. Een ‘gemengde’ koloniale afkomst zou je dus kunnen zeggen, van slaven en van totplantagedirecteurgemaakten. Hoewel dit vermoedelijk bij het grootste deel van de huidige nazaten het geval is, is het opvallend hoezeer de jonge nazaten er tegenwoordig een eer in stellen om af te stammen van slaven – een fenomeen dat enigszins vergelijkbaar is met hoe de huidige generatie Nederlands-Indische nazaten er een eer in stelt om af te stammen van een njai, de Indonesische vrouw die als bijzit vroeger het liefst verzwegen werd. Zwart DNA als identiteitsmarkeerder; geen wonder dat mensen teleurgesteld zijn als hun DNA-testkit uitwijst dat een flink deel van hun genen zo wit zijn als katoen. Maria Karg maakt er zich niet druk om, het verleden is wat het is en je kunt er toch niks aan veranderen: ‘Onwillekeurig moet ik denken aan het sprookje van Doornroosje. Maar helaas kan het decor van mijn voorgeschiedenis niet meer wakker gekust worden.’ (p. 197)

In Maria’s boek dan ook geen woord over herstelbetalingen; de rol van slachtoffer ligt haar niet, terwijl die dezer dagen toch eindelijk wat begint op te leveren, zou je denken. Wel schetst zij de slavernijgeschiedenis in enkele grote lijnen, en in het kort bijvoorbeeld ook het wedervaren van Anton de Kom, tot en met het voornemen van “een aantal politici” om de balzaal van stadhouder Willem V (1748-1806) waar de Tweede Kamer vergadert, te vernoemen naar De Kom. Daar had de auteur gerust bij mogen zetten dat dit toch een teken is hoe opportunistische politici (hier van Groen Links, Karg noemt ze niet) die zich nooit wat gelegen hebben laten liggen aan De Kom opeens een slaatje slaan uit de plotseling gerezen ster van deze grote historische figuur. Een gemiste kans is ook dat er op pagina 181 geen relatie wordt gelegd met De Kom wanneer verteld wordt over de bootreis van Maria’s vader op de SS Renselaar in 1932 – precies de boot die ook De Kom nam bij zijn ongelukkige thuisvaart.

Zwoele avonden

Op 19-jarige leeftijd ging Maria naar Nederland, bouwde haar leven op via een gastgezin, werk als kleuterleidster en ziekenverzorgster, de sociale academie en een studie antropologie. Het hoofdstuk blijft wat aan de oppervlakte; ik had bijvoorbeeld wel wat meer willen lezen over de bevindingen die zij deed in haar afstudeerscriptie over de kalebassen bij de marrons. Maria Karg kwam in 2004 te werken als educatiemedewerker bij het NiNsee en dook steeds dieper in de geschiedenis van de slavernij, om ten slotte in 2014 de Stichting Stil Verleden op te richten die de kennis van de slavernij op scholen wil bevorderen. De laatste jaren stortte zij zich ook op haar eigen familiegeschiedenis, geholpen door historicus Jean-Jacques Vrij met wiens grondige naspeuringen naar slavenregisters Coen van Galen aan de slag is gegaan, en met andere kenners van het koloniale verleden als Rüdiger Kröger, Philip Dikland en Lodewijk Wagenaar. Ze maakte ook twee reizen naar Suriname en doet daar monter verslag van:

Het Waaggebouw in Paramaribo. Foto © Michiel van Kempen

“Het eerste gebouw aan de rivierzijde is het monumentale Waaggebouw uit 1686, waarin de goederen van de West-Indische Compagnie werden gewogen. We besluiten naar binnen te gaan en zien er veel Europese toeristen. We bestellen een gemberbier, lekker en gezond zonder een druppel alcohol. Ik heb het thuis zelf proberen te maken, maar dat mislukte jammerlijk. Heerlijk om het hier in Paramaribo te drinken! De Waterkant is nog steeds de plek waar mensen flaneren. Ik herinner mij dat wij er in mijn jeugd op zwoele avonden met mijn moeder gingen wandelen. Het is een relaxte ontmoetingsplek, voorzien van eetstalletjes. Zo blaas ik oude herinneringen nieuw leven in en Bert geniet mee.”

Het relaas van Maria is een ontdekkingstocht van en voor haarzelf geweest en zij stelt dan ook heel veel vragen: “Zou Gottlieb zich bewust zijn geweest van die akelige hiërarchische classificatie van groepen in de samenleving? Zou hij het hier met zijn leerlingen over gehad hebben?” De lezer weet het niet, Maria. Dit zijn vragen die misschien in de klas wel kunnen werken, maar in een boek verwacht de lezer eerder antwoorden; daar had de uitgever de debutante op moeten wijzen.

Kennelijk is er voor het boek geen redacteur gevonden die vertrouwd is met Suriname, want je kunt niet in Brownsberg arriveren en dan nog de rook uit de bauxietfabrieken zien kringelen, want die liggen al 100 kilometer achter je (p. 113). De marrons zijn niet enkel uit Ganzee gekomen toen zij moesten verhuizen voor het stuwmeer, maar uit nog veel andere dorpen méér (p. 113). Het hele gebied rond het stuwmeer is ook geen resort en natuurpark, want dat resort zou dan honderden kilometers groot moeten zijn (p. 113). Doorrijden van de Zeedijk in Nickerie naar Wageningen is vreemd want voorbij de Zeedijk ligt de Corantijnrivier (p. 135). Albert Helman heeft nooit een boek geschreven met een titel als ‘Een bonte mengelmoes van rassen’ (p. 60). Wat er bedoeld wordt met “zwarten, inheemsen en slaven” in de koloniale samenleving (p. 170) is mij niet duidelijk: waren slaven dan geen zwarten? Masoesa’s (p. 135) zullen wel markoesa’s moeten zijn, heerlijke sapvruchten! En jammer is ook dat van de 4 woorden in het Sranantongo op pagina 199 er 4 verkeerd geschreven zijn. Kom nou, dames en heren auteurs en uitgevers: er zijn toch woordenboeken in omloop!

Bubbeltjes

Stil verleden is een persoonlijk relaas; Suriname is voor Maria en velen met haar allereerst een land van warmte: “We worden omarmd door het mysterie van het duistere woud en het knisperende geluid van het vuur.”(p. 141). Kampvuren om den evenaar! Maar Stil verleden is ook het instapmodel voor mensen die misschien niet direct aan een dikke geschiedenis van Suriname willen beginnen, maar bijvoorbeeld getriggerd worden door wat Maria Karg uit haar educatiekoffer tovert. Het opmerkelijkste van dit boek voor mensen die er al wèl wat van afweten is misschien het relaas van de jeugdjaren van Maria: zij laat glashelder zien hoe mensen in Paramaribo in hun eigen bubbeltje leefden, en dan bedoel ik niet de bevolking van Surinames hoofdstad als geheel, maar elk van de segmenten die die complexe stadsbevolking uitmaken. Maria schetst een familie die behoorde tot de Lutherse Gemeente: niets zagen zij van het leven van de marrons en de inheemsen, en zelfs niets van al die anderen in de stad die allemaal in hun eigen bubbeltje zaten. Maria moest het allemaal later zelf ontdekken. Het is te hopen dat er inmiddels in Paramaribo wat van die bubbeltjes geknapt zijn.

Maria Karg, Stil verleden; de ontdekking van mijn slavernijverleden. Amsterdam: Walburg Pers, 2023. 224 pagina’s, met foto’s in zwart-wit en kleur. ISBN 978 9464 5614 01. Prijs. € 24,99.

Het boek wordt op zaterdag 20 mei a.s. ten doop gehouden in het Nationaal Archief, Den Haag, inloop vanaf 14.30. Klik hier voor meer informatie en aanmelden.

1 Trackback/Ping

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter