blog | werkgroep caraïbische letteren

Op Keti Koti herrijst Tip Marugg op Texel

door Michiel Krielaars

Op het strand van Texel waan ik me in de blakende zomerzon weer even op Curaçao. Zo’n twintig jaar geleden logeerde ik daar een maand lang bij een vriend, die er rechter was. Bijna elke avond kwam hij met een wonderlijk verhaal thuis over de chaotische toestand op dat eiland. Zo waren op een dag de kogels van de politie op, waardoor lokale criminelen vrij spel hadden. Ook werd zijn werkster regelmatig op een bushalte beroofd en wilde zijn tuinman voor zijn verjaardag het liefst een auto van zijn baas cadeau krijgen.

Slufter, Texel / foto Aart G. Broek

In de boekenkast van mijn vriend stuitte ik op de roman Weekendpelgrimage van Tip Marugg. Het boek uit 1958 was een openbaring, zo mooi en indringend vond ik het. Het was zelfs het mooiste dat ik tot dan toe in de Nederlandse letteren had gelezen. En ook nu nog weet Marugg me mee te sleuren in de ondergangsstemming van zijn eenzame verteller, die op kroegentocht is en vaak aan zelfmoord denkt. Als geen ander weet hij de tegenstellingen tussen leven en dood, blank en zwart, werkelijkheid en droom, Europa en de tropen, de westerse beschaving en de cultuur van de zwarte bevolking neer te zetten. En omdat het vandaag Keti Koti is, zou ik die roman het liefst aan een van die zwart-witte eettafels willen voorlezen. Maar ja, ik zit op Texel en moet het doen met Maruggs spirituele herrijzenis uit de zee.
Ik kom Tip Marugg opnieuw tegen in het onlangs verschenen en beeldschoon vormgegeven Album van de Caraïbische poëzie, samengesteld door Michiel van Kempen en Bert Paasman. Behalve een bloemlezing van de poëzie uit Suriname en de Nederlandse Antillen van de afgelopen vier eeuwen is het boek ook een rijk geïllustreerde geschiedenis van een door slavernij getekende wereld, verteld aan de hand van het werk van zo’n 150 dichters, van R. Dobru tot Bea Vianen, Gloria Wekker en Typhoon.

In gedichten, die in twaalf hoofdstukken (zoals ‘Reizen, vertrek, route, aankomst’, ‘Leven is slavernij’, ‘Aziaten en contractarbeid’, ‘Identiteit’, ‘Liefde en seksualiteit’) zijn gerubriceerd, komt die hele geschiedenis voorbij, vanaf het vertrek van de Hollandse slavenschepen naar het Caraïbisch gebied. Daardoor begreep ik voor het eerst waarom, zoals de samenstellers schrijven, dichters uit een multiculturele en -raciale wereld niet ontkomen aan de vraag naar hun identiteit. Gewoon omdat alles in hun poëtische belevingswereld met dat slavernijverleden samenhangt.
Mooi is in dat opzicht het gedicht ‘Wi nengre’ (‘Wij negers’) van de Surinaamse dichter Michael Slory, waarvan een strofe luidt: ‘O negers!/ Als wij terugblikken/ om te zien wat er gebeurd is/ krimpen wij/ ineen! “Vergeet”.’ Het zegt alles over de gespletenheid van de inwoners van die landen als gevolg van het ‘vernietigende kolonialisme’.

En precies daar duikt Tip Marugg weer op, die zich als witte man (hij werkte op de PR-afdeling van Shell) niet op zijn gemak voelt op het merendeels door zwarten bewoonde Curaçao. Hij wil in hun gemeenschap opgaan, maar het lukt hem als ‘tropenkind met duizend vragen in mijn borst’ niet, omdat ook hij beseft dat de spiegel van de Caraïbische geschiedenis zwart is. Alleen daarom al zou zijn werk in de nieuwe culturele canon moeten worden opgenomen. Want Tip Marugg is en blijft groots, voor wit en zwart.

Ontleend aan NRC, 1 juli 2022

Tip Marugg, Ets door Bert Kienjet

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter