blog | werkgroep caraïbische letteren

Onvanzelfsprekende vanzelfsprekendheid

door Christine F. Samsom

De ook in Suriname bekende schrijfster Joke van Leeuwen hield op 24 oktober – kort voordat zij de AKO-literatuurprijs won met haar boek Feest van het begin – de Albert Verweylezing aan de universiteit Leiden onder de titel: Voor en na de vanzelfsprekendheid. Zij deed in die lezing uitspraken die ook voor ons belangrijk zijn. Als een Vlaming zegt dat iemand ‘merkwaardig’ is, dan moet je niet boos worden, want dan bedoelt hij ‘opmerkelijk’. Elk land heeft zo zijn eigen vanzelfsprekendheden, ook elke cultuur, elke religie, elk verhaal, ook elk kinderverhaal. Kinderen zijn extra gevoelig voor het omdraaien van vanzelfsprekendheden, dat heeft Joke van Leeuwen goed begrepen, gezien alle gouden en zilveren Griffels die ze in de loop van haar schrijverschap heeft verworven. Opvoeders zijn druk bezig jonge kinderen vanzelfsprekendheden bij te brengen: ‘dat een vork er is om in een stukje boterham te prikken en niet in je been, dat een sigarettenpeuk niet om op te eten is’. Van Leeuwen vindt dat kinderen teveel in een keurslijf worden gepropt, ook door de speelgoedindustrie. Kreeg het kind vroeger gewoon een zak blokken of lego, waar het zelf mee aan de slag kon, nu zijn de dozen voorgeprogrammeerd met clichés en o wee, als er een stukje kwijtraakt. Met een brandweermannetje moet je een brand blussen, het kan absoluut geen baby zijn, of een vader, laat staan een moeder. En dan blijkt ook nog dat jongetjes horen te vechten en meisjes worden beziggehouden met roze hartjes en popsterretjes.
Toen ze ongeveer tien jaar was, begon Van Leeuwen te beseffen ‘hoeveel ideeën er als vanzelfsprekend over meisjes en vrouwen werden gedebiteerd’. Zij noemt het een ‘dressuur in onvrijheid’. Wie haar kinderboeken kent, weet dat haar hoofdpersonen vaak onaangepaste meisjes zijn die uitblinken in niet-vanzelfsprekendheden. In Een huis met zeven kamers zit Piesie op de tafel, niet op een stoel, ze heeft een rare koffer en spreekt met drie woorden. Kinderen vinden dat prachtig, zoals ze onconventionele Pippi Langkous bewonderen. Als Joke het in haar lezing heeft over de kinderboekenschrijver ‘die zich voorover buigt, lessen wil leren, het allemaal beter weet, of de lezers volgens verwachtingen wil binnenloodsen in een kleine, herkenbare wereld’ dan denk ik aan veel Surinaamse kinderboeken waarin kinderen braaf moeten zijn en gestraft worden als ze dat niet zijn. Als we alleen maar uitgaan van wat wij vanzelfsprekend vinden, dan kweken we kinderen op tot angstige volwassenen die alleen maar naäpen wat anderen zonder gevaar hebben voorgedaan.
Van Leeuwen somt dan in haar lezing een aantal tegenstellingen op en noemt daarbij boeken die niet uitgaan van het vanzelfsprekende en waarin gespeeld wordt met vaste verhoudingen: groot-klein (Alice in Wonderland), ervaren-onervaren, weten-niet weten, afhankelijk-onafhankelijk, belangrijk-onbelangrijk. Steeds worden rollen omgedraaid.
Kinderboeken moeten niet kinderachtig zijn maar kinderlijk, de schrijver moet weer worden als een kind. Er moet geen kloof zijn tussen volwassenen en kinderen, maar een brug. Ze moeten om hetzelfde kunnen huilen en lachen. De vader van Joke van Leeuwen, de bekende theoloog Gerrit van Leeuwen, schreef begin tachtiger jaren een paar artikelen over naïviteit die ik nooit ben vergeten en ik zie in de lezing van dochter Joke dezelfde inspiratie. Naïviteit heeft een negatieve klank: ‘Doe niet zo naïef!’ Maar het woord betekent ook: openhartig, ongekunsteld, ongedwongen, onbevangen, eenvoudig, puur. En dat zijn eigenschappen die elke kinderboekenschrijver zou moeten bezitten. ‘Dichter is hij die op iedere leeftijd weer kind kan zijn’, citeert Van Leeuwen ten slotte de geleerde en schrijver Albert Verwey (1865-1937), naar wie de jaarlijkse lezing werd genoemd.
* De lezing is hier na te lezen.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter