Onrust en opstand – Leren van geschiedenis 77
door Hilde Neus
Wanneer zaken niet goed verlopen in een land, ontstaat er onrust die kan uitmonden in opstand. Van welke aard en heftigheid dan ook. Laatst is dit behoorlijk uit de hand gelopen, op 17 februari jl. De DNA is bestormd en ruiten zijn ingegooid, relschoppers gingen behoorlijk te keer tegen de politie. Er is een auto in vlammen opgegaan en er is zelfs geprobeerd een historisch pand in de fik te steken. Vervolgens werd er in de stad, zelfs helemaal tot in de Hermitage Mall, geplunderd. Het hek leek van de dam.
Als reactie reorganiseerde de veiligheidsdiensten zich, wat te merken was aan groot machtsvertoon op het navolgende protest van 24 maart. Een groot deel van de actievoerders kwam niet opdagen, omdat zij hoofdelijk verantwoordelijk zou worden gehouden. Opmerkelijk is dat dit wereldwijde verschijnselen zijn, die ook al zo oud zijn als de wereld. Vreemd dat de overheid van mening is dat wij onze geschiedenis niet kennen, en niet begrijpen waar deze onrust vandaan komt.
De charges tegen de Marrons
Op 3 mei 1775 schreef gouverneur Nepveu een brief naar de Sociëteit in Amsterdam, waarin hij wilde aangeven dat er zich voor het eerst tijdens zijn gouverneursschap dergelijke spanningen hadden voorgedaan bij de nominatie van de raad van politie. Uit een stel van twee werd er één gekozen, bij een open vacature. Hij tekende dit op in zijn bijgevoegde journaal (de gouverneur hield een dagboek bij van belangrijke zaken die gebeurden). Gouverneur Mauricius, en zijn vroegere secretaris Nepveu vielen op omdat zij naast dagelijkse vergaderingen en zaken die te maken hadden met het leger, aangekomen schepen, tochten tegen de Marrons, ook veel persoonlijke gebeurtenissen optekenden. Nepveu gaf aan dat er een openlijk sterk ‘gewroed’ was om de nominatie, en dat het vervolg zeker niet zou uitblijven. Daarbij was er een ‘gisting’ onder de ingezetenen gecreëerd die niets dan onaangename gevolgen deed vrezen.
Men sprak van geschriften, door enkele planters gefabriceerd, en getekend. Alle lieden die vanwege de slechte gesteldheid van hun persoonlijke zaken zeer benauwd waren geraakt, wat vrij algemeen was op dat moment, vertoonden grote hoop op verbetering. Zij konden dan gemakkelijk tot het tekenen van zo’n algemene brief overgaan, dat was wel te begrijpen. Er werd door de kerngroep flink gelobbyd om de oppositie tegen de gouverneur te doen groeien. ‘De hemel weet waar dat geweld op uit zou lopen, maar het was niet mogelijk het roer op deze wijze in handen te houden’, zo schreef Nepveu van zich af. Hij hoopte dat er een middel gevonden zou worden om alle ‘qaude deseeinen’ zo veel als mogelijk te weren.
Kwade plannen
Als we tussen de regels door lezen, lijkt het alsof Nepveu zelfs de Sociëteit beschuldigde van kwade wil. Zo waren er staatstroepen gearriveerd uit Amsterdam, die van het schip kwamen zonder provisie. Het was zelfs zo erg dat zij geen 14 dagen langer meer op zee hadden moeten zijn gebleven. Ondanks dat deze specifieke reis maar 7 weken en 2 dagen had geduurd, want ze zouden groot gebrek hebben gekregen aan bevoorrading. Kolonel Fourgoud, die de manschappen van de Schots-Nederlandse brigade tegen de Marrons aanvoerde, was hier heel ontstemd over, ook omdat de Sociëteit hem zijn salaris niet had gestuurd. Nepveu moest hem steeds tot bedaren brengen, wat de verhouding tussen de twee er niet vrolijker op maakte. Hij had Fourgoud aangegeven dat het magazijn niet zo goed gevuld was als voorheen, en dat alles wat op voorraad was, zo mogelijk werd ingezet voor de soldaten. De gewone bevoorrading die voor het volk was bedoeld, zou voor beide partijen ontoereikend zijn. Omdat er net een grote Engelse lading was aangekomen, stelde de gouverneur voor aan de commandant, ook daarvan een deel voor het leger te nemen. Zeker omdat gevreesd werd dat met de onlusten in Noord-America, ook dit bevoorradingskanaal zou worden afgesloten. Zoals bekend, was daar de Amerikaanse revolutie op handen, de koloniën wilden zich afscheiden van het moederland, wat uiteindelijk ook is gebeurd.
Fourgoud was nogal terughoudend over het voorstel van Nepveu, hoewel deze hem ervan probeerde te overtuigen welke vreselijke omstandigheden de kolonie zouden kunnen raken als men het volk niet van haar rantsoenen kon voorzien. Nepveu betoogde verder ‘dat God het verhoedde dat de situatie omtrent de weglopers zou verslechteren’. Daarom kon de missie van Fourgoud niet beëindigd worden, iets waar de commandant wel mee dreigde. De opstanden van de Boni-Marrons kostten het gouvernement veel geld. Want die bleven guerrilla-aanvallen op de plantages uitvoeren. Niettegenstaande het feit dat er eerder vredesverdragen waren gesloten met de Saramaccaners en de Aukaners.
De regering kan beloftes doen aan het volk, zo veel als zij wil. Maar zo lang er onrechtvaardigheid heerst, zullen er opstanden blijven en kost het de overheid veel geld en moeite om deze neer te slaan.