blog | werkgroep caraïbische letteren

Ongemak: Gert Oostindie en Wouter Veenendaal over moeizame relaties in het Koninkrijk

door Brede Kristensen

Ongemak  beschrijft de ontwikkeling van de ongemakkelijke relatie tussen Nederland en de Caribische gebiedsdelen. De auteurs, emeritus-hoogleraar Gert Oostindie en universitair docent politicologie Wouter Veenendaal, beginnen met een historisch overzicht van de bemoeienis van Nederland met het Caribische gebied vanaf de 17e eeuw tot 2010.

Koningsdag op Curaçao. Foto © Michiel van Kempen

In niet meer dan 100 pagina’s wordt de lezer in een spannende vogelvlucht meegenomen door de geschiedenis, die grote lijnen zichtbaar maakt. Daarbij krijgen alle eilanden een beurt. Op belangrijke momenten wordt ingezoomd. Lezers, onbekend met deze Caribische geschiedenis, komen aan hun trekken. Het verhaal van kleinschalige gemeenschappen die zich met een minimum aan mensen en middelen moeten handhaven in een turbulente en onzekere omgeving, is fascinerend. Het is een glashelder historisch overzicht.

De auteurs staan uitvoerig stil bij het Statuut, dat in 1954 zowel in Suriname als in de Nederlandse Antillen werd gezien als een grote stap vooruit. De toenmalige premier van de Nederlandse Antillen Efraïn Jonckheer, riep dat ‘de deur thans geopend is voor een politieke evolutie op gelijkwaardige basis van de drie landen’. Alhoewel bewust van enkele ongemakkelijke weeffouten, zoals het ‘democratisch deficit’, baseren de auteurs hun adviezen voor de toekomst op het Statuut.

Cola Debrot; buste bij het gouverneurshuis/Fort in Punda, Willemstad. Foto © Michiel van Kempen

Wel blijven in hun overzicht belangrijke episodes onbesproken. Zoals de cruciale rol die de Curacaose Luis Brion en Manuel Piar speelden in de Zuid-Amerikaanse vrijheidsstrijd. Of de indrukwekkende bijdrage van de rooms-katholieke kerk op de Benedenwindse eilanden en de Methodistische kerk op Sint Maarten aan ontwikkeling van onderwijs, sociale en medische zorg en, niet te onderschatten, het geestelijke welzijn van mensen. Eveneens onbesproken blijft het opvallend actieve culturele leven op de eilanden. Over muziek en dans vernemen we weinig. Over literatuur vrijwel niets. Cola Debrot, geboren op Bonaire, is niet alleen een van de meest diepzinnige Caribische auteurs, hij heeft ook een unieke plaats in de Nederlandse literatuur. Een dichter als de Arubaans Eduardo Curet, afkomstig uit de Dominicaanse Republiek, is ook zo’n typisch voorbeeld van een Caribische dichter die het menselijk gemoed ‘in den vreemde’ verrassend peilde. Ik noem deze voorbeelden omdat ik meen dat het culturele erfgoed van de Caribische eilanden in het Koninkrijk van groot belang is om de eilandelijke culturen beter te begrijpen.

Het tweede deel gaat over ontwikkelingen na 2010. Dit deel is minder trefzeker geschreven. Er zijn veel herhalingen. De analyses die worden geboden zijn vluchtig. Waarom zijn op Curaçao zoveel dingen vlak na 2010 fout gegaan? De Nederlandse minister Donner, die rond 2010 verantwoordelijkheid droeg voor de Koninkrijksrelaties, krijgt een veegje uit de pan, maar dat had best een ferme veeg kunnen zijn. De Antilliaanse politici worden weliswaar niet echt gespaard, maar ook zij hadden forse en degelijk beargumenteerde vegen uit de pan verdiend.

Ondermeer komt de bestuurscrisis aan de orde, veroorzaakt door de regering-Schotte die nauwe contacten met de onderwereld onderhield. Bijna een poging tot staatsgreep. De regering weigerde af te treden. De auteurs vliegen er snel overheen. Dat de crisis werd beëindigd door het optreden van gouverneur Frits Goedgedrag, is onjuist. Hij was om gezondheidsredenen al naar de VS vertrokken. Het was waarnemend gouverneur Adèle Van der Pluijm-Vrede die het land door de crisis loodste. Samen met de door haar benoemde interim premier Stanley Betrian.

Daarna zijn op Curaçao tal van regeringen aangetreden, ieder met aparte, veel ongemak veroorzakende toestanden die het daglicht moeilijk verdroegen. In dat verband wijzen de auteurs op de schaduwwerking van kolonisatie, kleinschaligheid, economische malaise plus de ongemakkelijke relatie met Nederland. Zo wordt de indruk gewekt dat hier vooral sprake is van noodlot, waar mensen geen vat op hebben. Bijna lijkt het erop dat de auteurs bang zijn de Caribische politici met een kritische analyse te schofferen. Hebben we niet juist baat bij een serieus kritische analyse?

Vervolgens worden de voordelen van onvolledige soevereiniteit uit de doeken gedaan. De Caribische landen met volledige soevereiniteit zijn minder goed af. Op onze eilanden worden met het ‘hoofd’ de voordelen van onvolledige soevereiniteit ingezien, maar blijft het ‘hart’ vol verwachting kloppen van volledige soevereiniteit, stellen de auteurs. Is dat zo? Hebben zij hun oor niet te gemakkelijk of naïef geleend aan de vele Caribische politici die hartstochtelijk voor onafhankelijkheid pleiten, echter vaak met oneigenlijke argumenten en dubieuze bijbedoelingen? Niet zonder betekenis is dat de overgrote meerderheid van burgers op de meeste eilanden bij referenda voor behoud van koninkrijksbanden stemt. Speelt daarbij alleen het ‘hoofd’ of ook het ‘hart’ een rol? Veelzeggend is dat menigeen de koninginnen hier een warm hart toedroeg.

Er is een ongemak dat meer aandacht had verdiend, namelijk slecht fuctionerend openbaar bestuur. Opvallend is dat pogingen om de kwaliteit van bestuur te verbeteren vaak stuk lopen op bestuurlijke onwil. Voornemens voor ‘job-rotation’ en integriteitsbevordering in het ambtelijk apparaat bijvoorbeeld blijven sinds 2010 stelselmatig ongerealiseerd. Besef dat ook buitenlanders (vluchtelingen) mensenrechten hebben, is minimaal. Onbekwaamheid en corruptie floreren. Vandaar dat goed-opgeleide en ervaren Antillianen zelden zin hebben in ambtelijke en bestuurlijke functies. Vriendjespolitiek, protectionisme, corruptie en gebrekkige professionaliteit vormen hindernissen. Een soepele samenwerking met Nederlandse gemeenten op ambtelijk niveau heeft in het verleden prima gewerkt. Maar bestuurders houden niet van pottenkijkers. Wringt daar niet de schoen?

Interessant is de vergelijking met andere niet-soevereine (ei)landen, verbonden met Frankrijk, Engeland, Denemarken enzovoort. Uit die vergelijking vallen lessen te leren. Het Deense model waarin de niet-soevereine eilanden zijn vertegenwoordigd in het parlement, krijgt aandacht. De auteurs adviseren dat ook voor ons Koninkrijk. Als in het Nederlands parlement Caribische kwesties aan de orde zijn, moeten Caribische parlementariërs kunnen meepraten en meebeslissen.

De auteurs besluiten met te wijzen op het belang van kennis over de eilanden aan Nederlandse zijde, in combinatie met een sterker engagement. Nogal wiedes, dunkt me. Verder adviseren ze de Caribische landen om te erkennen dat goed bestuur, gezonde economie, enzovoort gebaat zijn bij samenwerking met Nederland. Op eigen kracht gaat het maar moeizaam. Zeker, maar openbaar bestuur is in hoge mate afhankelijk van politieke wil. Gevreesd moet worden dat bemoeienis van buiten averechts werkt. Grote vraag is hoe een politieke cultuur kan ontstaan zonder vriendjespolitiek, omkoperij en corruptie, zodat mens en samenleving ontwikkelingsruimte krijgen. Ongetwijfeld kan het Koninkrijk daarbij een rol spelen, maar die rol moet wel verstandig ge(her)definieerd worden. De auteurs komen niet met creatieve voorstellen die de moeite van het overwegen waard zijn. Ze blijven vaag en stellen daarom teleur.

Gert Oostindie & Wouter Veenendaal, Ongemak; zes Caribische eilanden en Nederland. Amsterdam: Prometheus, 2022. 296 p.; prijs € 22,50

[Ook verschenen in Amigoe/Ñapa, 30 oktober 2022]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter