blog | werkgroep caraïbische letteren

Onderschatting van alles waar een marron aan begint (III)

PARAMARIBO – De dagelijkse praktijk doet vermoeden dat er nog steeds stedelingen zijn die denken dat de marrons uit het binnenland van Suriname aan de onderkant van de samenleving behoren te zijn. In een serie artikelen met als thema ‘Onderschatting van alles waar een marron aan begint’ zullen de identiteitsvormingsprocessen en de zichtbare bijdragen van de marrons aan de ontwikkeling van Suriname nader toegelicht worden.

door André Mosis

Toen de slavernij op 1 juli 1863 is afgeschaft, werden zoals verwacht nieuwe ontwikkelingen in gang gezet. Daar zijn de marrons niet massaal bij betrokken. Suriname was nog steeds een kolonie van Nederland, dat in de zeventiende en achttiende eeuw zelf een republiek was. Begin negentiende eeuw werd Nederland een koninkrijk. Namens de koloniale mogendheid was het bestuur in Suriname in handen van een gouverneur. Pas met de invoering van het algemeen kiesrecht in 1948 zou hier verandering in komen.

In de loop der eeuwen zijn er enige wijzigingen opgetreden in de overheidsinstanties die verantwoordelijk zijn geweest voor het contact met de marrons. Tot halverwege de twintigste eeuw was de gouvernementssecretaris hiermee belast. De posthouders en bijleggers onderhielden namens de gouvernementssecretaris het directe contact met de marrons.

Toen deze functies in 1863 werden opgeheven, nam een officier van het Korps Gewapende Burgerwacht deze positie over. Sinds de Tweede Wereldoorlog is de districtscommissaris verantwoordelijk voor het contact met de marrons. Voor het veldwerk kreeg hij ondersteuning van bestuursopzichters.

De taak van de voormalige gouvernementssecretaris is in 1954 overgenomen door de directeur van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Eind 1969 tijdens het kabinet van Jules Sedney werd een nieuw ministerie van Districtsbestuur en Decentralisatie in het leven geroepen. Het districtsbestuur heeft sindsdien onder uiteenlopende ministeries geressorteerd en valt sinds 1988 onder het ministerie van Regionale Ontwikkeling (RO; thans ministerie van Regionale Ontwikkeling en Sport).

Nederland kondigde tijdens de Tweede Wereldoorlog een wijziging aan in de verhouding tot zijn overzeese gebiedsdelen. De eerste belangrijke politieke invulling hiervan voor Suriname vormde de introductie van het algemeen kiesrecht in 1948.

De tweede stap bestond uit de oprichting van het Statuut in 1954, dat Suriname interne autonomie verschafte. Vanaf dat moment was Suriname dus zelf verantwoordelijk voor de invulling van zijn binnenlandse politiek en dus ook voor het beleid ten opzichte van de marrons.

Duidelijker dan voorheen kreeg de overheid sindsdien een partijpolitieke kleur. De eerste politieke partijen werden rond 1946 langs etnische lijnen opgericht en vertegenwoordigden elk een bevolkingsgroep. In 1949 werden de eerste algemene verkiezingen gehouden. De grootste partijen waren de NPS (partij van de creolen), de VHP (partij van de Hindostanen) en de KTPI (partij van de Javanen). De zetelverdeling in de Staten van Suriname was: dertien zetels voor de NPS, zes voor de VHP en twee voor de KTPI.

Alhoewel in theorie toen elke volwassen Surinamer die kiesgerechtigd was, kon stemmen, viel de praktijk anders uit. Om te kunnen stemmen moest men uiteraard zijn geregistreerd. Aangezien het overgrote deel van de bevolking van het binnenland niet stond geregistreerd, was zij uitgesloten van deelname aan de verkiezingen. Individuele binnenlandsbewoners die wel stonden geregistreerd, konden natuurlijk wel stemmen. Door desinteresse en nalatigheid van de overheid zou het tot 1963 duren voordat de marrons als stemvee konden deelnemen aan de verkiezingen. Overigens, de registratie is tot op heden niet perfect geregeld.

Deelname van de marrons aan algemene politieke verkiezingen met een eigen marron politieke partij, de PBP (Progressieve Bosnegerspartij) duurde tot 24 oktober 1969. De PBP behaalde één zetel. Twintig jaar partijpolitieke achterstand moest dus worden ingehaald.

Uiteenlopende ontwikkelingen gaven aanleiding tot deze situatie. Het Kiesstelsel zoals dat in 1948 werd ingevoerd, had een sterk discriminerend karakter. De partijpolitieke ontwikkeling in Suriname heeft om historisch verklaarbare redenen plaatsgevonden op etnisch-religieuze basis. Ideologische uitgangspunten speelden vrijwel geen rol binnen het ontworpen kiesstelsel. De positie van de stad was zwaar oververtegenwoordigd en de creoolse partijen profiteerden hier flink van.

In de jaren vijftig nam de kritiek op dit stelsel toe en ingaande de verkiezingen van 1963 werd er een gecombineerd systeem van personen meerderheidsstelsel in de kieskringen en landelijke evenredige vertegenwoordiging ingevoerd, waarbij tevens het aantal Statenzetels werd uitgebreid. Het ledental werd opgevoerd naar 36 waarvan 24 gekozen volgens het personenmeerderheidsstelsel en twaalf gekozen volgens het stelsel van evenredige landelijke vertegenwoordiging. Bij landsverordening van 28 december 1966 werd het aantal leden uitgebreid tot 39.

NPS dominantie in binnenland

De NPS stond uitermate gereserveerd tegenover het systeem van evenredige vertegenwoordiging en de partij ging slechts akkoord onder voorwaarde dat er enkele speciale kieskringen in het binnenland kwamen. Hiertoe werd de bestaande kieskring Marowijne gesplitst in Boven- en Beneden- Marowijne en werd als nieuwe kieskring Brokopondo ingesteld.

Naast mogelijke idealistische overwegingen moet het besluit tot het instellen van deze speciale kieskringen voor het binnenland ook gezien worden in het licht van de etnisch gebonden politiek, waarbij de grootste bevolkingsgroep ook de grootste politieke partij voortbrengt. Statistische bevolkingsgegevens uit die periode tonen aan dat er zich kwantitatieve verschuivingen tussen de verschillende bevolkingsgroepen voltrokken. Het zag er naar uit dat de Hindostanen de creolen zouden kunnen inhalen qua aantallen.

Marronvrouw van de Saamaka met kind, Boven-Suriname. Foto © Michiel van Kempen

De NPS onder leiding Johan Adolf Pengel was hiervoor gevoelig en verwachtte dit proces te kunnen remmen door de etnisch verwante marrons in het binnenland te betrekken in de politiek. Teneinde deze verwantschap te benadrukken werden de marrons ook wel Bosnegers genoemd, terminologisch ‘opgewaardeerd’ tot Boslandcreolen, een begrip dat in de jaren vijftig administratief werd geïntroduceerd en dat sindsdien in met name het kustgebied sterke opgang heeft gemaakt.

Binnen de NPS werd ook geopperd dat het begrip creool ook moest worden opgewaardeerd wat geleid heeft tot het nieuwe begrip stadscreool. Overigens, het begrip boscreool dateert al uit de achttiende eeuw en stond voor in vrijheid geboren marrons, zoals bijvoorbeeld Boni. Rondom de term boslandcreool zou zich een hele discussie ontspinnen. Zij bleven zich intussen gewoon ‘busi nengee’ noemen.

Een andere factor die bijdroeg tot de realisatie van het kiesrecht voor de marrons was de Brokopondo Overeenkomst. De transmigratie zorgde namelijk voor een versnelde registratie van de betrokken marrons en er werd een apart district – Brokopondo – ingesteld. De vrees van de NPS voor het systeem van evenredige vertegenwoordiging bleek vooralsnog ongegrond en de partij behaalde een daverende overwinning tijdens de op 25 maart 1963 gehouden verkiezingen. De NPS haalde tevens de zetels binnen van de zogenaamde binnenlandse kieskringen.

Als eerste marron deed de EBG-onderwijzer en -voorganger Wilfred Liefde (1920- 1965) uit Ganze namens de NPS voor het district Brokopondo zijn intrede in de Staten van Suriname. Overigens, de opkomst van de marrons bij deze verkiezingen was gering en de registratie liet nog erg veel te wensen over.

Aan deze verkiezingen van 1963 hield Diitabiki als eerste marrondorp in het binnenland een lichtmotor over. Sindsdien zouden, vooral rond verkiezingstijd, vele dorpen worden beloond met dergelijke nutsvoorzieningen. Tijdens de campagnes werden allerlei beloften gedaan die over het algemeen zelden werden nagekomen.

Sinds deze verkiezingen wist de NPS met succes haar dominante positie in het binnenland te behouden. Zo werd bijvoorbeeld Sam Vreede, schoolhoofd te Klaaskreek, vier achtereenvolgende keren voor het district Brokopondo verkozen tot Statenlid. Het succes van de NPS in het binnenland kan mede worden verklaard uit haar positie als regeringspartij, de structurele zwakte van de toenmalige opkomende marron-politieke partijen en de raciale factor. Als regeringspartij beschikte de NPS over ruimere middelen, waardoor zij meer kon bieden en bovendien kon zij gebruik maken van allerlei overheidsfaciliteiten zoals transport. Verder waren veel ambtenaren van de bestuursdienst partijmensen.

Een belangrijk kenmerk van de Surinaamse politiek is het zogenaamde clientèlesysteem. In ruil voor stemmen worden tegenprestaties verwacht. De marrondignitarissen sloten een zo voordelig mogelijke overeenkomst met de meest biedende partij en dat was in de meeste gevallen de NPS. Zij werden ook geconsulteerd door de kabinetsformateurs.

Het van oudsher bekende systeem van goederenzendingen ten tijde van de vredesverdragen (1760-1762-1767) werd tijdens de verkiezingscampagnes in ere hersteld en in korte tijd bouwde de NPS een politieknetwerk van vertrouwensmannen op in het binnenland. Politieke benoemingen en bevorderingen van dignitarissen werden hierbij niet geschuwd.

Gezien het raciale karakter van de politiek waren de marrons eerder geneigd om op de NPS te stemmen dan op bijvoorbeeld de VHP. De politieke machtspositie van de NPS in het binnenland werd systematisch afgezwakt door slimme politiekvoering van de VHP, het ontstaan van meerdere creoolse politieke partijen, de politieke bewustwording en de snelle ontwikkeling van de marrons op het gebied van onderwijs.

[Eerder verschenen in de Ware Tijd, 13/02/2021]

1 Trackback/Ping

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter