blog | werkgroep caraïbische letteren

Onderschatting van alles waar een marron aan begint (I)

door André Mosis

 PARAMARIBO – De dagelijkse praktijk doet vermoeden dat er nog steeds stedelingen zijn die denken dat de marrons uit het binnenland van Suriname aan de onderkant van de samenleving behoren te zijn. In een serie artikelen met als thema ‘Onderschatting van alles waar een marron aan begint’ zullen de identiteitsvormingsprocessen en de zichtbare bijdragen van de marrons aan de ontwikkeling van Suriname nader worden toegelicht.

Rond 1650 is de slavernij in Suriname begonnen, waarbij gedeporteerde tot slaafgemaakte West-Afrikanen, slavenarbeid verrichtten op de diverse plantages onder onmenselijke omstandigheden. Enkelen van deze Afrikanen ontvluchtten de slavernij en organiseerden zich op veilige afstanden in het bos langs grote rivieren en kreken, van waaruit zij offensieven voorbereidden tegen de plantage-eigenaren.

Granman Jankoeso van de Saamaka met zijn kapiteins. Foto: KIT 

De omstandigheden dwongen hen te kiezen voor vechten voor vrijheid, boven het leven in gevangenschap voor het verrichten van levenslange dwangarbeid. Regelmatig overvielen zij de plantages, bevrijdden slaven en voerden gezamenlijk een guerrillaoorlog tegen de plantage-eigenaren. Deze actie werd door de plantage-eigenaren betiteld als marronage, terwijl de vrijheidsstrijders zelf de naam marrons kregen. Het aantal marrons groeide enorm en vormde op den duur een ernstige bedreiging voor de plantage-economie, de zogenaamde plantocratie.

De marrons hebben na ruim een eeuw met succes hun vrijheid bevochten. De koloniale overheid, die hen zonder het gewenste succes bestreed met militaire patrouilles, was genoodzaakt vrede te sluiten met de meest opstandige groepen: met de Okanisi op 10 oktober 1760, op 19 september 1762 met de Saamaka en in 1767 met de Matawai. Sommige groepen marrons waren officieel al 103 jaar vóór de afschaffing van de slavernij tot vrije mensen verklaard. Uiteindelijk zijn er zes marronsamenlevingen ontstaan met een eigen bestuurssysteem in het Surinaamse binnenland.

Vrijheid en gebondenheid

Na analyse van de vrijheidsstrijd van de marrons en de ontwikkeling van hun traditionele samenlevingen wordt geconcludeerd dat er sprake is van vrijheid en gebondenheid. Vanaf het ontstaan van de marrongemeenschappen in het binnenland van Suriname heeft nooit een situatie van volledige autarkie zich voorgedaan.

Voor bepaalde goederen zoals, geweren, munitie, kapmessen en kleding zijn de marrons steeds afhankelijk geweest van de kustsamenleving. Voor de voortplanting en ontwikkeling van een oorlogseconomie en een strijdmacht hadden de marrons, die voornamelijk uit mannen bestonden, regelmatig vrouwen gehaald uit de plantages. Tijdens de marronage verkregen zij de benodigde goederen via overvallen op de plantages en vanaf de vredesverdragen werd deze afhankelijkheid geïnstitutionaliseerd in geregelde goederenzending. De marrons ontlenen hun aparte status aan de eerder aangehaalde vredesverdragen. Het bestaan van deze ‘autonome’ marrongemeenschappen in Suriname wordt door sommigen getypeerd als een staat binnen een staat.

Marronage

Ondanks dat deze mensen zelf een eigen verzamelnaam gekozen hebben, kregen zij in de loop der jaren verschillende namen van onder meer plantage-eigenaren, de koloniale overheid, de kerk, de centrale overheid en politici. De collectieve naam marrons is de identiteit van alle vrijheidsstrijders die vanuit marronage succesvol hebben gevochten voor de vrijheid. Marronage is een ingreep uit de slavernijgeschiedenis, die gezien wordt als het meest succesvol verzet tegen onderdrukking en dehumanisering.

Marronage is de enige effectieve revolutionaire actie van de tot slaafgemaakte Afrikanen tegen de witte suprematie. Marronnage heeft geleid tot het vormen van eenheid, broederschap, verbondenheid, betrokkenheid en de uiteindelijke vrijheid van de tot slaafgemaakte Afrikanen in Suriname.

De betekenis die het begrip marronage verdient, is “moedwillig vluchten van een slavenplantage en de plantage-eigenaar de oorlog verklaren”. Het begrip of de verzamelnaam marrons is afgeleid van cimarron en betekent onder meer loslopend vee, voortvluchtige Indiaan, gevluchte slaaf, bergbewoner, ontsnapt en verwilderd huisdier, bosneger, et cetera.

Bezwaren

Behalve de inheemsen, wonen in het binnenland van Suriname zes marrongroepen, die zichzelf noemen: Saamaka, Matawai, Kwinti, Okanisi (Ndyuka), Pamaka en Aluku. Aan alle termen die anderen als verzamelnaam hebben of zullen gebruiken voor deze zes sociale groepen Afro-Surinamers, kleven bezwaren. Sommige van de verzamelnamen zijn mensonterend, anderen wekken associaties met racisme en weer anderen die een politieke lading hebben.

• Gespuis, hydra, weggelopen slaven: is mensonterend
• Bosnegers: wekt associaties met racisme
• Boscreolen, Businengee, Fiiman Paansu, Loweman Paansu: is niet voldoende bekend
• Boslandcreolen: heeft een politieke lading
• Afro-Surinamers: is niet specifiek genoeg
• Bush-, Afro-Americans: is een internationale, politiek correcte term, maar wel erg lang en onvoldoende bekend.
• De term marrons is eigenlijk out-dated aangezien men sedert de afschaffing van de slavernij niet meer kan spreken van ‘weggelopen (menselijk) vee’. Desondanks is deze aanduiding internationaal bekend omdat marronage inherent was aan de slavernij in Noord- en Zuid-Amerika en in het Caribisch Gebied.

‘Marrons’ (‘Maroons’ in het Engels) is een geuzennaam die uitdrukking geeft aan besef van de historische betekenis van de vrijheidsstrijd van de tot slaafgemaakte Afrikanen. De geuzennaam ‘Marrons’ is een benadering van uit het begrip marronage. In die context is marrons de identiteit van de overwinnaars van de vrijheidsstrijd. Wereldwijd zijn het overwinnaars die geschiedenis schrijven. De Surinaamse marrons verdienen het om zelf geschiedenis te schrijven voor wat betreft de vrijheidsstrijd van de tot slaafgemaakte Afrikaanse voorouders. Of de geuzennaam marrons slecht is of niet “wij moeten een betekenis aan verbinden die voor de groep aanvaardbaar is namelijk, de identiteit van de vrijheidsstrijders die succesvol gestreden hebben”.

We moeten ons realiseren dat de familienamen van de meeste Afro-Surinamers gelinkt zijn aan de achternamen van de vroegere slavenmeesters of hun plaats van afkomst. Niemand haast zich om die collectieve Hollandse, Engelse, Franse, Portugese of Joodse achternamen te wijzigen. Sterker nog, marrons die erbij wilde horen, moesten bewust of onbewust hun Afrikaanse namen vervangen door Hollandse namen.

Marronkinderen die Afrikaanse namen hadden, werden gedwongen door sommige schooldirecties om westerse namen aan te nemen alvorens zij zich konden inschrijven op een school. Kinderen die gedoopt werden, kregen Bijbelse namen. Feit is dat onze naamgeving nog steeds behoort tot de nalatenschap van het kolonialisme. De gedwongen achternamen van vele Afro-Surinamers voldoen nog steeds aan de wensen van de kolonisator.

Bronnen:

• Archief De Nationale Assemblee
• Archief de Ware Tijd
• Thoden van Velzen en Van Wetering, 1988
• Informant: Bert Eersteling (schrijver van onder meer ‘Koffiekampers in de politiek’, ‘Het binnenland en de politiek’, ‘Het woord marron in Surinaams historisch perspectief’ et cetera)
• Wikipedia: Onderwijs in Suriname
• Plantage Jagtlust (Jacob van den Burg)
• Bosnegers en Overheid Ontwikkelingen van de politieke verhoudingen 1650-1988 (André Mosis en Ben Scholtens)
• OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 12 en 19

[Eerder verschenen in de Ware Tijd, 30/01/2021]

Vervolg (deel II) klik hier

1 Trackback/Ping

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter