blog | werkgroep caraïbische letteren

Onder de paramariboom: ‘Black don’t crack!’

door Jerry Dewnarain

Eindelijk een geestig boek over identiteit! Een eerlijk verhaal over huidskleur, afkomst en acceptatie. Over halfbloedjes, dubbelbloedjes of dogla’s. Onder de paramariboom is ook een persoonlijk verslag over verzoening tussen moeder en zoon. Een queeste over een jongeman, rond de dertig, een beetje Odysseus-achtig. Hij gaat op reis naar een vreemd land, het land van zijn moeder: Suriname! Nooit was hij geïnteresseerd in dit land, waar ‘mensen in bomen leven.’, in paramariboom. Althans dat heeft hij als kind nog lang geloofd. Aangekomen in Suriname ondergaat hij de ene na de andere catharsis. Zo noem ik die ervaringen. Ik geef enkele voorbeelden.

‘Black don’t crack!’

Op de eerste dag staat de hoofdfiguur, de ik-verteller Johannes, voor de spiegel in zijn hotelkamer. Hij ziet ‘de echte grotemensenrivier’, de Surinamerivier, en bekijkt zichzelf in de spiegel. ‘Veel vrienden van mij – altijd blanke vrienden, ik heb nauwelijks vrienden die donker zijn – hebben al flinke rimpels bij de slapen en onder hun ogen. Ze zijn nauwelijks dertig, maar hun huis begint al te breken, te barsten en je kunt al vrij nauwkeurig zien wat hun voorland is. Bij mij is het anders. Ook dat moet genetisch zijn. Black don’t crack! (p. 23).’

Suriname is Zuid-Amerika

In dit land, Suriname, dat niet veel verschilt van andere Zuid-Amerikaanse landen, volgens de hoofdfiguur, ondergaat hij nog een ‘wasi’. De ‘kleine’ Johannes ontdekt méér dan alleen over zijn afkomst. Als doorgewinterde reiziger door Zuid-Amerika bezocht hij ‘bijna alle landen op dit continent (p. 30)’, behalve Suriname, ‘iets wat je, als je er goed over nadenkt, ronduit beledigend zou kunnen noemen.’ Hij was steeds dichtbij Suriname, maar veronderstelde dat dit land anders zou zijn dan de rest van de Zuid- Amerikaanse landen. Want Suriname is volgens Johannes bij vele Zuid-Amerikanen nog onbekend, terwijl er veel overeenkomsten zijn zoals het rumoer van de straat, de vreemde stickers op de bussen en mensen die een busroute aankondigen zoals het tandloze mannetje dat om passagiers roept: ‘Commewijne, Commewijne!’ De Zuid-Amerikanen moesten eens weten: ‘dit Suriname hoort gewoon bij ze. Het grootste verschil is de taal (p. 31).’

Oud-Hollands

Overal in de stad klinkt kraakhelder Nederlands. Johannes vindt de taal die er gesproken wordt verouderd, maar mooi. ‘…even onverstoorbaar intact gebleven als de houten huizen, een echo uit een ander tijdsgewricht.’ Een mooiere beeldspraak kon de schrijver Johan Fretz niet bedenken! Het leuke van deze constatering is dat een vreemdeling, in dit geval Johannes, ons een spiegel voorhoudt van de bijzonderheden van onze eigen Surinaamse identiteit. Hij stelt vast, dat ‘uitgerekend hier staat het Oudhollands waar sommigen in Nederland zo verbeten naar terugverlangen nog in steen gebeiteld.’ Weer een andere mooie metafoor! ‘Zo prijkt het ‘op de doeken en gevels: RUBENS PRODUKTEN HANDEL. Boven een pinautomaat: HAKRINBANK, VEILIG EN SNEL. Opeens lijkt het tijdsverschil met Amsterdam veel groter dan een paar uur (p. 31).’

Verzoening moeder en zoon

Johannes is dus een jonge Nederlander met gemend bloed. Zijn moeder komt uit Suriname en zijn vader is een bakra met onder meer Duitse voorouders. Zijn moeder vroeg hem vaak om eens naar Suriname te gaan. In het hoofdstuk ‘Ik wil niet naar Su’ beschrijft de schrijver helder zijn mening: waarom hij nooit naar het land van zijn moeder of Bouta wilde, hij had er niets te zoeken. Ik het volgende fragment spreekt een eerlijke jongeman die op weg is naar volwassenheid over zijn standpunt. ‘Ik las mijn moeders verlangen heus nog, het verlangen terug te keren naar waar haar leven begon, het verlangen om de zoon die uit haar buik kroop dat andere melkwegstelsel te laten zien. Maar ik plaatste mezelf aan de overkant, veilig naast mijn vader; wij waren Hollanders en de vreemde wereld waarover mijn moeder sprak, stond even ver van mij af als van ieder poldermens. Nooit zei ik: ‘Ik ben half-Surinaams’, altijd: ‘Ik heb een Surinaamse moeder.’ Misschien kon het toeval mij naar dit land brengen, naar Mama Sranang (p. 36).’ Op zijn negenentwintigste besluit Johannes voet aan wal te zetten op Mama Sranan. Hij komt in Suriname tot het besef dat er een nieuw perspectief is ontstaan. Dat zijn ouders hebben gemaakt tot wie hij is, dat hij zijn afkomst of zijn verleden niet kan wegduwen, uitlachen, negeren. ‘Daarom probeer ik mijn ouders de laatste tijd weer meer toe te laten. Daarom wil ik, net als volwassenen mensen vroeger, weten waar ik echt vandaan kom (p. 48).’

Welkom thuis

Het vliegtuig landt op Zanderij. Johannes stapt als laatste eruit. Een zwarte piloot ‘die bij de uitgang van het vliegtuig staat’, zegt: ‘Welkom thuis, jongen. … Het is alsof alle geluiden in de hitte zijn gesmolten, zo stil is het. De donkere, heldere hemel hangt als een klamboe over ons heen. Ik zet nog een paar stappen, wil meteen van alles voelen, vooral dat ik hier vandaan kom, maar voel alleen dat ik wil voelen dat ik hier vandaan kom (p. 13).’ Over dit korte fragment heb ik twee opmerkingen. Ten eerste, de schrijver speelt met woorden die duidelijk een contrast aangeven, zwarte piloot, donkere heldere hemel. Door deze woorden te gebruiken leidt hij zijn thema identiteit/afkomst subtiel in aan het begin van zijn boek. Hij stoomt de lezer klaar voor een pittige maaltijd die je alleen kunt proeven of ervan kan genieten als je Mama Sranan begrijpt! Ten tweede, het woord klamboe geeft ook iets tropisch of misschien voor sommigen iets exotisch aan. Klamboe is voor vele interpretaties vatbaar, een metafoor als het ware. Voor mij betekent klamboe in deze context het tropische, de warmte, misschien wel zelfs een cultuurelement. Maar klamboe kan ook aangeven hoe Suriname hem (Johannes) in zijn ban zal houden gedurende zijn verblijf en wellicht langer! Deze eerste kennismaking met Suriname beschrijft Fretz heel beeldend en geestig. Ik voel dat ik ook met Johannes ben geland en in de rij voor de immigratie-officier sta om het paspoort af te stempelen voor binnenkomst. Ongetwijfeld een hilarische scène voor een theaterstuk! ‘De douanebeambten nemen alle tijd, alsof ze opslag krijgen bij vertraging. Ze kijken onaangedaan naar de passagiers en bestuderen elk paspoort alsof het een potentieel vuurwapen is (leest u tussen de regels door en laat uw fantasie de vrije loop, vooral wat betreft het woord vuurwapen!).

‘Re-den van be-zoeeek?’vragen ze en: ‘Waar gaat u slapen?’, niet: ‘Waar verblijft u?’

Plantage d’Amour

Wijlen Clark Accord heeft ook een mooie scène in zijn boek Plantage d’Amour (p. 10/11) geschreven. Die gaat over een Surinaamse man die na zevenentwintig jaar naar Suriname op bezoek komt. ‘Het jubelt in mijn keel. Ik ben er bijna. Op mijn zeventiende ging ik hier weg, zevenentwintig jaar later vlieg ik boven het land van mijn navelstreng. (Dit woord gebruikt Fretz ook meerdere malen in zijn boek, bijv. op p. 38). Met een zachte schok raken de wielen de grond. De spanning die met de landing gepaard gaat, vloeit over in luid applaus, een klaterend geluid alsof de regen tegen de romp van het vliegtuig is losgebarsten. Ik stap uit het vliegtuig. Buiten word ik omarmd door de warmte. Mijn neus en longen vullen zich met de kruidige lucht van aarde en tropisch groen. De vertrouwelijkheid die het oproept is een aangename verrassing.’ Dit zegt ook Fretz min of meer als hij in Paramaribo is namelijk: ‘Ik ruik een mengsel dat is opgebouwd uit geuren die ik niet kan benoemen, maar wel herken: de tropen (p. 29).’

Dubbelbloed

In Dubbelbloed van de schrijfster Etchica Voorn spelen identiteit en op zoek naar eigen roots ook een belangrijke rol. Voorn is kind van een Surinaamse creoolse vader en een Nederlandse moeder. Lang is zij zich niet bewust van haar afkomst. Zij is als jong meisje onwetend. Huidskleur is nog niet is het spel. Pas na de geboorte van haar zoon op haar dertigste wordt zij nieuwsgierig naar haar dubbele achtergrond. Johannes is negenentwintig als hij op zoek gaat naar zijn roots, Etchica dertig. Als zij geconfronteerd wordt dat zij geen ‘bounty’ (blaka bakra) is, maar gewoon Surinaams dringt zich kortstondig een oude draak aan haar op. Ook zij vertrekt naar Suriname om het land van haar vader te leren kennen. Ze landt op Zanderij en ervaart ongeveer hetzelfde wat Johannes heeft ervaren. Etchica stap niet als laatste uit het vliegtuig zoals Johannes, maar als eerste… ‘vanwege het geluk van een upgrading naar businessclass. Maar de douane heeft daar geen boodschap aan. ‘O, no, deze temperatuur is ondraaglijk! In een reflex zuig ik de hete lucht op, tot het brandt in m’n longen. Als warme honing stroomt de hitte door mijn lichaam. Bij aankomst in de hal ben je volledig overgeleverd aan de nukken van de mannen in uniform; zij bepalen wie er wanneer door de (paspoort)controle gaat. En dat heeft niets, echt niets met de volgorde in de rij te maken (p. 107).’

Alle drie boeken beschrijven in principe hetzelfde: de hoofdfiguren worden bij aankomst overweldigd door het land zowel op een positieve als op een negatieve manier. Bij de één wat meer positief of negatief. Ze leren het land kennen alsof een tropische regenbui hen schoon heeft gewassen tot een nieuw mens. Ze ondergaan een proces van bewustwording, waarbij zij niet meer hun afkomst verloochenen. Ze leren te dealen met de twee werelden met elk hun eigen cultuur en eigenaardigheden. Surinamers met een gemengde afkomst en die hier wonen maken een periode in hun leven zeker ook een identiteitscrisis mee. Daarom zal Onder de paramariboom voor Surinaamse dogla’s ook herkenbaar zijn.

Johan Fretz (1985) studeerde in 2010 af aan de Amsterdamse toneelschool en kleinkunstacademie. Hij is (scenario-)schrijver, columnist en theatermaker. In 2012 debuteerde hij met Fretz 2025, over een idealist die een gooi doet naar het premierschap van Nederland. Dit debuut werd genomineerd voor een Bronzen Uil. Onder de paramariboom is zijn tweede roman.

Johan Fretz, Onder de paramariboom. Lebowski Publishers, Amsterdam. 2018. ISBN 9789048842889.

[de Ware Tijd Literair, 25 augustus 2018]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter