blog | werkgroep caraïbische letteren
0
 

Onafhankelijkheid

door Willy Alberga

 

Het is 1973 als we uit Nederland naar Suriname verhuizen. Onze kinderen zijn dan drie en een jaar. Op de markt koop je drie bosjes kousenband voor een kwartje, een moot vis voor een kwartje en drie hoopjes boulanger voor een kwartje. Voor Suriname wordt het een ontstuimige tijd met veel onrust. Vrienden en familie verwachten dat we partij kiezen: voor of tegen de regering. Op muren lees je de gekalkte woorden: Weg met bobo Julke. Stakende vrienden en familieleden komen op bezoek en houden ons op de hoogte van de ontwikkelingen.

Na enige tijd lukt het de stakers de regering op de knieën te krijgen en er komen verkiezingen. De nieuwe regering belooft onafhankelijkheid en grote groepen mensen beginnen alles wat ze in jaren hebben opgebouwd “tegen elk aannemelijk bod” van de hand te doen. De vele kranten advertenties en borden met daarop “wegens vertrek te koop” maken dat elk gezinshoofd zich afvraagt of het niet verstandig is om ook maar te vertrekken. Er breken branden en rellen uit.

De STVS laat ons dagelijk zwart-wit beelden zien van Culturele shows van Hindostanen, Javanen en Bosnegers met als doel de bevolking die onafhankelijk wordt, tot een geheel te smeden. Ik probeer me met deze, zo van elkaar verschillende muziek, te identificeren maar voor mijn gevoel staan ze te ver van mij af. Ik begin te twijfelen of ik wel een echte Surinaamse ben. Waarom kijk ik liever naar “Stanford and son.”

Maar als ik op de vele feesten die na de onafhankelijkheidsdag volgen Lieve Hugo zijn kasekomuziek hoor, “Mai bole Sitaram, Ram Ram, Sita Ram”, weet ik dat dit wel iets van mij is.

Nu vijfendertig jaren later, koop ik in een Chinese supermarkt een Surinaamse vlag die door onze vierjarige kleindochter met enthousiasme uit mijn handen wordt gegrist. Ze begint er meteen mee te wapperen, schut met haar kleine kont en zingt “Mie na pikien fu Sranan, di`s na mi moi fraga.”

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter