blog | werkgroep caraïbische letteren

Ombre: “Als schrijver kun je in de huid kruipen van een ander”

Interview met Ellen Ombre

door Jerry Dewnarain

Als kind bent u in Suriname opgegroeid. Welke dierbare herinneringen hebt u aan deze periode?
Een van mijn dierbare herinneringen uit mijn kindertijd is toen ik als klein meisje van vijf jaar in de Combé woonde. Op een dag zouden buurtkinderen ’s ochtends vroeg een expeditie ondernemen op de plantages waar ik nu woon (Anton Dragtenweg). Het waren citrusplantages van de familie Gomperts. Een expeditie betekende voor mij een avontuur, want mijn vader ging weleens naar het binnenland en kwam met mooie foto’s van soela’s. Dus dacht ik ook zoiets te ervaren.

OLYMPUS DIGITAL CAMERA

Soela in de Boven-Surinamerivier. Foto © Michiel van Kempen

Rond een uur of vijf in de ochtend ging ik samen met de grote kinderen naar de plantages. Onze oppas, Melie, een kweekje, ging ook mee. Ik was een van de jongsten in de groep. We liepen in het donker dwars door de plantage. Als klein meisje vond ik het eng. De vroege ochtend was ook mistig. Op gegeven moment werd ik opgetild, omdat er mampira’s waren. Toen kwamen we aan de Anton Dragtenweg en een van de kinderen zei: ‘Nu gaat het gebeuren.’ We stonden stil en de hemel was plotseling een en al kleur. De vogels begonnen te zingen. Toen zag ik voor het eerst in mijn leven de zon opgaan. Dit heeft een ongelooflijke invloed op mij gehad. Dus mijn jeugd is getekend door het moment waarop de zon opging.

Wanneer en waarom vertrok u naar Nederland?
Ik zat in de eerste klas van de Graaf von Zinzendorfschool toen ik naar Nederland vertrok. Mijn vader ging met buitenlands verlof. We zouden voor tien maanden weggaan, voor onze opvoeding vond mijn vader dat goed. Maar ik vond het al vreemd dat mijn moeder de meubels verkocht of wegdeed, want als je met verlof gaat waarom doe je alles weg, dacht ik. Maar kinderen uit die tijd mochten niet alles vragen. We gingen met de boot. Er waren heel mooie kleren voor mij gemaakt, want er was zelfs sprake van een captains dinner aan boord. Maar ik was voornamelijk zeeziek en er waren allemaal van die matrozen die naar dat ontluikende meisje keken. Dus ik was meer onder het regiem van mijn strenge moeder.

Welk beeld had u van Nederland?
We kwamen in maart 1961, denk ik, in Nederland aan. Ik had een bepaald beeld van het land. Op de kleuter- of lagere school hadden we het leesplankje ‘aap noot mies’. Loes en mama bestond toen nog niet [de serie begon te verschijnen in 1955 – red. CU]. We leerden veel over Nederland. Het beeld dat ik van Nederland had was dat mensen altijd bezig waren. Ik had een mooie Jetset-illustratie van een vrouw die zich waste in een kom. Mensen hadden geen douche en dat vond ik al vreemd. Toen ik dus in Nederland aankwam, waren er geen bladeren aan de bomen. Het was er koud, kaal en kil en we hadden geen winterkleding. We hadden heel mooie kleren, maar tropenkleren. Ik kwam op de Frankendael muloschool (Amsterdam) terecht, maar het niveau was veel lager dan dat van hier.

zinszendorffschool-klein

De Graaf von Zinzendorfschool, Gravenstraat 100. Foto © Buku

De Graaf von Zinzendorfschool was een van de beste scholen van Suriname. De kinderen in Nederland wisten helemaal niets over Suriname. Ze dachten echt dat we in bomen woonden en een bamboerokje droegen. De eerste weken keek ik uit het raam naar buiten en ik zag de bomen die leken op heksenbezems. Ik was ziek van heimwee naar de tropen en het groen. Ik zag thuis bij een van de kinderen van mijn klas dat zij geen douche hadden en zij gingen een keer per week naar het badhuis. Wij hadden gelukkig wel een douche. Zij wasten zich aan de gootsteen waar men ook kookte. Bij ons in Suriname was dat ondenkbaar. We moesten dus aan heel veel dingen wennen. Wat ik vooral geleerd heb, is dat je niet gauw moet oordelen, maar dat je moet kijken wat er aan de hand is en kijken wat je daarmee doet.

Beschrijf uw ervaringen in Nederland als jonge vrouw
Ik kon heel slecht tegen het burgerlijk bestaan van mammie en pappie. Ik was recalcitrant. Maar kunst was mijn passie. En in de jaren zestig had je de Pleiners en de Dijkers. Rond 1960 vormde zich op het Leidseplein de ‘culturele variant’ van de ‘pleiners’. Ze kozen café Reijnders als voornaamste trefpunt. Reclame, fotografie, mode, kunst en ook bijvoorbeeld journalistiek boden deze jongeren goede mogelijkheden om zichzelf te ontplooien. Je had ook jazzmuziek. Ik kwam, omdat ik heel jong was al heel snel in contact met mensen die in de artistieke wereld waren. Ik had de vrijheid buitenshuis en leerde bekende mensen kennen zoals de dichter Hans ten Berge. Daarna kwam de tijd van de provo’s en de hippies. Ik werd ook een hippie, want wilde ook gauw weg van huis en op kamers wonen.

Op heel jeugdige leeftijd trouwde ik met een kunstenaar. Bij professor Reuling, verbonden aan een kunstacademie, was ik model en op deze academie ontmoette ik de man waarmee ik later trouwde. Ik ben buiten gaan wonen en ben paarden gaan africhten en leefde als een hippie. Van paarden heb ik ontzettend veel gehouden. Maar wij gingen veel naar galeries en ik ontmoette heel interessante mensen. Toen ik negentien werd wilde ik geen hippie meer zijn en ging ik medicijnen studeren. Het verhaal ‘Dag dokter’ uit Het sadistische universum (1964) van W.F. Hermans was hiervoor de inspiratie. De studie medicijnen ging niet door. Ik scheidde van de kunstenaar en werd pikeur in Purmerend. Het africhten van paarden was echter heel zwaar en gevaarlijk werk. Zes uur ’s morgens was je al bezig en vaak waren de nieuwe paarden wild. Na dit beroep ben ik weer het pad van studie opgegaan.

Welke schrijvers hebben u geïnspireerd?
W.F. Hermans met onder andere Nooit meer slapen. Maar ook De donkere kamer van Damocles. Door Hermans leerde ik Bordewijk kennen. Bordewijk heeft een heel mooi boekje, De fruitkar, geschreven. Door de inleiding van Hermans in het boek besloot ik het te kopen. Een aardig verhaal met de nodige duistere zaken en bovennatuurlijke gebeurtenissen. Hermans was zelf een groot bewonderaar van Bordewijk. Louis Couperus vind ik ook een goed schrijver. Hij deed mij aan Suriname denken met zijn verhalen over magie (De stille kracht). Voorts maakte ik altijd notities van dingen die ik tegenkwam in het leven en dat bracht mij tot het schrijven.

Hoe lang heeft het geduurd om Erfgoed te schrijven?
Ik ben met een heleboel onderwerpen tegelijk bezig. Ik wilde mij verplaatsen in de wereld van een Hindostaanse mevrouw. Als schrijver kun je in de huid kruipen van een ander en ik was benieuwd hoe dat was. In 1975 kwamen veel Hindostanen uit Suriname in Nederland. Hun leven was hier in het begin heel treurig. Maar het belangrijkste eigenlijk was, dat ik een boek wilde schrijven over de vestiging van Sefardische Joden in Suriname. Dit onderwerp is zo veelomvattend dat ik het even terzijde heb geschoven en zodoende heb ik een van de andere onderwerpen gekozen. En dat was dus dit boek, Erfgoed. Ik ben er een tijd mee bezig geweest.

1 comment to “Ombre: “Als schrijver kun je in de huid kruipen van een ander””

  • I would very much get in touch with Ellen Ombre. Could the interviewer send her my email (above, though not to be published), so if she so deems, I could contact her. Thank you so much.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter