Olie voor de Duitsers
door Aart G. Broek
Ondubbelzinnige bewijzen zijn er (vooralsnog) niet, maar opmerkelijke aanwijzingen zijn er wél. Olie die op Aruba en Curaçao werd geproduceerd tijdens de Tweede Wereldoorlog bereikte geruime tijd ook de Duitse onderzeeërs in de Caraïben.
Laten we wel zijn, de raffinaderijen zijn geen moment daadwerkelijk bedreigd. De aanval in februari 1942 op de Arubaanse oliefabrieken werd wel geboekstaafd als ‘van geweldige, mondiale afmetingen’, zoals de op Curaçao woonachtige journalist Jo van de Walle noteerde. In de praktijk betrof de aanval een uiterst bescheiden incident. Het gevaar zwierf op zee, terwijl de eilanden praktisch veilige oorden bleven.
Na het uitbreken van de oorlog in Europa werd, in oktober 1939, door de Organization of American States een ‘maritieme veiligheidszone’ afgekondigd. Oorlogshandelingen van de strijdende Europese grootmachten dienden buiten die brede zone voor de kust van de Nieuwe Wereld te blijven. Voor de eigen kust en in de Caraïben werd hierop toegezien met de ‘neutrality patrol’ van de Amerikaanse marine. Ook al toonden de Verenigde Staten zich in toenemende mate betrokken bij de geallieerden, Duitsland respecteerde goeddeels de proclamatie. Dit zal met name zijn gebeurd om in dat stadium van de oorlog niet op meer fronten tegelijk te hoeven strijden. De andere Europese vijand, Italië, vormde voor het Amerikaanse continent geen enkele bedreiging.
De betrokkenheid van de VS bij de geallieerden uitte zich in het afroepen van embargo’s op onder meer olie en benzine. Hierdoor werd de toevoer van deze brandstoffen zeer ernstig gehinderd onder meer naar Japan. Dat land had zich in 1940 aan de zijde van Duitsland en Italië geschaard. Het afsnijden van die bron kreeg de tegenstander niet op de knieën, maar maakte hem juist agressiever. Het was dan ook mede een van de directe aanleidingen voor de verrassingsaanval op de Amerikaanse vlootbasis in Pearl Harbor.
Verduistering / Eerst toen op 7 december 1941 Japan de Verenigde Staten met deze aanval actief de oorlog inzoog, kwam ook het Caribisch gebied daadwerkelijk voor grootscheepse oorlogsoperaties op de kaart te staan. De olieproducten van de raffinaderijen op Aruba en Curaçao zorgden voor uitzonderlijke belangstelling van Duitsland. Die gaf daaraan inhoud met het gestadig aanvallen op specifieke doelen door een bijzonder geavanceerde vloot van onderzeeboten.
Het eerste doeltreffende offensief in de Caribische Zee – operatie Neuland, onderdeel van de omvangrijke operatie Paukenschlag – ging van start in de maanloze nacht van 15 op 16 februari 1942. Hierop zouden nog vele aanvallen volgen met alleszins ‘gute Erfolge’, goede resultaten. In de nacht van 16 op 17 februari waren Curaçao en Aruba voor het eerst verduisterd, opdat vanuit zee of de lucht ieder oriëntatiepunt zou ontbreken. De eilanden bleven tot in oktober 1943 ‘s nachts in volledige duisternis gehuld. Het werd een inspanning waarop angstvallig nauwgezet werd toegezien door leden van de militaire politietroepen en door veldwachters: een voortdurende jacht op licht.
Een van de leden van de militaire politietroepen was Pierre A. Lauffer. Na de oorlog zou hij uitgroeien tot een van de meest geprezen literair auteurs in het Papiaments. Zijn anekdotische herinneringen aan zijn dienstjaren gedurende de oorlog verschenen in 1968 onder de titel Seis anja kaska berde, letterlijk: zes jaar in een groene schil, d.w.z. zes jaar in het politie-uniform met die kleur. In een van de verhalen schampert Lauffer dat de verduistering ‘de grootste pantomime was’ die men zich kon voorstellen. In de jacht op licht om de verlangde duisternis te verkrijgen, bleef de ‘vlandam di Isla’ (de steekvlam van de raffinaderij) gewoon branden!
Gegeven een volledig verduisterde omgeving was – zeker vanaf zee – goed zichtbaar waar de raffinaderijen zich bevonden. Tastbaarder kon niet worden gemarkeerd wat wél of juist níet aangevallen moest worden.
Doelwit / De aanvalsdoelen van de Duitsers betroffen niet de raffinaderijen zélf. De – qua omvang – bescheiden lake tankers die de ruwe olie aanvoerden vanuit de Golf van Maracaibo in Venezuela, vormden evenmin een doel. De vloot kende tijdens de oorlog rond de veertig schepen die dag in dag uit heen en weer voeren en zo’n 15 miljoen ton ruwe olie per jaar aanvoerden. De schepen zijn geen strobreed in de weg gelegd door de Duitsers. Ook de vrij ondiepe Golf van Maracaibo werd geen doel, terwijl de toegang ervan door een scheepswrak al bemoeilijkt had kunnen worden. Hoe zeer dit ook voor de hand lag, de aanvoer en raffinage van de olie vormden voor de Duitsers geen noemenswaardig doelwit.
Het primaire doelwit van de Duitse onderzeeërs vormden de grote zeetankers die de geraffineerde olie over de wereld verspreidden. Op de schepen waren angst, moed, pijn en dood ongetwijfeld beduidend meer dan een krantenbericht. De vijand was níet ver weg, maar was op zee de vloot aan U-Boote, onderzeeërs die het eigen vaartuig trachtte te torpederen. Bij een voltreffer kon dat dikwijls niet meer worden naverteld door de opvarenden.
De macht die Duitsland in 1942 in de Caraïbische Zee had, kon met enige flamboyante symboliek worden onderstreept door het onderscheppen van kleine zeilschepen die van de Dominicaanse Republiek met levensmiddelen naar Curaçao voeren. De ‘aleman stinki’ – zoals de ‘moffen’ op de Benedenwindse eilanden werden genoemd: stink Duitsers – beslisten over leven en dood, maar de Antilliaanse eilanden kenden geen honger. ‘Zeker, we leefden sober,’ noteerde Van de Walle in zijn memoires. ‘Maar we leden geen gebrek zoals op de andere eilanden, ondanks het gevaar, ondanks het feit dat de Duitsers als ze gewild hadden ons hadden kunnen uithongeren.’
Een dergelijke blokkade zou de productie van olie ongetwijfeld niet ten goede zijn gekomen.
Ondergang / In de eerste maanden van 1943 verflauwde de aanvalsdruk van Duitse onderzeeërs om in juni van dat jaar nog kortstondig en heftig in intensiteit toe te nemen. Feitelijk was de dreiging voor Aruba en Curaçao toen al verdwenen. Midden 1943 begon een U-Boote Blitz aan de rand van de Caraibische wateren, meer in het bijzonder voor de kusten van Brits Guyana en Suriname en, nog zuidelijker, die van Brazilië. Voor de Duitse aanvallers was het resultaat rampzalig. Tegenover een te verwaarlozen verlies van ruim 16.000 ton aan scheepsruimte voor de geallieerden stond de ondergang van niet minder dan zeven Duitse U-Boote.
Na ruim een jaar waren de rollen omgekeerd. Organisatorische, materiële en technische verbeteringen zorgden voor een uitzonderlijk overwicht, onder meer door de communicatie vanuit de lucht, en vanaf land en water te integreren. Van een bedreiging waren de onderzeeboten – in hedendaagse termen – een uitdaging geworden, waaraan in augustus 1944 volledig een eind kwam. Toen veroverden de geallieerden de Duitse onderzeebootbases aan de Golf van Biskaje, waardoor het feitelijk onmogelijk werd om nog onderzeeërs naar het Caribisch gebied te zenden.
Blunder / De eilanden zouden in de Tweede Wereldoorlog zorgwekkender problemen hebben gekend indien de Duitse onderzeeboten zouden zijn ingezet voor daadwerkelijke aanvallen op de raffinaderijen zelf. Opmerkelijk genoeg geschiedde dat juist niet.
De Duitse oorlogsmarine heeft zich niet ingespannen om de olietoevoer dáár te raken waar die daadwerkelijk had kunnen worden lamgelegd: de Venezolaanse olievelden, de korte zeeverbinding tussen Venezuela en de eilanden, of – zeker zo effectief – de raffinaderijen van Aruba en Curaçao. Dit na te laten zou een strategische blunder kunnen zijn geweest, zoals onder anderen de historicus Loe de Jong verkondigde. Het zou ook minder gemakkelijk te realiseren zijn geweest dan dit terugblikkend oogt, zoals ook wel wordt beweerd.
Een beduidend overtuigender reden waarom de raffinaderijen werden gespaard, was op de eilanden tijdens de oorlog al onderwerp van gesprek: de olie bereikte via Latijns-Amerikaanse havens en baaien ook de Duitsers. Onder meer in het politiewezen deed dit gerucht de ronde, zo weten we uit Lauffers herinneringen. Gouverneur Wouters verzekerde in april 1942 nadrukkelijk dat er geen olieproducten aan vijandelijke schepen werden geleverd.
De eilandbewoners hechtten minder geloof aan de woorden van de gouverneur en de idee zou ook niet meer verdwijnen. De vlammende pijp van de raffinaderij op een verder verduisterd eiland kon ook niet bijzonder overtuigen: de roos van een schietschijf of juist een vurig licht ter waarschuwing: niet schieten.
‘Het moest’, zo wist Van de Walle al, ‘voor de Duitsers niet zo moeilijk zijn geweest een rustig plekje te vinden op het westelijk halfrond waar ze zo nu en dan konden bijtanken.’ Wie zou zijn hand in het vuur willen steken voor de Zuid-Amerikaanse landen die kort na de aanval op Pearl Harbour de Duitsers de oorlog verklaarden, maar probleemloos ‘van twee walletjes’ aten? In ieder geval voeren de reusachtige Duitse U-boote niet voortdurend heen en weer om eventjes bij te tanken in Europa.
De raffinaderijen en de eilandelijke samenlevingen waarin deze draaiden, ontsnapten grotendeels aan rechtstreeks contact met het oorlogsgeweld. Deze beperkte dreiging van oorlogsgeweld creëerde in de oorlogsjaren relatief veilige eilanden. Misschien moet dit – juist ook ten tijde van de dominantie van de Duitsers in de Caraïben – bovenal worden toegeschreven aan een dubbelhartige verspreiding van de olie die er werd geproduceerd.
Noot
Deze journalistieke beschouwing verschijnt tevens in Antilliaans Dagblad, 5 mei 2022; de tekst is gebaseerd op onderzoek dat verwerkt werd in de studie Geboeid door macht en onmacht; De geschiedenis van de politie op de Nederlands-Caribische eilanden, 1839-2010. Amsterdam/Leiden: Boom/KITLV, 2011; hierin ook de nodige bronvermeldingen.
Erg mooi artikel, zelden lees je wat over deze kant van de vaderlandse geschiedenis, dank hiervoor