blog | werkgroep caraïbische letteren

Oda Blinder uit de schaduw, in het Fries

door Klaas de Groot

In het voorjaar van 1965 krijgt de Friese onderwijzer en dichter Jan Dotinga (Britsum, 1934) een Curaçaos poëtische schok. Dat gebeurt als hij de twaalf gedichten van Oda Blinder leest die in de catalogus Ponnie & paard staan.

Oda Blinder (Yolanda Corsen)

Die uitgave hoorde bij de tentoonstelling van schilderstukken van Chris Engels in het Stedelijk Museum Schiedam, november 1964. De exposite verhuisde daarna naar Leeuwarden, waar Dotinga in De Prinsentuin de schilderijen ziet en in het bijzonder geïntrigeerd wordt door de poëzie van Blinder. Via via raakt Dotinga in correspondentie met Blinder, oftewel Maria Yolanda Corsen en zijn fascinatie zorgt ervoor dat hij de cyclus ’Ponnie &  paard’ gaat vertalen. Die vertalingen verschijnen met een inleiding in het tijdschrift  De Strikel, in oktober 1965.  In die inleiding noemt Dotinga ook het feit dat Engels’ werk al in 1963 tentoongesteld werd in het Curaçaos Museum onder de noemer ‘A propos Ponnie en Paard’. Bij de opening sprak Cola Debrot toen de rede ‘De kringloop van het paard’ uit. In de Schiedamse catalogus staat die toespraak ook, nu samen met de gedichtencyclus.

De briefwisseling tussen Dotinga en Blinder loopt van mei 1956 tot  juni 1969, dus tot vlak voor haar overlijden  op 30 juli 1969. Het  eerste bericht bereikt haar doordat Chris Engels haar  delen voorleest uit een brief van Dotinga. Daarop schrijft zij op 29 mei 1965 direct naar Friesland. Ze is open en zeer welwillend. “Wat mij het meest in Uw brief trof,” merkt ze op, “was het feit dat u het contact  tussen de dynamische schilderijen van Engels en mijn gedichten ‘pony en paard’ zo diep en intens aanvoelde”.  Ze noemt haar gedichten “een bewust beleven” van de schilderijen, die ze ziet als “een explosie van ‘het leven’ in de ware zin van het woord”. De grootste verrassing is voor haar het feit dat Dotinga haar gedichten wil vertalen. Ze wordt dan erg beleefd,  want ze schrijft: “U, met Uw intellect en capaciteit moet zeer zeker slagen [….]”. Het laatste heeft ook te maken met haar idee dat haar gedichten “zo simpel, meer gevoelsbrokken dan verstandelijke redeneringen” zijn. Tegelijkertijd laat ze ook weten te schrijven uit een behoefte, het dichten is geen hobby. Dotinga moet zelf in zijn brief gezegd hebben dat hij de gedichten pregnant en op formules vond lijken.

Het ligt voor de hand dat Dotinga bij zijn vertaalwerk een bepaalde vrijheid heeft genomen. Een gedicht vertalen is tenslotte meestal een zaak van adapteren om er tot op zekere hoogte een eigen tekst van te maken. Het vertalen was niet altijd even makkelijk verzucht hij, want breng warmbloedigheid en Spaans temperament maar eens over naar het Fries. Een bijzonder argument voor een Fries dichter. Opvallend in dit verband is het feit dat de vertaler in alle gedichten van ‘Ponnie & paard’, waarin Oda Blinder zich tot een ‘u’ wendt, een gemeenzamer toon gebruikt en ‘dyn’ of  ‘dy’ gebruikt. Daar staat tegenover dat dat niet gebeurt in de vertalingen van “brieven van een curaçaose blinde” die in De Strikel van januari 1970 zijn opgenomen. In die vertalingen doet Dotinga hetzelfde als Blinder: als het om een aangesproken persoon gaat,  wordt er door haar ’je’ en door hem ‘dyn’ gebruikt. Die vertalingen zijn kort na haar dood gepubliceerd in een stuk dat bedoeld is als ‘in memoriam’. Het begint dan ook met een Fries gedicht van Dotinga: ‘in memoriam oda blinder’, dat in februari 1970 met vertaling ook in de Amigoe is opgenomen. In haar laatste brief, gedateerd 16 juni 1969, schrijft ze hem over het verschijnen van haar debuutbundel. Ze is blij met zijn bewondering en vertelt over de inzet van haar beide zusters die samen met hun echtgenotes de publicatie hebben mogelijk gemaakt. Ook over Charles Eyck schrijft ze zeer positief. Die heeft immers voor een uitgever gezorgd en voor illustraties. Over die tekeningen is ze enthousiast, omdat die de sfeer van haar gedichten uitademen. 

In de diverse brieven  die Dotinga soms uitgebreid citeert  in zijn bijdrage aan het tijdschrift Trotwaer uit 1982  wordt nergens duidelijk wat Blinder van de vertalingen van ‘Ponnie & paard’ dacht. Wel zegt ze op een gegeven moment haar best te zullen doen om het Fries te bestuderen met behulp van woordenboeken en andere bronnen, zoals het boekje Fries voor niet Friezen. Een aardig terzijde hierbij is haar opmerking in één van haar brieven dat ze de eerste Antilliaanse dichteres is die in het Fries is vertaald. Een verwant onderwerp: het schrijven in de volkstaal, komt daarentegen in een paar brieven voor. Dotinga moet haar, als krachtig beoefenaar van zijn eigen taal, geschreven hebben over zijn verwondering over het feit dat zij niet in haar moedertaal dichtte. Blinder is duidelijk in haar reactie: “Het merkwaardige is dat ik alleen maar in het Nederlands kan dichten, soms, een enkel keertje in het Spaans.” De enige keer dat er in de cyclus Papiaments gebruikt wordt is bij het gedicht ‘Postín fatal’, dat is logisch want het werk van Engels waar het gedicht een reactie op is, heet zo. Zelf gebruikt ze de term ‘Papiamento’ en merkt op dat die taal “heel lief en sympathiek” klinkt. Ze noemt het ook haar eigen taal, maar ze kan er “tot haar eigen spijt” niet in dichten, terwijl ze tegelijkertijd het Nederlands een moeilijke taal vindt. Het moet te maken hebben met haar idee dat ze eigenlijk zelden tevreden is met wat ze schrijft, “daar ik toch nooit precies kan weergeven wat ik wil, ook en vooral niet in mijn eigen taal”. Belangrijker is misschien nog wel de angst om in het Papiaments iets fout te doen. Ze durft het niet aan, omdat op het eiland een diversiteit van meningen heerst, je weet nooit wanneer je de taal goed gebruikt. De vrouw achter de dichteres hield van conflictueuze situaties, dat blijkt ook uit een andere opmerking in de briefwisseling. Ze schrijft dan dat ze bezig is met een boek  dat Milushka zal heten. Ze denkt echter dat “dat kind” het levenslicht niet zal zien. De schrijfster huivert al bij de gedachte aan de “felle kritieken” die misschien wel zullen volgen.   

Één van de antwoorden  op de vraag waar Dotinga’s bewondering voor de gedichten  van Blinder  vandaan komt,  zit mogelijk in de titel van het stuk in Trotwaer: ‘Súdlike warmte yn Nederlânske fersen’. Dat blijkt wel uit het feit dat hij de karakterisering van die poëzie door Cola Debrot volstrekt juist vond.  Die zei immers ooit  dat de gedichten zo’n Spaanse indruk maakten dat zij wel “de passionata van de Antilliaanse literatuur” genoemd zou kunnen worden. Een ander argument verwoordt de vertaler na het verschijnen van Verzamelde stilte in 1981. Hij vertelt dat hij zich de schilderijen van Engels niet meer zo goed kan herinneren maar dat de poëzie hem nog steeds beklemt door de levenskracht en de hartstocht. Door die intensiteit overstijgt  de taal van Blinder  de grammaticale regels, zodat die taal een eigen vorm krijgt. In de gedichten ziet Dotinga daardoor een paradox ontstaan: de gelijktijdigheid van “stille bescheidenheid” en poëtische explosiviteit. Een treffende waarneming van hem is dat hij de gedichten ziet als bloemen die in stilte openspringen. Er is dus sprake van heftige hartstocht  die,  soms voor een teveel aan beelden zorgend, stilte schept, oftewel: “Yn`e  stoarm wurdt fochten om de stilte”.  En al zijn de gedichten zelden eenvoudig, beseft moet worden dat de opbouw met behulp van barokke beelden past bij de hevige onderhuidse emoties.

De catalogus

Genoemde bewondering leidde onder andere tot de vertaling van ‘Mijn verzen’, een kort gedicht waarmee de debuutbundel ‘Brieven’ waarschijnlijk niet voor niets opende. Dotinga publiceerde zijn vertaling in zijn Trotwaer-artikel. En zo is goed te zien hoe de vertaler te werk ging.

Mijn verzen

In mijn verloren-zijn
heb ik u gebaard;
de vreemde pijn
bleef mij niet bespaard
toen u het rimpelig wrak
van mijn hersens openbrak.

Myn fersen

Doe’t ik my ferlern joech
haw ik dy berne;
frjemd woech
de pine en woe net wenne
doesto wat al ronfelich wie
fan myn harsens iepenbriekst.

(uit Trotwaer 14/ 3)

Nog twee vertalingen

diminuendo

trager dan mijn slaap
is de looppas
van uw gang;
dreunend plonst
de laatste stap
op dit rekbaar wachten.

(uit Catalogus Ponnie & paard, Uitgave Sticusa/Stedelijk Museum Schiedam, 1994.)

Diminuendo

Stad’ger as de sliep
is it drafkjen fan dyn gong;
dûnker droant
de lèste stap
op dit rekber wachtsjen.

(vertaling Jan Dotinga, uit De Strikel, oktober 1965)

wachtend op het antwoord
van de jaren
berg ik je hoofd
in dit gemis;
ik zal je een leegte baren
die niet te vullen is.   

(uit ‘brieven van een Curaçaose blinde’, nummer 3)

wachtsjend op it antwurd
fan é jierren
bergj’ ik dyn holl’
yn dit gemis;
ik sil dy in leechte bernje
dy’t net to foljen is.

(vertaling Jan Dotinga, uit De Strikel, januari 1970)

Bronnen:

Blinder, Oda: “brieven van een curaçaose blinde” en andere gedichten. Heerlen 1968 (1) 1970 (2), Uitgeverij Winants. Voorwoord en illustraties Charles Eyck.

Blinder, Oda: Verzamelde stilte, Proza en gedichten. Amsterdam 1981, Meulenhoff, Redactie en nawoord Luc Tournier.

Catalogus Ponnie & paard,  Uitgave Sticusa/ Stedelijk Museum Schiedam, 1964.

 Dotinga, Jan: Oda Blinder, dichteres mei furore, De Strikel, oktober 1965, p. 138-139.

Dotinga, Jan: Ta de neitins fan Oda Blinder (1918-1969), De Strikel, januari 1970, p. 8-9.

Dotinga, Jan: ‘Súdlike warmte yn Nederlânske fersen’, Trotwaer 14 ,nr. 3, 1981, p. 239–246.

Met dank aan de medewerkers van Tresoar, Frysk Historysk Letterkundich Sintrum (Leeuwarden) en van het Stedelijk Museum Schiedam,  in Haarlem voor de ‘Friese’ steun aan Klaas de Jong.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter