Oda Blinder, uit de schaduw 2
door Klaas de Groot
In het eerste bericht over net opgedoken materiaal van Oda Blinder (zie C.U. 16 oktober 2020) viel de opmerking dat zij weliswaar een bescheiden hoeveelheid gedichten heeft geschreven, maar dat de bijzondere kwaliteit van haar poëzie voor veel lezers direct duidelijk was. Vanaf november 1944, toen zij haar eerste gedichten publiceerde in De Stoep, krijgt haar werk her en der aandacht. Soms kreeg die aandacht een bijzondere vorm.
Door mijn zoektocht naar meer materiaal vond ik bij een antiquariaat een aanbieding van ‘Negen verzen van Oda Blinder’. Die gedichten moeten gestaan hebben in De Stoep, 3e serie nr. 1, juli 1949. Een onverlaat heeft de betreffende pagina’s uit het tijdschrift gescheurd. De aanschafprijs was dientengevolge een habbekrats.
Een andersoortige aandacht blijkt in januari1959. Dan verschijnt er een mooi stuk van Frank Martinus Arion in jaargang III, Nr. 3 van de Antilliaanse Cahiers. Het stuk heet passend ‘Twee dichteressen’, want het gaat over Oda Blinder en Aletta Beaujon. Arion zet ze naast elkaar maar vooral tegenover elkaar. Hij ziet in Blinder de convergerende dichter, de dichter die naar één punt toeschrijft. Daar bedoelt hij mee dat zij eigenlijk maar één thema heeft: de liefde, of liever de “onvindbare geliefde”. Beaujon zou divergerend zijn en kosmopolitischer, naar buiten gericht dus. “Het is niet zozeer haar eigen wezen, dat zij tracht te ontsluiten als het wezen der mensen en dingen, die zij ontmoet, die haar omringen.” Oda Blinder wil maar een enkel mens ‘omvatten.’
De belangstelling die het werk in de loop der jaren kreeg, is natuurlijk te ontdekken in de verhandelingen van mensen als Wim Rutgers en Jos de Roo, bekende gidsen voor het Antilliaanse literaire landschap. Interessant is ook een reactie die kort na het verschijnen van Blinders eerste bundel Brieven van een curaçaose blinde in 1968 verscheen. Die is wat minder bekend. In de Amigoe van 21 januari 1969 schrijft Fred de Haas een recensie over de bundel. Hij heeft het over de “explosieve lading” van de gedichten en over een dichteres die tastend haar weg zoekt door ”duisternis en nacht, door kwelling en zelfverwijt, door waan en eeuwigheid (…)”. De Haas vindt het jammer dat de vorm die sommige gedichten hadden in andere publicaties, zoals De Stoep, niet gehandhaafd was en hij mist ook een paar gedichten, bijvoorbeeld ‘Eiland-impressie’, dat eerder verscheen in het blad Simadan.
Na deze recensie krijgt De Haas contact met Blinder, onder andere doordat hij van haar een typoscript ontvangt waarop twee gedichten staan: ‘Aan de ondergaande zon’ en ‘Kerkhof’. Het eerste gedicht staat ook in de uitgebreide keuze Verzamelde stilte van 1981, weliswaar in een andere vorm. Het gedicht ‘Kerkhof’ (zie hierboven) ontbreekt in alle drie de bundels. Zo duikt er steeds wat op.
Belangstelling blijkt ook uit het feit dat vertalers zich met het werk gaan bezig houden. In een Watapana aflevering uit 1971 verschenen twee Spaanse vertalingen van de hand van Henry Habibe: ‘Curaçao de noche’ en ‘A la luna’. Habibe heeft jaren later nog samen met Fred de Haas aan vertalingen gewerkt. Dat leidde niet tot een publicatie.
Wel verschijnen er in 2007 enkele ‘strofes’ van Blinder in een Engels/ Amerikaanse vertaling in het tijdschrift Literature and arts of the Americas. De vertalingen worden gepresenteerd als “poems”. Maar in Brieven (geen paginering) en in Verzamelde stilte (p. 87) lijkt het meer om een strofevorm te gaan.
met geronnen moed
heb ik gevochten,
gezocht een
doelwit voor mijn
stollend bloed;
ik nam in trotse
wanhoop mee
een handvol leegten
als trofee.
Wordt door Carolyn Vines’ a.h.v. vertaald:
congealed courage
I fought,
sought an outlet
form y stalled blood
in proud desperation
I took
a handful of emptiness
as my trophee
(Literature and arts of the Americas, Issue 74 Volume 40 no. 1 2007, p.163)
Oda Blinder kwam ook uit de schaduw in het Digitaal Vrouwenlexicon Nederland. Daarin is gelukkig een lemma over haar aanwezig van de hand van Lodewijk Verduin. De bijdrage is het laatst herzien op 28 augustus 2017. Verduin doet hierin ook melding van enkele in memoriam gedichten. Het opvallendste van die gedichten is misschien wel dat van de Friese dichter Jan Dotinga. Hij vertaalde gedichten van Blinder in het Fries en plaatste die samen met het herdenkingsgedicht in het blad De Strikel. In de Amigoe van 23 februari 1970 wordt die gebeurtenis gelukkig voor het Antilliaanse publiek gememoriseerd (zie hieronder).
Zo komt Oda Blinder steeds meer uit de verborgenheid en steeds meer in het licht dat ze verdient. Maar vragen blijven er ook. Wie weet bijvoorbeeld de naam van de man, op de foto naast Oda Blinder, zie hieronder. Achterop de foto staat: Aruba, 22 april 1957. Deze foto hoort bij de opname getoond bij het bovengenoemde eerste bericht op C.U.
[Met dank aan Fred de Haas en Henry Habibe]
Klik hier voor deel 3.