blog | werkgroep caraïbische letteren

Nyan switi!

Eten bij Michiel van Kempen

door Agnes van de Meent en Melle van Loenen

Bijna was er weer eens ouderwets gekookt voor Babel. Michiel van Kempen, bijzonder hoogleraar West-Indische Letteren, wilde de pollepel best ter hand nemen. Helaas woont hij al jaren in België, dus uit eten gaan is praktischer. Zou het roti worden?

Na binnenkomst blijkt Van Kempen niet vies van avontuurlijk eten. ‘Ik was eens in een restaurant in Frans Guyana waar de muren beschilderd waren met alle mogelijke dieren die daar voorkomen. Buidelratten, alligators, anaconda’s, noem maar op. Die schilderingen dienden als menukaart; je kon aanwijzen welk dier je wilde eten.’ En alsof dat nog niet genoeg is: ‘Toen ik laatst op bezoek was in het binnenland van Suriname heb ik rode mieren gegeten. Je moet even weten hoe je de kop eraf draait, maar de smaak is best lekker.’ Vanavond staat er gelukkig geen insect op het menu. We eten op Van Kempens aanraden bij restaurant ‘Hemelse Modder,’ een fris en ruim opgezet restaurant in Amsterdam, waar vooral met Nederlandse producten wordt gekookt.

In 2006 is Michiel van Kempen benoemd tot bijzonder hoogleraar West-Indische Letteren, een unieke leerstoel in Nederland. De oorsprong van zijn fascinatie voor Suriname blijkt vooral te berusten op toeval. ‘Na mijn studie wilde ik weg uit Nederland. In de jaren tachtig had Suriname een lerarentekort en zo ben ik daar terecht gekomen. Ik was tijdens mijn studie niet heel bewust met Suriname bezig.’ De verschillen met het Nederlandse onderwijs waren destijds groot. ‘Het schooljaar begon in september, maar je mocht blij zijn als in december de eerste krijtjes arriveerden. Ik gaf werkelijk les in een kippenhok, met gaas. Het land verpauperde na de militaire coup snel en de middenklasse werd daardoor weggeslagen. Die ruggengraat van het land, waar het geld wordt gegenereerd en de potentiële intelligentia zitten, zie je nu wel weer terug.’ En hoewel hij niemand welvaart wil ontzeggen, vindt Van Kempen deze ontwikkeling toch ook spijtig: ‘Iedereen wil bij de moderne wereld horen, waardoor de betrokkenheid bij de eigen tradities vervlakt. De orale vertelcultuur in Suriname is aan het verdwijnen. Maar wat kan ik bieden tegen alle computerspelletjes? Daar kan ik echt niet tegen op.’

Ondertussen neemt de onberispelijke ober onze bestelling op. Er is een speciaal viergangen-aspergemenu. Hoewel we alledrie houden van deze vaderlandse seizoensgroente, zijn we benauwd voor een overkill. ‘Bovendien wordt je lui van zo’n mooi samengesteld menu’, vindt Van Kempen. Hij beoordeelt de gerechten op geheel eigen wijze: een gerecht met rosemarijn associeert hij met een gelijknamige vrouw, terwijl de Beemsterlamsbout hem teveel doet denken aan Betje Wolf en Aagje Deken. We kiezen tweemaal voor gerookte schelvisroomsoep en eenmaal voor de beignets van gruyere- en beemsterkaas vooraf. Als hoofdgerecht gaan we voor de Beemsterlamsbout en voor de terrine van schapenkaasmousse, terwijl Van Kempen zwicht voor de casselerrib met asperges.

Onder het genot van deze heerlijkheden komen we op Van Kempens carrière. In Suriname heeft hij, met hulp van vele anderen, de Surinaamse letterkunde mee trachten op te bouwen. Dat verklaart hij vrij eenvoudig. ‘Mijn leerlingen kregen bijna geen les in Surinaamse literatuur. De arme schepsels zaten vooral De Avonden te lezen en vroegen zich af waar het in ’s hemelsnaam over ging.’ Zich bewust van de absurdheid van deze situatie heeft hij toen samen met anderen materiaal verzameld, schrijvers in contact gebracht met uitgeverijen, bloemlezingen gepubliceerd en een literaire pagina in de krant opgezet. Maar de liefde dreef hem eind jaren tachtig terug naar Nederland. Daar schreef van Kempen filmscenario’s en enkele romans, totdat Bert Paasman, destijds bijzonder hoogleraar koloniale en postkoloniale cultuur- en literatuurgeschiedenis, Van Kempen overtuigde een proefschrift te schrijven. Dat resulteerde in de 1400 pagina’s tellende Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Gevraagd naar de omvang van zijn oeuvre, onthult Van Kempen zijn valkuil: ‘Als promovendus moet je een beetje naïef zijn. Wanneer je al veel van je onderwerp weet, blijf je er maar mee doorgaan.’

Ook met eten zijn we nog niet klaar: we kiezen alledrie voor een dessert. Terwijl we de chocolademousse van de bordjes afschrapen vragen we hoe Van Kempen zichzelf nu typeert. Is hij romancier, Surinamist of hoogleraar? ‘Vroeger schreef ik veel en nu probeer ik dat op een andere manier uit te dragen. Ik heb iets opgebouwd, ik hoop dat daar mensen voor zijn te winnen. Toch voel ik me ook een zwerver. Ik had een pied-à-terre om de hoek, maar mijn hospita heeft de liefde gevonden in Kenia, dus nu ben ik mijn woning kwijt.’ Even twijfelen we: is dit een verkapte hulpvraag? Het is immers al laat en de weg naar België is lang en donker. Maar nee, Van Kempen verblijft in het oude appartement van Renate Rubinstein. Op samenzweerderige toon zegt hij: ‘De stofjas van Simon Carmiggelt hangt er nog.’ Ondanks zijn focus op Suriname, is Van Kempen de Nederlandse literaire grootheden gelukkig nog niet vergeten.

[overgenomen uit Babel, blad voor de faculteit Geesteswetenschappen van de UvA]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter