Nummer zes van His/Her Tori, Tijdschrift voor Surinaamse geschiedenis en cultuur
door Christine F. Samsom
Het Instituut voor Maatschappijwetenschappelijk Onderzoek (IMWO) van onze Universiteit kwam in november 2015 uit met, hoe kan het ook anders, het nummer 40 jaar staatkundige onafhankelijkeid; Wi mu seti kondre bun van His/Her Tori, Tijdschrift voor Surinaamse geschiedenis en cultuur. Het siert de redactie, bestaande uit de wetenschappers Jerome Egger, Eric Jagdew en Hilde Neus-van der Putten, dat zij tegen de klippen opvarend, toch weer met een prachtig nummer is uitgekomen, een niet geringe prestatie na het eerste-lustrum-nummer over de Grondenrechten. Want in deze tijd in Suriname uitkomen met een boek, zo’n dik tijdschrift kan je gerust een boek noemen, getuigt van moed, doorzettingsvermogen en geloof in eigen kunnen, zullen we maar zeggen!
Na een Inleiding met de korte inhoud van elk hoofdstuk, enkele toepasselijke gedichten van Alphons Levens, onder andere over de controversiële vervanging van het wapen van de Geoctroyeerde Sociëteit met dat van Suriname op het paleis, en het gedicht Fri nanga Krin van Eric Jagdew, krijgen we een keur aan artikelen die elk een andere kant van Suriname’s onafhankelijkheid belichten. Dat die artikelen elkaar soms overlappen, is misschien juist goed om te benadrukken hoe het allemaal is gegaan. Zo schrijven zowel Jerome Egger als Hans Breeveld over een vroege voorloper van het idee van staatkundige onafhankelijkheid of in ieder geval van een ‘nationaliteitsgevoel’: de Unie Suriname die met de leus ‘Baas in eigen huis’ al in 1943 na uitspraken van Koningin Wilhelmina werd opgericht en nationalistische ideeën verspreidde. Ook de PNR (Partij Nationalistische republiek), voortgekomen uit ‘Wie Eegie Sanie’, met de fameuze leider Eddie Bruma, krijgt veel aandacht van beide schrijvers. Dat we de onafhankelijkheid zonder strijd in de schoot geworpen kregen door de progressieve regering Den Uyl, is misschien wel een oorzaak van het gebrek aan strijdlust om te vechten voor de ontwikkeling van ons land. Tegen de no-span- en de winti-way-lanti-pay-mentaliteit kwam pas veel later wat tegenwind!
Maar het nummer begint na inleiding en gedichten met een gast: de Arubaanse wetenschapper Luc Alofs schrijft zijn bijdrage onder de titel ‘Suriname als argument. Integratie en rekolonisatie in het Koninkrijk der Nederlanden na 1975’. Voor Alofs komt het erop neer dat de onafhankelijkheid van Suriname HET argument is voor veel Antillianen om tegen onafhankelijkheid te zijn, terwijl Nederland de onafhankelijkheid het liefst ‘per post’ (p. 15) had willen opsturen. Natuurlijk waren en zijn er op de Antillen ook veel nationalisten, wat blijkt uit de vele Ronde Tafel Conferenties, besprekingen, onderhandelingen. Dat het onderling tussen de eilanden ook niet boterde, leidde tot de status aparte van Aruba in 1986 en in 2010 volgde verdere verbrokkeling. Uiteindelijk is het voor Nederland ook geen issue meer omdat de VS om geopolitieke redenen de Antillen liever onder invloed van Nederland zien blijven. Interessant om verder te lezen!
In zijn artikel, getiteld ‘Een ‘creoolse onafhankelijkheid’ in Suriname’ gaat de historicus Jerome Egger uitgebreid in op de vraag van velen of de onafhankelijkheid van Suriname niet vooral een creoolse aangelegenheid was. Is het wel verstandig om in deze plurale samenleving te praten over één bevolkingsgroep? Het ‘getuigt niet van een nationale opstelling’ (p. 31). Daar willen we toch juist vanaf? Overtuigend laat Egger ons weten dat die angst onterecht is omdat de geschiedenis ons leert dat de ontwikkeling van de verschillende bevolkingsgroepen niet tegelijk plaatsvond, omdat de groepen niet tegelijk naar Suriname kwamen. Egger komt tot de conclusie dat wel degelijk het creoolse deel van de bevolking het voortouw nam bij de realisering van de onafhankelijkheid die uiteindelijk vreedzaam verliep. Ook neemt hij ons mee in het gesprek over een plurale samenleving in onze regio en gaat hij in op de theorie van Jack Menke over natiecreatie, waarbij kunstenaars een belangrijke rol spelen. Ik zie Nisha Madaran daarvan als een prachtig voorbeeld. ‘Ala kondre dron’ was dat allang: ‘Erkenning van cultuurverschillen wordt gezien als een verrijking.’ (p. 44)
Dat ons land een voor een klein land onwaarschijnlijke hoeveelheid politieke partijen kent, komt duidelijk naar voren in de bijdrage van Hardeo Ramadhin: ‘Verkiezingen in Suriname, 1969-2015’. Dat dat tot heel veel dyugudyugu heeft geleid tot en met de afgelopen verkiezingen, weten we allemaal. Daar heeft ook de terugroepwet (nog) geen verandering in gebracht. De auteur besteedt met cijfermateriaal aandacht aan opeenvolgende verkiezingen, aan de polarisatie vlak voor de onafhankelijkheid, de arrogantie van de meerderheid in het parlement die tot de dag van vandaag voortduurt, de staatsgreep van 1980 en de eerste verkiezingen daarna in 1987. Ook schrijft hij over het kiesstelsel en laat hij mensen aan het woord die ons kiesstelsel een ‘gedrocht’ noemen (p. 60) en willen dat wij overstappen naar een evenredig stelsel: ‘one man, one vote’. Een stem in Coronie is goud waard vergeleken met een stem in Wanica. Ramadhin pleit voor een eerlijker kiesstelsel, maar of de huidige coalitie met die comfortabele meerderheid de poten onder de eigen stoel vandaan wil zagen…..?
‘Onafhankelijkheid, Democracy Unit en politieke partijen’ heeft de politicoloog Hans Breeveld zijn artikel genoemd. Ook hij uit zijn ernstige twijfels ten aanzien van het democratisch gehalte van de politiek in ons land en beschrijft de noodzaak tot vernieuwingen waardoor de democratie versterkt wordt. Dat Breeveld als directeur van de Democracy Unit (DU) een goed beeld geeft van de aanloop en oprichting van de DU, was te verwachten. De werking wordt haarfijn uitgelegd, de partners met wie wordt samengewerkt worden genoemd, de ontelbare seminars, congressen, workshops, het studentendebat, de Democracy Quiz en de vele publicaties worden opgesomd en geven een helder beeld van de activiteiten van de DU. Kritisch is Breeveld over de 1% regeling. Met een overzicht uit 2015 toont hij aan dat die regeling totaal niet klopt. Het verschil tussen het aantal leden dat door de meeste partijen verplicht werd opgegeven aan het OKB en het kleine aantal stemmen dat ze uiteindelijk behaalden, is vaak enorm. Ook hij spreekt van ‘wildgroei’ aan politieke partijen. Een heel opvallende opmerking van Breeveld tot slot: ‘Anderzijds mag gehoopt worden dat de president – die zowel volgens artikel 99 als artikel 116 van de Grondwet verantwoording verschuldigd is aan De Nationale Assemblee – deze verantwoording ook zal afleggen wanneer dat nodig is.’ (p. 79).
Lila Gobardhan-Rambocus komt met ‘een moeizaam verhaal’ over het onderwijs in Suriname: Veertig jaar onderwijsontwikkeling in Suriname, 1975-2015’. Er is gigantisch veel vergaderd, genotuleerd, geprogrammeerd, getraind de afgelopen 40 jaar bij het Minov, nu MINOWC, maar is er veel verbeterd of is er ook veel getorpedeerd, door de onderwijsbonden bijvoorbeeld? Of door gewijzigde beleidsinzichten? Of door weer een nieuwe minister? Ik was het bestaan van het Trefossa Instituut alweer helemaal vergeten. Met mijn kennis van het onderwijs in het binnenland, zie ik daar wel verbetering met veel meer volledig bevoegde leerkrachten, al zeg ik daarmee niets negatiefs over mensen met de boslandakte die zich veel opofferingen hebben getroost tegen een onbenullige vergoeding en met te weinig didactische bagage. Maar uit het stuk van mevrouw Gobardhan blijkt ook wel duidelijk dat er heel veel geld vermorst is, omdat het beleid steeds weer werd gewijzigd. Wanneer komt er bijvoorbeeld een gedegen onderzoek naar de gang van zaken rond de Malmberg-methode die zij ook noemt? In ieder geval blijkt uit haar ‘Tot slot’ dat zij erop vertrouwt dat de huidige minister ‘Korte metten, harde taal’ (p. 98) gebruikt om doelen te verwezenlijken.
Ook Hilde Neus schreef een waardevolle bijdrage voor dit nummer van His/Her Tori: ‘Literatuur in Suriname sinds 1975’. Zij stelt vast dat de blik nog steeds voornamelijk gericht is op het voormalig moederland, al ziet zij ook steeds meer belangstelling ontstaan voor Caraïbische literatuur, omdat die beter aansluit bij onze belevingswereld, al is er wel een taalbarrière. Zij constateert dat het voornamelijk schrijfsters zijn die uitkomen met literaire werken: Cynthia McLeod, Ismene Krishnadath en Ellen Ombre al een tijdje en meer recent Karin Lachmising en Ruth San A Jong. De mannen ontbreken bijna helemaal, al maakt het werk van Clark Accord veel indruk. Dat was in het verleden wel anders. Verder noemt ze twee belangrijke namen van mensen die veel hebben betekend, respectievelijk nog betekenen in de Surinaamse literatuurwereld: de onlangs overleden trekker van de literaire pagina van dWT, Els Moor, die daarnaast ook wezenlijk bijdroeg aan leesmethodes voor het lager en hoger onderwijs en met Chandra van Binnendijk enkele jaren uitgeverij ‘Okopipi’ draaide. En de initiatiefnemer van de literaire pagina en onderzoeker van de Surinaamse literatuur, professor Michiel van Kempen. Hilde ziet dat de richting waarin de schrijvers zich bewegen niet langer blijft steken in Nederlandse thema’s, maar ‘een grotere oriëntatie [heeft] op de culturen die zichtbaar zijn binnen de Surinaamse samenleving en binnen het Caraïbisch gebied’. (p. 111).
Tenslotte: De alom bekende directeur van het Algemeen Bureau voor de Statistiek in Suriname, Iwan Sno, kan ondanks het op het oog saaie, cijfermatige werk dat zijn bureau produceert, heel boeiend vertellen over het belang van zijn werk. Alvast wil ik hem complimenteren met het ontzenuwen van de hardnekkige mythe dat er in Suriname veel meer vrouwen zouden zijn dan mannen en dat mannen zich daarom geroepen voelen al die ‘overblijvende’ vrouwen te ‘troosten’. Dat vrouwenoverschot bestaat niet! Belangrijker is de constatering dat alle cijfers op het gebied van de samenstelling van de bevolking op zeer professionele wijze worden verwerkt tot belangwekkende statistieken, die de overheid als bron kan gebruiken voor de nationale planning. Het is hier niet de plaats om al die interessante, demografische veranderingen te memoreren. Toch nog een uitzondering: ‘Etniciteit laat ook een zeer interessante ontwikkeling zien in 2012 voor wat betreft partnerkeus buiten de groep. “Gemengden” zijn zowel onder mannen als vrouwen het meeste in trek’ (p. 129). Komen daaruit de echte Surinamers voort met meerdere etnische achtergronden?
40 jaar staatkundige onafhankelijkheid. Wi mu seti kondre bun. His/her Tori, tijdschrift voor Surinaamse geschiedenis en cultuur, nr 6, november 2015. Uitgever IMWO, ADEK Universiteit van Suriname.