blog | werkgroep caraïbische letteren

Nine eleven

door Carry-Ann Tjong-Ayong
11/9 is voor ons geen doomsday.
Wij rijden naar Atjonie over de nu glad geasfalteerde weg met nog herinneringen aan 14 jaar geleden, toen wij hobbelend en buitelend in een tot bus omgebouwde oude vrachtauto van de bloemenveiling Aalsmeer zaten, met een groep medereizigers, de enorme bagage opgestapeld in een hoek, manden, reistassen, vormeloze bundels, zakken, en andere “lay”. Onze voeten steunden op een palet om de gaten in de vloer te maskeren, maar dat verhinderde niet, dat het rode stof en als het had geregend, de rode modder zich een weg baande naar onze kleren.
Nu glijden wij over de weg en zijn een paar uur later aan de oever van de Surinamerivier met de rijen korjalen en de gezellige drukte van gaande en komende reizigers. Veel Marrons, kleurig gekleed, vooral de vrouwen, die steeds moderner en sexier worden. Jongens met veelkleurige haren verplaatsen winkelwaren op hun steekwagentjes. Hier en daar een “bakra”-stel met rugzak, zoekend naar verder vervoer.
“Mami yu doro!” Drie mannen komen verheugd op mij af en schudden mij de hand, omhelzen Wim. De boot ligt al tegen de oever op een gunstige plek, waar zij mij straks, over een andere korjaal, met rolstoel en al zullen tillen.
Eerst nog een biertje drinken met Wim, de bagage in de boot zetten, water kopen, benzine halen. De vaste rituelen voor het vertrek. “Mami un dé”.
We kunnen vertrekken.
De euforie van het opspattend water, het zoemen van de buitenboordmotor,
De eeuwig groene woudwanden, die mijn verborgen religieuze gevoelens naar boven halen. Meneer Gullith kon zo mooi vertellen op de Stähelinschool.
Tegen 16.00 uur zijn we bij Masiakriki en leggen aan bij de trap van Masia Paati, het eiland aan de overkant. Hier zullen we logeren in de primitieve traditionele hut met pina dak, kunstig gevlochten en heerlijk koel bij de naderende oktoberhitte.  De aarden vloer is bestand tegen kalebassen water en de lage deur kan ‘s nachts open blijven, zodat je vanuit je hangmat op de maanverlichte rivier kan kijken. We gebruiken geen klamboe, want hier zijn geen muskieten. Het balkonnetje aan de waterkant, waar ik graag zit te schrijven, wordt helaas langzaam verorberd door houtluis en moet binnenkort vervangen worden.
Het is bijna volle maan, munkenki, en voor de hut kun je ’s avonds heerlijk in het maanlicht zitten praten met een  drankje. Geen smog, geen stadslawaai, maar gesjirp van krekels, gekwaak van padden, ver gebrul van babun, en af en toe een vrouwenstem van oever tot oever. Het is hier heerlijk slapen.
Toch heeft mijn bezoek dit keer een wrange smaak. Het overlijden en de rituelen rond de begrafenis en puru blaka van kabiten Allifons zijn aan mij voorbij gegaan. Ik was net in die maanden tussen december en juli niet in Suriname en daarna was het Carifesta en de bigiyari van mijn zuster. We maken nog net de puru blaka van de eerste vrouw van Allifons mee. Zij is zes weken in eenzame opsluiting in haar hut gebleven om te rouwen met als menselijk contact alleen iemand die haar de maaltijden brengt. Nu wordt zij naar Pikin Slee gebracht waar zij in in het geheim een kruidenbad krijgt, waarna zij weer aan het gewone leven mag deelnemen.
Wij mogen haar bezoeken.  Ik schrik als ik de eens zo trotse, statige vrouw, oud, grijs en kromgebogen, bijna op handen en voeten haar hut uit zie komen. Dat doet verdriet en eenzaamheid met je, denk ik geëmotioneerd. Tradities en rituelen hebben hier de tijd overleefd.
En weer laat ik mij door het hele dorp voeren, om al mijn vrienden en bekenden te groeten, een praatje te maken, handen te schudden met de mensen, die na veertien jaar als familie zijn geworden. De jongste zoon van Allifons kijkt mij treurig aan. “Aduú …” omhelzen wij elkaar op zijn Saramakkaans.
cat, 18/9  2013

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter