blog | werkgroep caraïbische letteren

Nieuwe Oso weer gevarieerd en rijk

Het nieuwe nummer van Oso, tijdschrift voor Surinamistiek en het Caraïbisch gebied is net verschenen, jrg. 29, nr. 2. Het is het varianummer van deze jaargang en bevat elf bijdragen.

Sabine van der Greft opent met een bijdrage over een Surinaams fenomeen dat in reisgidsen, buitenlandse kranten en televisieprogramma’s veel aandacht krijgt: de Surinaamse zangvogelsport. De auteur bespreekt de culturele betekenis van deze sport en besteedt daarnaast aandacht aan de mogelijkheid van plaatsing van de zangvogelsport op de UNESCO-lijst voor immaterieel werelderfgoed.

In de tweede bijdrage bespreken Jolijn Duijnhoven en Yvon van der Pijl een smakelijke bezigheid in Suriname: de Surinaamse publieke eetcultuur. Ondanks de vele verschillen in het multiculturele Suriname vinden Surinamers in de liefde voor eten een grote gemene deler. De auteurs signaleren ontwikkelingen in Suriname die wijzen op constructie van een ‘eenheidsidentiteit’ dóór en in eten. De (vermeende) invloed van mondialisering op de publieke eetcultuur van Paramaribo is het centrale thema in deze bijdrage.

Dianca Schipper beschouwt in haar bijdrage hoe Creoolse mannen de eigen rol in de zorg en opvoeding van hun kinderen zien, hoe zij zelf de band met hun kinderen ervaren en wat hun kinderen voor hen betekenen. In veel wetenschappelijke literatuur is het beeld over Creoolse mannen en vaders dat ze onverantwoordelijk gedrag vertonen door als partner ontrouw te zijn en niet of onvoldoende aan het huishouden en de zorg voor vrouw en kinderen bij te dragen.

Diana van Bergen en Sawitri Saharso behandelen in de vierde bijdrage suïcidaal gedrag van jonge Hindostaans-Surinaamse vrouwen in Nederland. Zij gaan in op de vraag in hoeverre deze groep in vergelijking met autochtone Nederlandse en andere migrantenvrouwen vaker overgaat tot suïcidaal gedrag en op de relatie tussen suïcidaal gedrag (zonder dodelijke afloop) en etnische afkomst.

In de vijfde bijdrage, van de hand van Peter Reimink, staat de strijd van de Trio-Inheemsen in het diepe zuiden van Suriname om hun leefgebied tegen pananakiri (mensen van buiten) te beschermen centraal. De auteur beschrijft lokale percepties en overwegingen van Trio ten aanzien van het landrechtendebat en de zich steeds meer opdringende mogelijkheden om te komen tot meer economische ontwikkeling.

Vanessa Elisa Grotti bespreekt in de zesde bijdrage de relaties tussen de sedentaire Trio en de nomadische Akuriyo in het zuiden van Suriname sedert eind jaren zestig. Begin jaren zeventig werd het merendeel van de nomadische Akuriyo overgebracht naar Trio-dorpen waaronder Tëpoe aan de Tapanahony. De auteur richt zich in haar bijdrage op de ontwikkeling van een duale hiërarchie tussen beide groepen, inferioriteit van de Akuriyo in de zichtbare wereld (het Trio-dorp) versus hun superioriteit in het woud.

In het zevende artikel behandelt Lodewijk Hulsman de handel van Nederlanders met Indianen in Suriname in de periode 1604-1617, een tijdvak dat tot op heden sterk onderbelicht is in de historiografie over Suriname. In deze handel vervulde De Guiaansche Compagnie een belangrijke rol. Op basis van verslagen van de Guiaansche Compagnie schetst de auteur een beeld van Suriname waar kleine groepen Europese mannen leefden tussen Indianen waarmee zij handelden en exportgewassen plantten.

De achtste bijdrage, van de hand van Suze Zijlstra, handelt over de representatie van inheemse vrouwen in Suriname in Nederlandse vroegmoderne reis- en landbeschrijving waarbij zij ingaat op de rolverdeling in het gezin en de kraam en opvoeding van de kinderen. De auteur vergelijkt deze beschrijvingen met de latere beelden van slavenvrouwen in dezelfde vroegmoderne literatuur over Suriname om verschuivingen in perspectief te plaatsen en het uitgangspunt van auteurs beter te kunnen duiden.

Ruud Paesie beschrijft in het negende artikel twee expedities naar de Akuriyo van de Coppename in 1717. De twee journalen van beide expedities zijn uniek historisch en antropologisch materiaal en behoren tot de eerste beschrijvingen van de Akuriyo. Beide journalen zijn als transcriptie in de bijdrage van Paesie opgenomen.

In de voorlaatste en tiende bijdrage van Fred de Haas staat de poëzie van de Arubaanse dichter Henry Habibe centraal. Habibe schrijft zijn gedichten voornamelijk in het Papiamentu, incidenteel ook in het Spaans en Nederlands. In zijn bespreking gaat De Haas in op de verwantschap tussen de inspiratie en de beelden van Habibes liefdespoëzie en een aantal Spaanse en Zuid-Amerikaanse geestverwanten.

Deze aflevering van OSO wordt zoals gewoonlijk afgesloten met de rubrieken Recensies (deze keer opmerkelijk kort , Lijst van recente publicaties en Berichten. Daartussen staat nog een artikel waarvan niet duidelijk is waarom dat niet als normal artikel bij de andere staat: ‘Suriname door de ogen van een achttiende-eeuwse biologiestudent’ van Tinde van Amstel.

Al met al weer een divers en rijk nummer.

Te bestellen: KITLV, T.a.v. Ellen Sitinjak, Postbus 9515, 2300 RA Leiden, E-mail hofte@kitlv.nl

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter