blog | werkgroep caraïbische letteren

Nieuwe novelle van Ken Mangroelal: de boosheid voorbij

door Michiel van Kempen

Op woensdag 24 mei 2023 toonden drie jonge kunstenaars van de Caraïbische eilanden hun nieuwste filmwerk in het Eye Filmmuseum in Amsterdam: Kevin Osepa, Nash Caldera en Darwin Winklaar. Drie multidisciplinaire kunstenaars die zich bedienen van het medium dat hun net op dat moment goed bevalt: beeldende kunst, film, fotografie of elke andere discipline als die op hun weg komt. Vanaf het eerste moment maakten zij bij monde van Kevin Osepa en driftig hoofdknikken van zijn twee kompanen duidelijk dat één hoofdbestanddeel altijd deel zal uitmaken van hun werk: queerness. Dat is natuurlijk ook een thema waarmee zij zich positioneren in de voorhoede van het maatschappelijk debat op de eilanden, waar homoseksualiteit nog altijd een heikel onderwerp is en waar het homohuwelijk niet wettelijk is geregeld. Maar wat de drie toch vooral toonden is dat queerness in de kunst alleen interessant is wanneer daarvoor een krachtige beeldtaal wordt gevonden. Die beeldtaal in hun films is vaak zo prachtig en overtuigend dat zelfs een verstokte hetero er queer van zou worden. Slavernij, dekolonisatie, identiteit: het zit allemaal in hun werk, maar het wordt gepresenteerd met uitgestoken hand, niet met een bedelhand. Het is van een vanzelfsprekendheid die slachtofferschap en verongelijktheid ver achter zich laat. Het is The Black Archives voorbij. Het is take it or leave it.

Er is veel wat deze kunstenaars verbindt met een andere kunstenaar die op de Benedenwindse eilanden het levenslicht zag: Ken Mangroelal.

Ook hij is een man van verschillende disciplines (hij is filosoof, schrijft essays, maar speelt ook gitaar, zingt en componeert muziek). Ook bij hem die onnadrukkelijkheid van motieven als slavernij en identiteit, al lijkt de titel van zijn nieuwe boek op het eerste gezicht wel op een identiteitsverhaal te wijzen: Op weg naar Nos Plaser (vertaald: Op weg naar Ons Genoegen). Queerness zal men vergeefs zoeken in zijn nieuwe boeken, de hoofdpersoon geniet unverfroren van vrouwelijke schoonheden, die echter vooral als chimères door zijn hoofd spoken, of op afstand blijven zoals Amerikaanse toeristen op het strand:

“Kijk eens hoe licht die Amerikaanse dames in bikini zich bewegen, zweven boven het zilte zand. De volleybal opslaan, terugslaan, opspringen als het even kan, smashen met een knal. Niets dan plezier maken vult hun dag. Bevrijd zijn zij van de zorg van alledag. Zonaanbidders, dochters van Ra en zij weten het: het is nog vijf miljard jaar genieten van de zon. Dan sterft hij, maar voor die tijd zijn zij ook al heengegaan.” (p. 97)

De observerende hoofdpersoon is een Arubaanse handelsman die decennialang in Nederland is geweest en zich vestigt in een afgelegen huis op een heuvel op zijn geboorte-eiland (fraai door Sylvia Waterloo in de kleurrijke aquarel voor het omslag neergezet). Ongeveer de eerste helft van de novelle bestaat uit een snoer van tamelijk losse taferelen en dan ontvouwt zich een wat rechtlijniger plot wanneer twee agenten hem bezoeken die hem zeggen dat hij huisarrest krijgt, omdat een pakket dat uit zijn naam naar Rotterdam is verzonden een kilo cocaïne bevat. Dit gegeven heeft eigenlijk nauwelijks verbindingen met een tweede verhaallijn: die van het bezoek van Tamara, een voor hem onbekende vrouw die in Suriname als een pleegkind is behandeld door zijn moeder en die hem nu haar testament komt brengen. De novelle eindigt wanneer de handelsman samen met Tamara de as van de moeder verstrooit die zij in een urn heeft meegebracht, naar de wil van de moeder aan het strand van Nos Plaser:

“Nos Plaser was ons privéstrandje,” vertelde ik aan Tamara. “Maar nu is het ook door de lokale bevolking en de toeristen ontdekt. Om haar as langs dit strand te verstrooien lijkt mij geen goed idee. Ik herinner me dat ze graag op het uiteinde van het rif zat en over de baai naar de open zee keek.” (p. 112)

Almere, 14 april 2023: Ken Mangroelal begeleidt de Surinaams-Javaanse dichter Marius Atmoredjo op de gitaar. Foto © Marijke Wirokarto

Ook hier weer de bijna terloopse aanduiding van een groot maatschappelijk probleem: de commercialisering en verrommeling van het toeristeneiland. Wat de novelle van Ken Mangroelal zo bijzonder maakt is dat hij glashelder schrijft, en tegelijkertijd de dingen vloeiend in elkaar laat overgaan zonder vorm van predikzucht of vet aangezet engagement. De veelvuldig beschreven dromen maken deel uit van hetzelfde universum als de empirische gebeurtenissen. Bij herlezing valt pas op dat hij heel veel zaken vloeiend-contrasterend neerzet, dingen omkeert en anders belicht en daardoor nuancerende tonen weet te bereiken (en daarom is ook de keuze voor een aquarel voor het omslag zo gelukkig). Zo staat er in hoofdstuk XVIII plots een groep indianen op het erf van het huis op de heuvel – voor het eiland een historische reminiscentie aan de caiquetíos die lang geleden Aruba bewoonden. Aanvankelijk denk je dat het om een nieuwe droom gaat, tot duidelijk wordt dat er een film wordt opgenomen waarin volgens de souffleur de handelsman ook een rol speelt, dus het gaat wel degelijk om èchte, niet-gedroomde mensen, zij het dat die mensen dan toch weer een rol vervullen buiten het gewone leven om, plus dan ook nog dat de handelsman in een gefictionaliseerde werkelijkheid wordt getrokken waar hij niets van moet hebben. Hoeveel werkelijkheidslagen kan een scène bevatten?

Of nog een ander voorbeeld: de handelsman wordt bezocht door een advocaat, die hem zegt: “Zoals u weet, bent u schuldig, tenzij het tegendeel wordt bewezen.” (p. 72) Dit is natuurlijk een absurde omkering van de gebruikelijke rechtsgang. Maar in deze scène denkt de lezer nog dat het om een droom gaat. Als de man later in het echt door een advocaat bezocht wordt, houdt de jurist hem voor hoe lucratief de handel in cocaïne op het eiland is en vraagt de handelsman hem:

“Ik weet niet waar u naartoe wilt. Ik vraag me af: aan welke kant staat u? À charge of décharge? Wilt u mij beschuldigen of verdedigen?”
“Natuurlijk verdedigen. Dat is mijn taak als verdediger, als uw pleitbezorger.”
“Goed, kunnen we ons dan tot mijn zaak beperken?”
“Jazeker. Zoals ik al stelde, is uw zaak doodeenvoudig. U wordt vrijgesproken. Schuldig of onschuldig, u wordt vrijgesproken.”
“Daar heb je het nu alweer. Ik kan uw redenatie niet volgen.” (p. 79-80)

Wat dus als een simpele realistische bespreking van een zaak begint met een duidelijke rolverdeling van verdachte en verdediger, wordt opeens een tafereel waarin de schrijver de rollen vervaagt. Zoals de genderrollen bij de drie eilandelijke cineasten voorzien worden van een andere invulling, zo keert ook Ken Mangroelal de werkelijkheid om, een spel dat de lezer zicht biedt op de twee zijden die er aan elk verhaal zitten. Dit bevordert de levendigheid van het verhaal, zoals ook het frequente gebruik van de antithese dat doet: “Op de dag dat hij stierf werd ’s avonds in een illegaal en afgelegen kamp een groots feest gevierd.” (p. 50).

De laatste zin opent het zicht op een ander aspect van de novelle die Mangroelal verbindt met het werk van de drie eerder genoemde kunstenaars: de rol van de eilandelijke spiritualiteit, en dan in het bijzonder van brua, de Afro-Curaçaose animistische religie – elders voodoo, voudou, winti, santeria…. genoemd:

“Rondom een boom werd onder begeleiding van trommels door naakte vrouwen gedanst en uit de bomen hingen levende krabben bungelend aan een vislijn. Toen ik hiervan hoorde, raakte ik in paniek. Was dat een fabel of een waar verhaal?” (p. 50)

Juist de laatste vraag zet het werkelijkheidsgestalte van het beschrevene direct op scherp.

Een van de best geslaagde hoofdstukken – zuiver verteld met een scherpe plot – gaat over een wasvrouw die vertelt hoe ze in het huis van een vroegere werkgever voor onheil zorgde. Dat deed ze door een dode krab mee te brengen, met doornen doorstoken en gewikkeld in een doek. Deze vorm van het hanteren van amuletten of (on)heilsmiddelen is bekend uit de van Afrika meegekomen brua-traditie, een verschijnsel dat in Suriname aangeduid wordt als wisi zetten (in dezen kunnen ongelukkige liefdespartners bij de auteur van deze recensie nadere inlichtingen inwinnen voor effectieve middelen, te bekomen tegen wisselend tarief).

Eye Filmmuseum Amsterdam, 24 mei 2023: drie kunstenaars, Kevin Osepa, Darwin Winklaar en Nash Osepa, in gesprek met moderator Saskia Mollen, geheel links. Foto © Michiel van Kempen

In de film La Última Ascención waarmee Kevin Osepa in 2022 het Gouden Kalf voor beste korte speelfilm won, zit een scène waarin we een krab door een kamer zien lopen en door een deur zien verdwijnen naar buiten toe. Osepa vertelde erover dat die scène geen deel uitmaakte van het scenario, maar bij puur toeval opdook tijdens de filmopnames, en als een teken van spiritualiteit in de film gelaten is. Die toevallige vondsten – ready mades zou je ze kunnen noemen – lijken ook in de novelle van Ken Mangroelal voorbij te komen. Er is een losse compositie van personen, gebeurtenissen en voorwerpen die in en uit de coulissen schuiven. Maar het bijzondere van Ken Mangroelal is dat hij die verschijnselen niet om hun folkloristische gehalte inbrengt in zijn verhaal, zeg maar als schets van een heemkundig-spiritualistisch lokaal verschijnsel ten behoeve van de naar exotisme snakkende lezer. Nee, hij voorziet ze juist van een antithetisch commentaar en licht daardoor net als bij het clair-obscur van Caravaggio en Rembrandt de zaken scherper uit. Kijk maar naar de nuchterheid van de reactie op de hysterisch geworden wasvrouw:

Plotseling hoorde ik mijn werkster gillen. Ik rende het huis binnen. Zij vluchtte uit de keuken en naar adem happend zei ze toen ze voor me stond: “Krabben, krabben in de keuken. Ik wil hier weg, breng me weg.”
“O, geen paniek,” zei ik. “Die zijn voor de soep vanavond. Die kocht ik vandaag vroeg op de markt.” (p. 54-55)

En wat later, als de wasvrouw het huis en de handelsman de rug heeft toegekeerd, eindigt het hoofdstuk met:

“Voorlopig kwam het erop neer dat ik weer zelf mijn was kon doen en overhemden strijken. De zoveelste oefening in het wegstrijken van kreukels. Gelukkig nu met een stoomstrijkijzer. Wie weet lukt dat mij eens.” (p. 55)

Op weg naar Nos Plaser is pas de tweede novelle van Ken Mangroelal, verschenen maar liefst 45 jaar (!) na zijn debuut Distance Call uit 1978 bij uitgeverij In de Knipscheer. De uitgever had op de Franse titel behalve die eerste novelle ook nog wel de twee andere, waardevolle en fraai uitgegeven boeken van Ken Mangroelal mogen vermelden, die recent uitkwamen: de bundel met korte prozaschetsen Caribbean Rhapsody (2019) en de dichtbundel Ik waan mij hier slechts (2020). Mangroelal is dus naar leeftijd verre van een leeftijdgenoot van de drie eilanders waarmee deze recensie opende. Maar zijn recente productie met Op weg naar Nos Plaser als voorlopig hoogtepunt plaatst hem als hernieuwde jongere bij de jongste generatie: eigenzinnig, relativerend, nuancerend. Een slachtoffer weet zich altijd gebonden aan een dader, de trendvolger is het slachtoffer van zijn tijd. Niets van dat alles bij Mangroelal. Hij heeft een broertje dood aan modieusheid, zijn spoor is dat van zijn eigen voetstappen, hij is de boosheid voorbij.

Ken Mangroelal, Op weg naar Nos Plaser; Caraïbische novelle. Haarlem: Uitgeverij In de Knipscheer, 2023. Gebrocheerd in omslag met flappen, 116 blz., € 17,50. ISBN 978-94-93214-94-1.

2 Trackbacks/Pings

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter