Niet een geruststellende wereld
De dichtbundel Natráj van Jit Narain
door Surender Kisoentewarie
Natráj, De Dans van Shiwa (2019) is de titel van de dichtbundel van de Sarnámidichter Jit Narain (1948, schrijversnaam van Djietnarainsingh Baldewsingh, huisarts-landbouwer in Saramacca).
Op verzoek van mijn goede vriend Bris Mahabier (1941) bespreek ik deze bundel. Ik weet weinig van taalkunde, taalregels en het spelen met woorden of de taal in het algemeen. Wel houd ik van lezen. Zowel proza als poëzie en ook geschiedenisboeken, beschouwende literatuur, artikelen, essays, manifesten en pamfletten lees ik graag. Of ik er wat van opsteek? Vaak raak ik in verwondering, beleef veel plezier, geniet, word tot denken aangezet en niet zelden in verwarring gebracht. Gelukkig heb ik wel kijk op de beeldtaal en kan mij uitleven in de beeldende kunsten, waarin ik mijn wereld of werkelijkheid reflecteer.
Inhoud
Op de omslag van de eerste druk (2019) is schematisch, stilistisch of geabstraheerd de dansende Shiva of Natráj zonder hoofd afgebeeld en één van zijn vier armen ontbreekt, de arm met de abhaya mudra, dat is het teken om mensen gerust te stellen. De wereld of werkelijkheid die de dichter in deze bundel oproept is bepaald niet geruststellend.
Net als Natráj voeren kinderen, vrouwen en mannen met en langs elkaar een alles vernietigende en macabere levensdans. Ook mensen die aan een rolstoel zijn gekluisterd, ontkomen niet aan de drang om mee te dansen. Zelfs op Diwálidag wordt er wraakgenomen. Ook goden zijn niet goed gezind, de godin van geluk en voorspoed ‘Lakchmi’ weigert de aan haar gewijde ‘árti’ te zegenen. Niet voor niets sluit Jit Narain de bundel af met het volgend gedicht:
hawá orá hai
bujhe hai diyá ek-ek karke
gup andhiár men i gupt ho já hai
Is jezelf verliezen in de totale duisternis de ultieme vorm van onthechting; het einde van de zoektocht naar verlichting? Ik weet dat Jit Narain niets heeft met goden, godinnen of religie, maar waar is het optimisme en geloof in de verheffing van de mens, zoals in zijn debuutbundel Dal, Bhat, Chatni (1977) gebleven?
De subtitel
Opvallend is dat de dichter de subtitel op de omslag en elders in de bundel begint met een kapitaal, maar vervolgens spelt hij het volgende woord ‘Dans’ ook met een hoofdletter. Waarom hij dat doet is mij een raadsel.
Dat Shiwa met een beginhoofdletter staat, is logisch want het betreft hier een naam. Namen spelt Jit Narain in de gedichten consequent met een beginkapitaal, maar laat deze aan het begin van een dichtregel achterwege evenals sommige interpuncties. Het plaatsen van komma’s en vraagtekens lijkt mij niet nodig voor deze korte gedichten, een typografische oplossing ligt meer voor de hand.
De Sarnámispelling
Van Jit Narain is algemeen bekend dat hij een Sarnámi-activist is en overal waar het kan, voert hij de in 1986 geformaliseerde Sarnámispelling door. Toch is het voor mij gek Shiva als Shiwa gespeld te zien. Ik vraag mij af of het rigide doorvoeren van een geautoriseerde spelling wenselijk is? Stel, ik vernoem mijn dochter naar de Bollywoodactrice Vyjayanthimala, dan zou het zomaar kunnen dat haar naam Viyantimálá wordt gespeld waarbij alle verwijzingen of referenties te niet worden gedaan. Dit is een item waarover de Sarnámisten mogen nadenken.
Vormgeving
In 1986 vroeg Jit Narain mij of ik bereid was Ká Hál (1987), het leerboek voor het Sarnámi dat hij samen met Theo Damsteegt (1946) schreef te illustreren. In principe was ik daartoe bereid, maar ik kreeg de opdracht toch niet, omdat ik blijkbaar een te hoog bedrag daarvoor vroeg. Kwalitatief goed verzorgd drukwerk kan medebepalend zijn voor het leer- en leesplezier.
Kleuren
Omdat ik vormgever ben, heb ik ook gekeken naar de grafische aspecten van de bundel Natráj. De achtergrondkleur op de cover verloopt van geel naar oranje. In de Indiase mythologie staat de kleur geel voor ‘shanti’ (vrede en rust) en oranje (saffraan) voor onder andere opoffering, onthouding, vernietiging en onafhankelijkheid, onthechting of wereldverzaking. Mogelijk heeft de dichter samen met de ontwerper of vormgever doelbewust gekozen voor dit kleurenverloop om daarin de inhoud van de gedichten te spiegelen.
Blad- en zetspiegel
Het boekje heeft een handzaam formaat van 17 cm lang en 12,6 cm breed en schuift soepel in je colbertzak. Bij het lezen krijg je geïrriteerde ogen, omdat het snijwit of de buitenmarge te smal is en lijkt het of de woorden van de bladspiegel zullen afvallen, terwijl het rugwit op vele pagina’s aan de ruime kant is gehouden. Ook het kopwit verspringt. De boekverzorging kon beter.
Het openingsgedicht
Op pagina 7 opent de bundel met een in cursief gezet en gedrukt gedicht van twee strofen. Echter op bladzijde 70 is datzelfde gedicht uitgebreid met nog twee strofen in een Romeinlettertype (= niet cursief of vet) opgenomen. De betekenis van waarom Jit Narain op pagina 7 slechts twee strofen (2 en 3) van het volledige gedicht in cursief plaatst, ontgaat mij.
De vertalingen
“das baris ke rahle jab tor báp gujral
ek baras ke tor bitiyá
tis baras ke Malwa
jab sab cal baslen
apan pahalki ke bhagáke laile
betauná bis baras ki hai
dusarki ke bhi bhagá lele
oker sok toke khá leis hai
jindagi toke ná cáhis
tem thahar ge hai
huwán – hiyán khatam
rahan men tor ekko usuk ná
oke pár kar de”
Dit gedicht op bladzijde 70 is het enige gedicht met aanhalingstekens en de laatste zin wordt in het Nederlands door Effendi Ketwaru (1956) letterlijk als volgt vertaald, ‘stap er overheen’. ‘get over it’ is de vertaling van France Olivieira in het Engels. Het vertalen en in het bijzonder het vertalen van gedichten is geen eenvoudig werk, zoals u ziet. Ik heb de indruk of vermoed dat de Engelse vertaling gebaseerd is op de Nederlandse vertaling. Wat ik voorts typisch vind, is dat naast de gedichten in het Sarnámi de Nederlandse vertaling staat, hetgeen het begrip ervan vergemakkelijkt, echter voor de Engelse vertaling is gekozen deze in een apart katern bij elkaar te plaatsen.
Tenslotte
Tijdens mijn ontmoeting met Jit Narain in Den Haag (1986) bleek, dat wij beiden het boek Over de waarde van kulturen (1976) van de antropoloog en filosoof Ton Lemaire (1941) hadden gelezen. Hij was verontrust over de mondialisering of globalisering van de wereld en gaf te kennen geen wereldburger te zijn. Paradoxaal is, dat de eenwording van de wereld ertoe leidt, dat er meer aandacht wordt gegeven aan het lokale en het eigene. Het verbaast mij niet dat juist Jit Narain het Sarnámi, onze moedertaal, blijft promoten, ondanks dat steeds minder mensen deze taal lezen, spreken of schrijven. Zijn inspanningen zijn en blijven bewonderingswaardig.