blog | werkgroep caraïbische letteren

Niet de dood, het leven is vreemd

door Jerry Dewnarain

Cándani (betekent Maanlicht, geboren als Asha Radjkoemar), nam later de naam Saya Yasmine Amores aan, kreeg met de uitgave Zal ik terugkeren als je bruid (1999), samengesteld door Michiel van Kempen en Elisabeth Leijnse ter gelegenheid van Cándani’s huwelijk (22 oktober 1999) een permanente plek in de Surinaams-Hindostaanse literatuur. Het is een bundel met vijftien gedichten over het leven van Hindostaanse vrouwen, het droevige leven van vrouwelijke contractarbeiders, het harde bestaan tijdens de contracttijd en weer later op de vele plaatsen waar de contractarbeider zich is gaan vestigen.

Het thema eenzaamheid is alom te bespeuren in Cándani’s oeuvre. Maar ook het verlangen naar vroeger: bijvoorbeeld het ouderlijk huis van weleer met al zijn oude herinneringen, op zoek naar haar jeugd of het achterhalen van de onvrede met het bestaan.

hier plantte zus Mina kouseband/en ik oogstte haar vloeken/wanneer ik op haar plantjes trapte…

ik zou iemand willen omhelzen/zeggen dat ik terug ben/vertellen dat ik heimwee had/dat ik naar hen verlangde/maar waarom ging ik niet terug?

Uit de bundel Een zoetwaterlied (2000) schetst het onderstaande gedicht de motieven van vertrek van een jonge contractarbeidster uit Bhárat/India:

je vader gooide je eruit/ je man verliet je/ om je op te hangen vond je geen tak/ je sprong in de zee/ en viel in de Lallarookh/ Ganga-Maiyá ving het lijk op/ van je enige dochter/ verholen in een opengereten water/ schreeuwde en gilde zij/ maar je hoorde haar niet….

Nimmer zal je weerkeren/ naar jouw geliefde Bhárat/ ineengekrompen luisterde je/ naar de verhalen over je voorvaders/ diep in de nacht weerde je de dromen af/ die je zouden meevoeren/ naar plaatsen waar jij niet wezen wilde/ de ene na de andere plantagemeester/ kwam om je de les te lezen/ nimmer heb je je dit land toegeëigend/ of de naam Bhárat uitgesproken…

Hoor je bij dit bovenstaande gedicht niet de stem van Jit Narain, Shrinivāsi of Bhai? Een verklaring hiervoor is dat deze dichters samen met Cándani deel uitmaken van één cultuur, ze hebben een gedeeld erfgoed. Daarom zijn er overeenkomsten tussen het oeuvre van deze dichters. Ook hebben ze een gemeenschappelijke geschiedenis en een taal, het Sárnami, die hun bindt. Door deze overeenkomsten in hun oeuvre ontstaat, denk ik, literatuur.

De eerste roman van Cándani verschijnt in 2001 Oude onbekenden. In haar debuutroman komen, zoals in haar poëzie, ook dezelfde thema’s voor:

‘Het huis ligt tegenover het Magentakanaal, aan de rand van de gelijknamige polder, verborgen tussen de omlaag hangende sapotille- en manjatakken. Het staat daar als een kippenhok zonder kippen. Nee, het lijkt meer op aji. Een vrouw die na vele jaren het geheim van het leven begrepen heeft en daardoor tot rust is gekomen. Vroeger was er een paadje met aan de weerzijden grazende koeien…’

En vergelijkbaar is het volgende fragment uit haar tweede roman Huis van as (2002). Onderstaand het fragment:

‘Het huis staat stil, waar het altijd al gestaan heeft, en ruikt naar een uitgedroogde boomstam. Sommige van de ramen staan wijd open, sommige half. Aan de houten muren kleven resten van klimplanten. Onder het afdak, dat schaamteloos gaten vertoont, woekeren wilde jasmijnen. Eens plantte ik er een mager plantje. Ik praatte er iedere dag tegen, het was mijn lievelingsplant. Zij heeft hier al die jaren gebloeid. De ogen gestreeld van degenen die naar haar keken. En ik, de planter, ben haar helemaal vergeten.’

Het volgende fragment uit het gelijknamige boek toont aan wanneer de jonge ik-figuur terugkomt uit Holland en haar oude woonadres in Suriname aandoet: totaal ontheemd en misschien wel ontredderd.

‘Een vrouw staat stil op het erf en staart mij aan. Ik wil haar bijna vragen: ‘Wat kan ik voor u doen? Maar ik, de gast die hier misschien niet meer thuishoort, hoe kan ik aan de ander vragen wat zij wil? Langzaam loop ik naar haar toe. Ik weet niet waarom, maar het voelt alsof ik naar mijzelf toeloop.’

Cándani heeft zich nergens echt thuis gevoeld, ontworteld, …net als Bea Vianen! Haar oeuvre kenmerkt zich door thema’s als ontheemding, zich nergens thuis voelen en wanhoop:

het lichaam kijkt om/ naar het leven waarin zij verging/ niet de dood het leven is vreemd/ een bruid die nooit tot vrouw wordt/ woorden van haar eerste nacht/ blijven geheim voor altijd/ pas als het leven voorbijtrekt/ verschijnt het bekende uur/ dat rust brengt/ waar de haan niet kraait

Uit Het verdriet van de fluit (2020) illustreert het gedicht Dijkweg de wanhoop van Saya Yasmine Amores:

Op de dam van hoop en wanhoop/ heb ik een huis gebouwd/ maar hoe te leven zonder liefde/ mijn leven is een toneelstuk/ op het podium van de wereld/ lach-mensen-lach om mijn leed/ een klucht is mijn leven geworden/ waar moet ik naartoe, God?

In de jaren negentig van de vorige eeuw remigreerde Cándani naar Holland. Ook in haar nieuwe land vond zij geen ‘thuis’, geen ‘rust’. Sommige van haar gedichten roepen reminiscenties op, want ze doen mij denken aan de gedichten van Bea Vianen en Chitra Gajadien. Uit de bundel Het verdriet van de fluit p. 77 en 85 citeer ik de volgende gedichten:

Holland

hier heb ik geen huis en thuis/ dagen zitten vol van tegenslagen/ ik heb niemand hier/ in de nacht sta ik in de telefooncel/ en overpeins ik/ waar – te gaan – bij wie?….

Holland

Buiten sneeuwt het/ de wereld is wit/ ik heb een jas-/ maar geen dikke schoenen/ mijn voeten zijn bevroren/ ben verlegen om/ aan niemand iets te vragen/ mijn geld hebben/ anderen verorberd/ wie moet ik vertrouwen?/ in dit land zijn/ eigenen veranderd/ bij wie kan ik gaan?/ op welke deur/ zal ik aankloppen?

In november 1990 verscheen Candani’s eerste dichtbundel Ghungru tut ghail/De rinkelband is gebroken. Het is Candani’s eerste poëziebundel met gedichten in het Sarnami. Echter, ze maakte haar debuut in 1985 in het tijdschrift Bhásá met het gedicht Wagt, zonder Nederlandse vertaling. De thematiek van de poëzie van Cándani is onlosmakelijk verbonden met haar eigen verleden (existentiële situatie). Haar poëzie voegt ongetwijfeld een meerwaarde toe aan de Surinaamse literatuur. Michiel van Kempen heeft over haar in De geest van Waraku (pp.43/44) het volgende geschreven: ‘Ik geloof dat de helderheid van Cándani’s beelden maakt dat haar poëzie vrij goed toegankelijk is.’ Als voorbeeld geeft Van Kempen het gedicht waarbij hij het volgende commentaar toevoegt: ‘En wie de crematieplaats bij Weg naar Zee kent, zal moeten beamen dat het volgende korte gedicht een scherp zintuiglijk waarnemen verraadt’:

sunilá ham toke/ ṯinwan ke khálipan meṉ/ jablek tu murdawan khát/ kháik leke já hai jaháṉ/ hajáran halfá áwe hai

ik hoor je in de leegte/ van de zinkplaten/ zolang je de doden/ voedsel brengt/ waar duizenden golven aanspoelen

Volgens Van Kempen legt lezing en herlezing van Candani’s gedichten bloot ‘dat er een tweespalt in de schrijfster van deze gedichten moet zitten die misschien ook kenmerkend is voor vele jonge vrouwen: de gedichten zijn natuurlijk in sterke mate bepaald door de Hindostaanse levenssfeer, beschrijven bepaalde fenomenen die binnen de Hindostaanse wereld zeer betekenisvol zijn – zoals hierboven de crematieplaats.’

Haar laatste bundel Het verdriet van de fluit van Saya Yasmine Amores is doorspekt met thema’s als armoede, het verlangen, over leegte, oude herinneringen, over het Hindostaan-zijn en de dood.

Nu je herinneringen vertrokken zijn/ ben jij teruggekomen/ nu jouw liefde weggevaagd is/ mijn geheugen verloren is/ nu alles voorbij is/ ben jij teruggekomen/ nu het boek verouderd is/ en de tijding vergeten is/ nu er niets meer overgebleven is/ ben jij teruggekomen/ nu de tranen opgedroogd zijn/ en mijn glimlach uitgewist is/ nu alles geroofd is/ ben jij teruggekomen/ nu er geen bloed meer/i n het lichaam is/ en mijn hart/ vol is van leegte/ ben jij teruggekomen.

Het huis is leeg/ een stoel/ een bed /enkele stukken kleding/ er is rijst /maar geen groente/ koeien van anderen/ grazen in mijn moestuin/ ik heb zo vaak/ geklaagd bij hen/ ze luisteren niet/ wie gaat er nou/ elke dag redetwisten/ met de buren?

Tot slot een gedicht uit de bundel Vanwaar je dacht te vertrekken sta je geplant.

De geur van een crematorium/ klopt op mijn deur/ Terwijl mijn lichaam/ zich verstrengelt met de dood/ grijp ik de laatste blocnote/ van het ogenblik/ schrijf en schreeuw/ Ram – de naam van mijn god/ Als ik in deze naam sterf/ leef ik verder in de woorden/ Voorbarig aanschouw ik/ de verplichte gezichten aan mijn baar/ treurige woorden worden gepreveld/ hiaten blijven ze, zelfs voor een lijk/ Zocht ik naar een vuur/ dat nooit ontstoken is/ speurde ik naar een idee/ ontsproten aan een robot/ of creëerde ik een speeltuin op een begraafplaats/ Ik verwachtte toch geen glimlachjes/ van kinderen rond mijn lijk.

Bronnen

Cándani, een zoetwaterlied. Paramaribo: Uitgeverij CANA. Oktober 2000. ISBN 99914-939-2-1.

Cándani, Huis van as. Haarlem: In de Knipscheer, 2002. ISBN 9789062655342.

Cándani, Oude onbekenden. Haarlem: In de Knipscheer, 2001. ISBN 9789062654970.

Cándani, Vanwaar je dacht te vertrekken sta je geplant. Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum Den Haag, 1993.

Michiel van Kempen, De geest van Waraku. Kritieken over Surinaamse literatuur. Haarlem/Brussel: Uitgeverij Zuid. 1993. ISBN 90 6773 007 6

Saya Yasmina Amores, Bānsuri Ke Gam/Het verdriet van de fluit, Tweetalige poëzie Sárnami-Nederlands. Haarlem: In de Knipscheer, 2020. ISBN 978493214026.


In Memoriam

Asha Radjkoemar werd op boiti in het district Suriname geboren, op 8 maart 1965. Er waren nogal wat gebeurtenissen in haar jeugd waardoor ze aangetrokken werd door het Hindoestaanse culturele, maar afgestoten door het Hindoestaanse familiaire. In 1982 nam ze het pseudoniem Cándani aan, wat ‘Maanlicht’ betekent. Ze was een jonge moeder die haar gedichten ter lezing aanbood, en er waren mensen met kennis bij De Volksboekwinkel, die daar potentie in zagen. In 1990 kwam haar eerste Sarnámi-dichtbundel uit: Ghunghru tut gail/De rinkelband is gebroken, die ook de Nederlandse vertalingen bevatte. Omdat ook in Den Haag een presentatie zou plaatsvinden, reisde ze af en besloot – weliswaar illegaal – daar te blijven. Het verleden in Suriname had een pijnlijke nasleep, waar ze liever niet naar terugging. Omdat ze illegaal was, voegde ze zich bij de Scientology-kerk. In 2002 publiceerde ze haar andere tweetalige bundel Ghar ghar ke khel/Het spel van huisje huisje. Verder was er Nederlandstalige poëzie in Vanwaar je dacht te vertrekken sta je geplant (1993), Zal ik terugkeren als je bruid (1999) en Een zoetwaterlied (2000). Het is geen vrolijke materie, haar moeizame jeugd en de pijnlijke familierelaties zijn gebed in het leven op buiten, met de dieren, zonsondergangen en culturele voorwerpen om het huis. Ook de door haar geschreven romans hadden die thematiek: het Hindoestaanse bestaan van een eenvoudige familie. In Oude onbekenden (2001) en Huis van as (2002) is dat verleden bevraagd en een zoektocht naar haar identiteit uitgezet. Wat meer historische houvast bood Geef mij het land dat in jou woont (2004), met schetsen over het verleden en de Hindoestaanse immigratie.

Ze trouwde en werd Asha van der Bosch. In 2007 koos ze voor een andere identiteit.

Na 2007 bleef het stil rondom haar en in 2013 maakte ze wereldkundig dat haar naam voortaan Saya D.L. Amores was en ze schilderde en publiceerde onder dat nieuwe pseudoniem. Vorig jaar, in 2020, verscheen een volgende bundel Sarnámi/Nederlandse gedichten Bánsuri ke gam/Het verdriet van de fluit. Deze is op de Literaire Pagina besproken door Reza Madar en Jerry Dewnarain. Ze was al een poos ziek en is op 4 augustus 2021 overleden. Een mooi – en vroeg – schrijversportret is opgenomen in Woorden op de westenwind; Surinaamse schrijvers buiten hun land van herkomst. (Amsterdam: In de Knipscheer, 1994, pp. 220-241) met tekst van Michiel van Kempen en beeld van Michel Szulc-Krzyzanowski.

Oude onbekenden en de nog niet verschenen vervolgroman De Zoektocht, is zoals de auteur zelf aangeeft, het eigen levensverhaal waarin zij vertelt hoe het is om een verworpen kind te zijn. De eerste vrouw die in haar vrouwenlijn verworpen werd, was negen generaties terug, sindsdien werd er iedere generatie een vrouw verworpen, vanwege een banvloek. De auteur heeft een einde gemaakt aan deze banvloek met behulp van een vloekendokter.


voor Shrinivási

Een eenvoudige bewoner van Parnāsi
met onaanraakbare diepten in zijn hart
staat zijn geest dichter bij zijn volk
dan zijn huid
een woord vol van drift
zo leeft hij tussen eigenen
zijn leven en zijn levenslied
begrijpen alleen diegenen
die leven binnen de perken
van de taal
aan de wanden van zijn hart
de ritmen van de taal
karnt hij de ragfijne woorden
hij weet wat een woord
slechts één woord teweegbrengt
vandaar zijn boodschap
een stil verborgen glimlach
zijn spraak
een hooglied in menig hart
maar de grote vreugde in hem
is nog niet verwoordbaar
in de stroomgebied
van de dood wacht hij
op de melkwitte dageraad vol gratie!


voor Jit Narain

Hij heeft gezegd wat in hem wemelde en borrelde
honingzoet zijn zijn woorden – een bij werd ik
niets behaagt beter dan de pijnen
die zijn woorden toevoegen aan mijn leven
weer is hij beladen – hij zal spreken
raken zal hij menig hart
en brengt vreugde in de zielen
of is hij toch wel uitgesproken?
dan wandelt hij weg
woorden laat hij vallen, toch nog!
aarde waarop hij loopt draagt zijn leed
niet zijn grootheid maar juist zijn eenvoud
doet hem in hemzelf leven
doet hem in mij en in anderen leven.


[dWTL,13 augustus 2021]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter