Nevenfuncties – Leren van geschiedenis 67
door Hilde Neus
Het lijkt wel of dat de wetgeving en regulering van vroeger beter waren, en de leiders van het land eerder en beter beschermden tegen corruptie, dan nu het geval is. We kennen allemaal het verschijnsel van nevenfuncties. Geen enkel probleem, als je die – naast een regulier salaris met alle secundaire voorwaarden zoals ziektekosten enzovoorts – pro deo uitvoert. Maar veel toppers in de samenleving hebben bijbaantjes waar zij aan verdienen.
De overheid merkt dat de stroperigheid van de ministeries niet de gewenste resultaten en snelheid van uitvoering opleveren. En stelt dus speciale commissies in om problemen te onderzoeken. In principe zijn deze werkzaamheden onbetaald, maar vaak blijkt dan dat er vanuit overkoepelende instanties, zoals het IMF of de IDB als controlerend orgaan, al een commissie ter controle was ingesteld. Het komt er dus op neer dat de slager zijn eigen vlees keurt. En die keurt het natuurlijk altijd goed. Ook al weten ze dat ze drogredenen en valse argumenten gebruiken en zich in allerlei bochten moeten draaien om er een sluitend verhaal van te maken. De overheid accepteert het maar, omdat ze vaak de diepliggende oorzaken niet begrijpt. Laat staan dat het volk er iets van snapt. Het is daarom zaak dat de commissieleden – veronderstelde deskundigen dus – zelf de bel luiden en zaken openbaar maken, of dat via De Nationale Assemblée doen. Daarna kan er nog altijd worden besloten wat de verder te nemen stappen zijn. O ja, ik vergeet even dat ook veel Assembléeleden dubbele functie (of meer) hebben. Allemaal betaald natuurlijk. Was er niet aangekondigd dat die zouden worden geïnventariseerd? En de inkomsten daaruit natuurlijk?
Commandeur
Op 5 april 1775 ontving het Hof van Criminele Justitie en Politie een missive van commandeur Texeir. Een commandeur is de tweede man in het land, na de gouverneur, en het hoofd van het leger. Hij schreef op 25 januari een brief te Paramaribo. Zijn schoonmoeder, mevrouw H.F. Craffort had een erfenis ontvangen van haar tante, Vrouwe van Wangenheim (Dufour). Zij had bij testament vastgelegd dat zij Craffort voor de helft in haar na te laten goederen erfgenaam had gemaakt. Tot executeuren en administrateuren waren benoemd de heren Hatterman en Pottendorff. De laatste was overleden, en Hatterman had hem, Texeir, voorgesteld om de plaats van de overledene in te nemen en tot executeur te worden benoemd.
Daar had Texeir echter moeite mee, vanwege lid 26 van zijn instructies, dat aangeeft dat het ‘expresselijk’ verboden was om enige administratie van plantages, goederen of schepen te hebben of te dirigeren. Toch had hij die administratie ‘provisioneel’ aanvaard, omdat hij daartoe sterk was aangespoord door zijn schoonmoeder zelf, en uit hoofde van het feit dat het als ‘eigen bezit’ kon worden aangemerkt, maar ook dat mettertijd een deel van de erfenis op hem of zijn nakomelingen zou overgaan. Deze waarneming werd toegestaan door het hof, wel met instemming van de gouverneur, in de hoop dat de andere heren van het hof dit zouden toestaan, en ook dat zij het mochten behagen hem voor de ‘reise’ (en dit een eenmalige keer) van het verbod van artikel 26 ‘in zijn instructie gesteld, te willen ontheffen en gracieuselijk te permitteren de voorgemelde administratie te blijven waarnemen.’
Administrateur
Daarover heeft het Hof overlegd, en besloten – in acht genomen dat een deel van de goederen van wijlen Vrouwe Wangenheim blijkbaar op hem of zijn kinderen zal toekomen – het goed te keuren. Deze administratie werd dus beoordeeld als een van eigen goederen. Daarom werd Texeir ontheven van het verbod in artikel 26, zoals opgenomen in zijn instructies van 5 april 1775. De administrateuren waren in 1772 aangesteld over de boedel van mevrouw Wangenheim, geboren Dufour. Het ging onder meer over een huis aan de Waterkant, gelegen tussen dat van Godefroy en Van de Meij. Op 9 juli 1772 was er door Nepveu een ‘warrand’ uitgegeven aan Pottendorff en Hatterman als executeuren van Vrouwe Wangenheim. Deze garantie op de grond en het pand werd nu bestendigd.
Een administrateur was degene die bij afwezigheid van de eigenaar de financiën van de plantage (en andere zaken binnen de boedel) bijhield. Zijn werk werd gecontroleerd door het Hof, en bij afwezigheid van een testament door de Weeskamer, die onbeheerde boedels onder zich had. Dit was een betaalde baan, men ontving een percentage van het vermogen. Sommige mensen hadden een aantal administrateurschappen onder zich, en verdiende daar de kost mee. Marten Schalkwijk heeft een studie gemaakt van deze elitenetwerken in Suriname (2011). Daarin heeft hij de personen met de meeste administrateursfunctie geïnventariseerd.