blog | werkgroep caraïbische letteren

Nergens groeit een boom die haar aarde niet vindt

Recensie van Karin Lachmisings dichtbundel (2013)

door Saya Yasmine Amores

Toen ik de titel van het boek las, moest ik steeds aan mijn Hongaarse vriendin Susan denken die een verhaal vertelde over een kennis van haar die naar Zuid-Afrika reisde. Zij zat lang in de woonkamer van haar gastheer te praten, die een nazaat was van een kolonist. Ze hadden het over de moeilijke tijden in het land en over hoe de mens de armoede en de discriminatie in het land moet overleven? Ze keken uit het raam naar een boom die armoedig oogde. De gastheer zei: ‘Die boom daar is niet van hier, hij zal de tand des tijd niet overleven.’ De kennis van mijn vriendin dacht: ‘Maar jij bent ook niet van hier –.’ De rest van de zin mag men zelf invullen.

Karin Lachmising

Ik zie heel het tafereel voor mij gebeuren: hoe de gastheer uit het raam kijkt en bezorgd is over de toekomst van de boom, maar ook hij leeft in de nauwe wegen van discriminatie en maatschappelijke onderdrukking. Ook hij krijgt niet genoeg water en zuurstof (liefde en ruimte) van zijn omgeving om te mogen zijn wie hij is! Ook voor hem is het elke dag overleven in plaats van leven! In Gambia werd er aan mij verteld dat manjabomen niet van daar zijn. Ze waren uit Suriname gebracht. Hadden ze hun wortels wel gevonden of niet in Gambia? Ik weet het niet.

De titel van het gedicht ‘Hoelang nog’ (op pagina 19 van Nergens groeit een boom die haar aarde niet vindt) spreekt mij meteen aan. Hoelang nog? Dit had ik mij zelf vaak afgevraagd op iedere hoek van het leven, wanneer het leven mij martelde met pijn, verdriet, verlatenheid en uitzichtloosheid. Hoelang nog wordt mijn geduld beproefd, God? Maar het geloof en het vertrouwen in mijzelf was er altijd aanwezig. Maar waar gaat hoelang nog in dit gedicht over?

Van onder de hoed,
die in zwartgeblakerde
deeltjes
uiteenvalt,
raken ogen
verblind.

Van onder de hoed of van onder de sluier? Het leed van de mens is hetzelfde. Een gekleurde vrouw houdt haar pijn en verdriet, haar gemoedstoestand en zelfs haar blijdschap en vreugdekreten achter de sluier. Ze mag haar emoties niet laten zien. In de naam van de cultuur is zij gekist in zoveel valse regels. De blanke vrouw ondergaat hetzelfde in een andere vorm. Ze heeft een hoed op. Ze is anders gekleed. Ze loopt en praat anders. Maar haar leed is niet anders en niet minder dan het leed van de rest van de wereld. En wat zijn de zwartgeblakerde deeltjes die vallen van onder de hoed? Herinneringen? Het verleden? Tranen van weleer? Angst voor wat nog komen zal?

De tweede strofe zegt iets meer over het tafereel.

Het haar
wappert,
zijn laatste groet
in de speelse beweging
van de wind

Wapperende haren doen mij aan twee taferelen denken.Eerste tafereel: iemand die smoorverliefd is en op straat huppelt, de wereld om zich heen vergetend. Ze danst bijna bij iedere stap die ze zet. De haren wapperen in de wind, ze komen op haar gezicht en ogen, maar ze is zich er niet bewust van. Wat moet ze met haar ogen? – overal waar ze kijkt ziet ze hem. Ze is blij, ze is gelukkig. Ze heeft geen flauw besef van de wereld om zich heen, binnenin is alles hemel en paradijs.

Tweede tafereel. Ik zie een weduwe voor mij die kapot is van verdriet. Dagenlang heeft zij niet in de spiegel gekeken en ook geen haarkam aangeraakt. Haar deert het niet meer hoe ze eruitziet.

In dit gedicht is het tweede tafereel van toepassing, want het gaat om een laatste groet. Wat kan de mens nog meer pijn doen dan een laatste groet van een dierbare? In een andere strofe uit het gedicht blijkt dat het hier om een dorp gaat dat door een overstroming onder water ligt. Dus dit gedicht vertelt het leed van honderden of zelfs duizenden mensen die ineens alles kwijtgeraakt zijn, omdat hun huis en haard onder water ligt. Het leed hier is groot. Wie zal wie troosten, eenieder heeft iets of iemand verloren. Wie kan wie veilig en droog ontvangen? Eenieder zwemt in de zee van radeloosheid. Velen hier zijn onder het vuur gelegd van een laatste groet. Eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat er bij iedere overstroming van dorpen altijd kinderen zijn die er plezier van jewelste hebben. Ze spelen en spetteren in de regen. Ze zwemmen en gieren in het water. Hun vreugde kent geen grenzen, want zij hebben het besef niet wat er werkelijk aan de hand is. Zolang hun ouders bij hen zijn voelen ze zich veilig. Moe vallen ze in slaap in de armen van hun ouders, niet beseffend dat die tot hun middel in het water staan.

Het gedicht ‘Thuis’, op pagina 27:

Nergens groeit een boom
die haar aarde niet vindt
waar water haar verlaten heeft,
noch zaden haar voeden.

Deze ene boom van Zuid-Afrika die ik slechts in mijn visualisatie gezien heb, doet mij denken aan alle immigranten wereldwijd. Hebben al de nazaten van hen de aarde onder hun voeten gevonden? Het zich thuis voelen in den vreemde? Of hebben ze een heimwee naar hun voorouderland? Voor eenieder zal dit anders zijn. Een zucht naar het verleden, het vroeger, de herinneringen aan je voorouders en toch niet de aandrang hebben om terug te reizen in hun voetsporen om een deel van jezelf terug te vinden. Voor eenieder zal het wel anders zijn.

Het gedicht ‘Wortels’, op pagina 32:

Leven in de gratie
van ouderdom
die antwoorden doet vervagen
vragen doet herhalen.

Dit gedicht spreekt mij uit dit boek het meest aan. Het woord ouderdom zegt veel. Zo vaak is ouderdom beschreven op zoveel verschillende manieren, maar de kern van het verhaal is hetzelfde. Als je oud wordt, vergeet je dingen snel. Andere dingen die je wel zo graag vergeten wil, vergeet je niet. Je gaat dingen vaak herhalen. Soms zijn je lippen bewegingloos. Sprakeloos het gezicht. Wat maakt het op zo’n leeftijd nog uit of de tijd vliegt of stilstaat. Het brengt je toch nergens naartoe. Je hoeft zelf ook nergens naartoe. Dagelijks zit je in een hoek op een stoel – je vaste plek – en je kijkt wie gaat en komt. De mensen in je omgeving praten dit en dat. Woorden zijn soms naakt. Soms verbloemd. Soms valt alles op z’n plek, soms glipt alles uit je handen. In de laatste jaren is men een samenraapsel van het verleden. Het verleden dat soms gekoesterd wordt en soms diep weggeborgen wordt. We zien het dagelijks om ons heen, maar we denken er niet aan dat straks ook wij in de wieg van ouderdom gaan wiegen. Laten wij dan vandaag genieten om morgen te kunnen glimlachen om alles waarop we terugblikken.

Het gedicht ‘Eenwording’, op pagina 35:

Achterlatend, grond, huis.
Wat heb ik aan een lantaarn
zonder licht
kinderen zonder stem?

Is een zeer diepgaand gedicht over het menselijk leed. Het doet mij denken aan een oud dorp met een ouderlijk huis waarvan iedereen weggetrokken is. Wat eens zoveel waarde had, je huis, je grond, je kinderen, is er ineens niet meer. Niets meer hier in het dorp is nog van betekenis als je dierbaren er vertrokken zijn naar onbekende oorden.

en ze liet geen traan

Hoeveel tranen moet men loslaten? Op een gegeven moment bevriezen de tranen en ogen worden stenen.

Het gedicht ‘21 december 2012’, op pagina 62:

In stilte verrijst
tegen het kale oppervlak
van nietszeggende verbintenissen
een avond, verweven
met de beweging van de sterren.
Ik sla mijn ogen op in nieuw licht
ben bij je, zo dicht bij je
en nooit meer zal een traan
vallen, voor het verval
van ons bestaan.

Dit is een gedicht om diep in te voelen. Een gedicht dat veel zegt tegen het decor van melancholiek en mozaïek van gevoelens. De kosmos is aanwezig en hij is getuige van al wat geschiedt. De dichter komt tot bezinning.

een avond, verweven
met de beweging van de sterren.

Eindconclusie: dichter Dorus Vrede zal zichzelf terugvinden in deze dichtbundel, vermoed ik, want heel de bundel geurt vanaf het eerste tot het laatste gedicht naar het boslandleven van de indianen en de Marrons. De gedichten hebben vaak woorden die mij doen denken aan het boslandleven van Suriname: ‘Wind, water, stroomversnellingen, aarde, eb en vloed, stroomafwaarts, bovenloop. Of een dorp dat door overstroming onder water ligt. Kinderen die naar hun voetafdrukken in het zand kijken.’ Welk Surinaams kind heeft niet in de regen gespeeld en zijn of haar voetafdrukken in het zand bewonderd? Ook dansen komt voor in deze dichtbundel. Wat is een Marron die niet danst? ‘Dans // Wacht niet / tot de regen valt. / Dans // dan door / mijn vrienden / van beschutte grond. / Wacht niet / op droge tijden, / de wind die waait, / dans het leven / opdat ook ik / groeien kan.’ Uit: ‘Kinderen van de rivier’, op pagina 49. Het lijkt wel alsof God praat, maar Hij vraagt meteen om niet op het accent te letten. Gaandeweg komen de woorden ‘sula’s’, ‘rotsen’ en ‘rivieren’ ter sprake. Een stem uit het water brengt de lezer meteen naar het binnenland. ‘…hoor mij spreken met de stem / van de sula’s / over de rotsen in de rivieren / die me hebben voortgebracht.’ Een stromend beekje is erg belangrijk voor een boslandbewoner, want zonder water kunnen zij niets. Behalve voor eten en drinken en vissen hebben ze het water ook nodig om zich varend te verplaatsen. En een boslandbewoner gelooft erin dat de natuurkrachten hem of haar hebben voortgebracht.

Ik zal luisteren naar de taal
van eb en vloed, licht en donker,
ook als de regen komt in droge tijd.
Ik zal het kind zijn van de aarde
waarvan ik de voet-
afdruk opnieuw bekijk.

1 Trackback/Ping

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter