blog | werkgroep caraïbische letteren

Naar de stilte: Shrinivāsi

Herinneringen aan Martinus Haridat Lutchman (geboren op Vaderszorg, Kwatta op 12 december 1925 en overleden te Willemstad, Curaçao op 26 januari 2019).

Shrinivási. Fotoportret door Nicolaas Porter

 

Dit land heb ik gekozen (Shrinivāsi)

door Carlo Jadnanansing

Mijn persoonlijk contact met Shrinivāsi dateert van de jaren tachtig toen hij nog aan de Mahonylaan te Paramaribo woonde. Reeds tijdens de eerste ontmoeting met hem bleek dat wij één hobby met elkaar gemeen hadden: woordspelletjes. Ik was verrast dat zo een beroemde dichter ook verzot was op dit soort alledaagse grapjes. Maar, aangezien niet iedereen daarvan gediend was, reserveerden wij onze ‘wordbattles’ voor de ogenblikken waarop wij alleen met elkaar waren.
Shrini was katholiek opgevoed, maar kon niet gerekend worden tot de dogmatische gelovigen. Evenals ik ging hij uit van het universele dat in alle godsdiensten en levensfilosofieën zit. Dit kwam reeds tot uiting bij het uitbrengen van zijn eerste gedichtenbundel Anjali (spreek uit Aandjelie). Met dit woord wordt bedoeld de holte die ontstaat wanneer de beide handen van een persoon (bij een offergave) tegen elkaar worden gebracht.
Maar daarnaast was Shrini een groot nationalist die graag alle Surinamers tot een eenheid wilde samensmeden. In zijn persoonlijk leven heeft hij vele teleurstellingen moeten incasseren. Maar desondanks behield hij zijn opgeruimd karakter en zijn gevoel voor humor.
Shrini lijkt een nomadenbestaan geleid te hebben. Hij voelde zich eigenlijk nergens helemaal thuis. Als rasechte nationalist heeft hij toch zijn laatste jaren op Curaçao moeten slijten, terwijl hij veel liever in zijn geboorteland had willen zijn. Ik zeg hem vaarwel met zijn eigen woorden: vriend Shrini, het beeld uit vroegere dagen is langzaam maar zeker opgelost/zodat toekomst noch verleden was/verlangen niet en eindelijk geen verdriet.


Suriname bij de schrokkige zee

 

door Jerry Dewnarain

Wortoe d’e tan abra; pagina 44. Het gedicht ‘Suriname’ heb ik in 1984 uit het hoofd moeten leren. Ik ben examenkandidaat eind mulo. Een dichter komt samen met medewerkers van het directoraat Cultuur in januari 1984 op bezoek bij de Mathoora muloschool in Saramacca. Het nationalisme diende toen volop aangewakkerd te worden bij ‘Surinames latere geslachten’. Ik word door mijn juf Nederlands gevraagd mij te begeven naar de schoolbib. Daar zie ik een paar mensen zitten, onder andere een Hindostaanse man met een sikje. Hij heeft zich netjes geschoren. De man ruikt zoals mijn vader ruikt, naar Old Spice. Hij stelt zich voor als Shrinivāsi. De dichter legt de bedoeling van zijn scholenbezoek uit en vraagt of ik durf heb zijn gedicht Suriname voor te dragen op zaterdag 25 februari (1984) op een podium in Groningen in verband met de viering van vier jaar ‘Revo’. Ik stem toe. Shrini legt mij de inhoud van het gedicht uit en ik raak diep onder de indruk hiervan. Op de middelbare school kwam ik erachter dat toentertijd Cubaanse en Grenadiaanse kinderen, maar ook dichters en kunstenaars werden ingezet voor het consolideren van de revolutie.

Suriname

Dit land
heb ik gekozen
hier geplant
in het getij van
de dagen en nachten
mijn leven,
bij de schrokkige zee
die het strand
van mijn hart
aanvreet en
stuk slaat
op gezette tijden,
maar in een vergevingsgebaar
legt tussen de wortels
van wanhoop
kust voor de latere geslachten

Bron: Wortoe d’e tan abra (1974), pagina 44.


Zijn geheim niet prijsgevend

 

door Michiel van Kempen

Hoe helder, diep-doordringend en emotionerend Shrinivási ook schreef, ik vrees dat ik niet kan doordringen tot het wezen van zijn persoonlijkheid. Ik heb over al zijn bundels stukken geschreven en ik heb in Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur aan weinig auteurs zoveel bladzijden gewijd als aan hem. Ik mocht gids zijn in Verlangen niet en eindelijk geen verdriet, de film die Ram Soekhoe in 2001 over hem maakte. En toch vraag ik me af wie Shrinivāsi was en bij elk etiket dat essayisten op hem hebben geplakt, vraag ik me af: klopt het wel? Hugo Pos was het meest succesvol in die etikettenplakkerij: ‘Shrinivāsi, dichter van de ontmoeting’, het is Pos eindeloos vaak nagezegd. Maar klopt het ook? Over welke ontmoeting gaat het eigenlijk?
Met zijn dichterlijke confrère Michael Slory, die vorige maand heenging, had Shrinivāsi veel gemeen. Ze waren beiden meertalig, al bereikte Slory zijn grootste glorie in het Sranantongo en Shrinivāsi in het Nederlands. Ze behoorden tot de roemruchte nationalistische garde van ná Trefossa en ze bleven ook ná de onafhankelijkheid actief. Ze kregen ook jarenlang dezelfde literaire prijzen. Ze zochten allebei, hoe met de grootste eenvoud van het woord het meest gezegd kon worden. En daarin bleven ze allebei ontzettend dicht bij het kind zonder ook maar ooit kinderachtig te worden.
Maar hun meest markante overeenkomst is toch dat hun oeuvre elk op geheel eigen en herkenbaar-persoonlijke wijze een spiegel is geweest van het wel en wee van driekwart eeuw Suriname, terwijl ze tegelijkertijd ook elk op eigen wijze buiten die samenleving stonden. Voor beide coryfeeën bestond hun maatschappelijkheid in hun geëngageerde poëzie met boodschappen van de allerhoogste urgentie voor de samenleving die hen had voortgebracht (al werd die urgentie, zoals dat met dichters wel vaker gaat, nauwelijks onderkend of serieus genomen). Hun maatschappelijkheid bestond niet in een professionele functie: beiden hingen hun onderwijscontract al vroeg aan de wilgen en bleven nog uitsluitend als dichter de schoolklassen betreden. Shrinivāsi zocht veel meer het gezelschap op dan Slory. Als hij bij iemand op bezoek ging, zou hij altijd een cadeautje meenemen: hij bezocht trouw Leo Ferrier, de auteur van de grootse roman Átman, en had altijd een zak sinaasappels of een fles tamarindestroop bij zich. Hij informeerde ook altijd hoe het met de andere familieleden ging: voor mijn dochtertje kocht hij een jurkje, en voor mijn zoontje een zak met gedroogde cassave (die het mannetje niet te pruimen vond, maar daar gaat het nu niet om). Anders dan Slory, kon Shrini ook aan een alledaagse conversatie deelnemen en hij kon geestige verhalen vertellen. En toch leefde Shrinivāsi heel sterk in zijn eigen cocon. Alsof alles wat hij hoorde en observeerde onmiddellijk door hem een plaats kreeg in zijn hoogstpersoonlijk gestroomlijnde gedachtewereld. Dat probeerde ik ook uit te drukken in een van de kwatrijnen in de jubileumbundel die hem voor zijn tachtigste verjaardag, op 12 december 2006, werd aangeboden:

We lopen, beiden, aan de Waterkant
Je kijkt me aan maar ziet me niet
Alsof de wereld door je iris vliedt
Ik begrijp: ik zit al aan je binnenkant

Shrinivāsi heeft een niet gering aantal van de allermooiste Surinaamse gedichten ooit geschreven en hij zou alleen al onsterfelijk zijn geworden met die ene, door geen enkele andere Nederlandstalige Caraïbische dichter ooit geëvenaarde bundel Om de zon, 125 pagina’s pure liefdeslyriek die schittert tegen het diabaas van doodsbenauwing en existentieel verdriet. Ik begrijp ook heel goed dat kunstenaars van zijn formaat bijna altijd die extreme zelfconcentratie nodig hebben, het is de bron waaruit alles opwelt. En daarmee is er nog een overeenkomst tussen Shrinivāsi en Slory gegeven: hun absolute toewijding aan het woord. Ik kan me Shrinivāsi niet anders herinneren, waar hij ook was, thuis of elders, dan met een pen en een notitieschriftje. In zijn prachtige verzorgde handschrift schreef hij al zijn invallen op. En om elke inval zweefde een verhaal dat altijd weer in andere variaties verteld kon worden.
In juni 1988 logeerde hij een viertal dagen bij mij in Amsterdam, op tien hoog in de Bijlmer. Shrini was geen herriemaker, maar in mijn herinnering was er ook geen moment dat hij níet over deze of gene versregel sprak. Die dan ook direct met golvende cadans uit het hoofd werd gereciteerd, of als de woorden nog vers waren: werden voorgelezen. Mijn vriendin werd er stapelzot van en ontvluchtte het huis. Ik moet tot mijn schande bekennen dat ik na vier dagen, toen hij bij het weggaan op de voordeurmat weer de complete genese van een van zijn gedichten begon uiteen te zetten, wel de neiging had hem van tien hoog naar beneden te donderen. Ik vertel het met enige schaamte, ik was waarschijnlijk nog te jong om deze onderdompeling in 4 x 24 uur Shrinivāsi op haar waarde te schatten. Hoe dan ook, als hij iets van mijn jeugdige ongeduld toen heeft opgemerkt, dan heeft hij dat meesterlijk verborgen weten te houden. Ook dat is liefde. En achter het luik van die staalgrijze ogen broeide er altijd weer nieuwe poëzie. Shrinivāsi, het heeft weinig zin: maar drie decennia later alsnog mijn excuses. En intense dank voor de schittering van de poëzie die je naliet.

Shrinivási, Diana Lebacs, Michiel van Kempen, Curaçao 2014.


De klop op de deur

 

door Effendi Ketwaru

Maar al te vaak wanneer ik aan Shrinivāsi denk, komt bovenstaande titel van de bekende roman van Ina Boudier-Bakker bij mij op. Het moet eind jaren tachtig geweest zijn dat Shrinivāsi regelmatig bij ons aan de Wilhelminastraat aanklopte. In Suriname kloppen we echter niet op de voordeur, maar roepen we ‘klop, klop, klop’ vanuit het trottoir terwijl we rammelen aan het hekwerk of ‘de poort’. En ook al zou er geen barrière in de vorm van een hekwerk of poort zijn, dan nog roepen we beleefdheidshalve vanuit het trottoir omdat het voortuintje doorlopen om vervolgens op de voordeur te kloppen veel te direct en vooral vrijpostig is.
Shrinivāsi riep dus vanuit het trottoir. Vaak hoorden we zijn stem tegen half elf, elf uur ‘s avonds, ‘…want hij zag het licht nog branden.’ Dan kwam hij binnen, bleef dertig tot vijfenveertig minuten babbelen om vervolgens afscheid te nemen met als slotmededeling dat hij nu voldoende trek in slaap had gekregen. Het opmerkelijke van deze nachtelijke bezoeken was, dat Shrini het vrijwel altijd had over het feit dat hij dezelfde week of in ieder geval heel recent bijna in het ziekenhuis was opgenomen vanwege zijn hart. Merkwaardiger was echter dat hij op zijn racefiets stapte – zijn rode sportauto had hij weggedaan – en dat hij dan zo, vlak voor het middernachtelijk uur, weg peddelde.
Bij Boudier-Bakker is de klop op de deur een verlangen van vooral arbeiders en vrouwen om iets te betekenen in de wereld en dat het begin van de Eerste Wereldoorlog hier een goed aangrijpingspunt was om dit verlangen in daden om te zetten: ‘Aan de deur van hun zielen was de klop van den tijd’. Shrini’s klop op de deur had echter een andere invalshoek. Zijn klop was het verlangen naar het samenzijn met mensen: ‘Zie, ik sta aan de deur en ik klop. Indien iemand naar mijn stem hoort en de deur opent, ik zal bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met mij.’ (Openbaringen 3:20)
Wij hoorden Shrini’s roep in de nacht, wij openden de voordeur en wij braken gezamenlijk het brood.
Zijn stem en beelden nu hij zelf geroepen is, zullen ons daarom altijd blijven vergezellen.

 


Bij het overlijden van Shrinivāsi: Van stilte naar stilte

 

door Geert Koefoed

‘Flitst er wel eens een regel van Shrinivāsi door je hoofd?’ Dit werd mij een keer gevraagd tijdens een interview in 2014 (S. Jadoenandansing, De stilte van het ongesproken woord). ‘Heel vaak’, antwoordde ik naar waarheid. Sinds ik zaterdag jl. van zijn dochter Rina hoorde dat Shrinivāsi die nacht was overleden, klinken er talloze regels en hele gedichten van hem in mijn hoofd. ‘Toen realiseerde hij zich…’ is zo´n gedicht dat ik maar een of twee keer hoefde te lezen om het uit mijn hoofd te kennen en niet meer te vergeten. Ik heb veel redenen om Shrinivāsi dankbaar te zijn voor zijn poëzie en dit is er een van: hij heeft mijn taal verrijkt.
Maar dit geldt niet alleen voor mij. Shrinivāsi heeft de Surinaamse gemeenschap een groot aantal klassieke gedichten gegeven, prachtige poëzie, voor tallozen herkenbaar. Om er een paar te noemen: Deháti, Suriname (Dit land heb ik gekozen), Buláhát (De roep in de nacht), Mijn vader heeft zich gekleed voor de stad, Ik zie jullie gaan met handtassen – gedichten die zo precies goed zijn en je zo raken, dat je niet kan geloven dat iemand zo kan schrijven. In deze gedichten is hij tolk van de gemeenschap. Dat wilde hij ook zijn. In zijn eerste bundel, Anjali, schrijft hij – weer zo’n regel die mij altijd is bijgebleven − : ‘Uw dichter is een der uwen.’

In 1982 heb ik een bloemlezing samengesteld uit het tot dan toe verschenen werk van Shrinivāsi (zes bundels). Ik heb een paar weken bij hem gelogeerd in de Mahonylaan en hem gevraagd mij te vertellen over zijn leven en zijn dichterschap. Tot mijn vreugde liet hij mij toen een lang, nog niet gepubliceerd gedicht lezen, beginnend met de regels: ‘Een ongebruikelijke stilte / heeft in ons een plaats veroverd’. Met dit gedicht mocht ik de bloemlezing Een weinig van het Andere (1984) afsluiten. In 1991 werd dat het openingsgedicht van de bundel Sangam. Het is een gedicht over poëzie. Het begint met ‘ongebruikelijke stilte’, de stilte van het niet-spreken, het verzwijgen. (Dit kan, maar hoeft niet opgevat te worden als een verwijzing naar de censuur in de Revo-tijd.) Het gedicht eindigt ook met stilte, beter gezegd het eindigt stil, op zachte toon: “word wat een mens was in den beginne / waar een mens nog vertederd naar kijkt”.
In de tussenliggende afdelingen wordt tegenover inhoudsloos gepraat en grootspraak (“diepgang noch waarde bezit zij”) de poëzie gesteld, poëzie in haar zuivere vorm:

nu ik schrijf ervaar ik wat poëzie is
maar als ik het overdenk
ontgaat het mij per definitie

precies zoals water binnen je handen
wegglipt tussen gespreide vingers

of de hemel die je erin zag schijnen
fragmenteert en opeens niet meer is

(…)

poëzie is het wonder vangen
binnen het broze omhulsel van taal

is God en het Goede ontdekken
bevrijden uit een voortwoekerende nacht

 

Hoe bestaat het dat taal zo mooi, zo zuiver, zo broos en zo waar kan zijn.

Shrinivási en Gerrt Koefoed


 

Zonet nog zondoortinteld …

 

door Marieke Visser

De woorden van Shrinivāsi hebben mij vaak begeleid op mijn levensreis. In de regels ‘Heel de wereld had hij doorreisd/tot hij voor deze oever ligplaats koos’ heb ik in gedachten het woord ‘hij’ ook wel eens vervangen door ‘zij’ … Op momenten van grote vreugde gaven zijn dichtregels precies weer hoe ontroerd ik was, maar ook wanneer de dagen zo donker schenen, wist Shrinivāsi mij een bemoedigende hand te reiken.

Het leven van de mens
is als een luchtbel op de rivier
zonet nog zondoortinteld
is het plots uiteengespat.

(Uit: Sangam, 1997)

De weg die Shrini’s poëzie moet afleggen om het open hart te raken, is kort. Ik las deze regels uit Hecht en Sterk, 2013, voor aan mijn kinderen: ‘Loop niet/op het gazon/trap niet/op de schaduw/van een kind’. Ze luisterden aandachtig en mijn zoon reageerde bedachtzaam, licht verwonderd: ‘Maar hoe zou je op de schaduw van een kind kunnen trappen?’ Voor de vuist weg had hij spontaan een tegengedicht gereciteerd. Wanneer ik het gedicht op de volgende pagina lees, glimlach ik, want ook dat wist de dichter al: ‘Alles ontgaat je/De kinderen zeggen:/dat weten we allang…’


door Thea Doelwijt & Marijke van Geest

GUDU’S,
VOORLOPIG LUKT SU NOG NIET, NOCH CU.
AI BOI, SHRINI OOK AL NAAR BOVEN…
JULLIE, SUCCES MET ALLES!

 

Thea Doelwijt spreekt Shrinivási toe bij zijn 90ste verjaardag, 12 december 2016, Curaçao. Foto © Ronny Lobo


 

Shrinivāsi en zijn definitie van ‘ware poëzie’

 

door Cobi Pengel

Zoals er nu een verzoek kwam van de redactie van de Ware Tijd Literair om iets te schrijven over de recent overleden dichter Shrinivāsi, was er voor de Literaire Pagina van 24 december 2010 een verzoek van de toenmalige redactie (Els Moor) aan enkele mensen om een gedicht te kiezen dat hun bijzondere voorkeur genoot. Vooral moest ook worden aangegeven waarom juist dat gedicht was gekozen. Voor mij werd het Ida Gerhardts ontroerende ‘De gestorvene’ waarin ik zo duidelijk Shrinivāsi’s definitie herkende van ‘wat is ware poëzie eigenlijk’. Als antwoord zei hij: ‘Ware poëzie is het wonder vangen binnen het broze omhulsel van taal’. In Ida Gerhardts ‘De gestorvene’ worden als in een magische cadans de woorden ‘zevenmaal’ zesmaal herhaald: drie- maal in elk van de twee strofen. Ik was Shrinivāsi’s mooie definitie van ‘ware poëzie’ niet vergeten en heb ‘het wonder, gevangen binnen het broze omhulsel van taal’ herkend in Ida Gerhardts ‘De gestorvene’, zoals ik het nadien nog in vele andere gedichten herkende, vanzelfsprekend ook in die van Shrinivāsi zelf.
Nu is hij ‘De gestorvene’, maar zijn vele ‘wonderen, gevangen binnen het broze omhulsel van taal’ die hij ons naliet, zullen voortleven.


door Lila Gobardhan-Rambocus

Shrinivāsi leerden mijn man en ik kennen via Geert Koefoed aan het eind van de jaren zeventig. Wij waren zeer gesteld op hem en hij bezocht ons dan ook regelmatig. Toen ik in september 2001 aan de Universiteit Leiden promoveerde, is Shrini speciaal daarvoor naar Nederland gekomen. Wij hebben dat zeer gewaardeerd. Hij schreef voor die gelegenheid ook een speciaal gedicht.

Kronenburg 1935

en toen meester Gravenberch
met zijn adem zijn brillenglazen had bevochtigd
en met zijn witte zakdoek schoongewreven
hief hij de bril op tegen het licht
en plaatste die onder zijn neus
die dag
moesten wij uit ons leesboek
bosch-visch- mensch
kortwieken,
wat wij vol ijver deden
nu na jaren
weet ik
dat de mens veranderd is
en soms bekruipt mij het gevoel
dat de mens
een stuk van zijn oorspronkelijkheid
is kwijtgeraakt

5 september 2001
treinreis Utrecht-Leiden

13.08- 1352 u.
Kronenburg is een vestigingsplaats voor Hindostaanse en Javaanse immigranten.

Met de gedichten wil ik ook aangeven dat er altijd een goede band is geweest met ons. Hij kwam toen geregeld naar het IOL en gaf ook kleine cursussen poëzie schrijven aan de studenten Nederlands. Shrinivāsi heeft ook altijd veel media-aandacht gehad. Hij hield van de mensen, vooral van kinderen, omdat hij hoopte dat zij zouden zorgen voor een beter Suriname. Wim Rutgers, die ook regelmatig gastdocent was op het IOL, heeft in december 2004 een publicatie uitgegeven, die verspreid werd door de Surinaamse Vereniging van Neerlandici (SVN). De titel is De dichter en het woord/Kavi aur shabd.
Shrini heeft op Curaçao gewoond en ging na zijn Surinaamse jaren weer daar wonen, omdat hij zo een beter pensioen zou krijgen. Dat was hem toegezegd, toen hij weer eens daar op bezoek was. Wij hebben hem opgezocht en hij was inderdaad gelukkiger dan in Suriname.
Over Shrinivāsi kan nog heel veel geschreven worden, omdat hij een goed mens was. Vele mensen zullen een eigen verhaal over hem hebben, dat waarschijnlijk altijd liefdevol zal zijn. Ik eindig daarom met twee gedichten, die voor zichzelf spreken.

Dehati

Opgebezemd
uit de modder
met koemest
aan de hielen
heb ik de drempel
van de Stad overschreden

Ik heb een nieuw geloof beleden
van Caritas
Justitia.
Maar de patriciërs
braken het brood
nimmer met een paria

Toen keerde ik
terug naar de rook
van de stallen
vreemd en
verstoten
onder mijn eigen volk.

 

 

Toen realiseerde hij zich
dat de rivier
toch maar één oever had
waarop hij stond
en naar de verte keek,
waarin een beeld uit vroegere dagen
langzaam maar zeker
was opgelost
zodat er toekomst
verleden was
verlangen niet
en eindelijk geen verdriet

 

Shrinivási bij de presentatie van Hecht & Sterk op Curaçao


Shrinivāsi lives eternally through poetry

door Cynthia Abrahams

 

Shrinivāsi!! Ik kende hem al vanaf mijn jonge jaren. Vele jaren later toen hij in Suriname woonde aan de Mahonylaan en ik aan de Weg naar Maretraite kwam hij dagelijks even langs, praten over literatuur, zijn gedichten en fotografie, zijn grote hobby. Na zijn terugkeer naar Curaçao maakte ik, zodra ik op het eiland was voor familiebezoek, een afspraak met hem. Eerst kwam hij met de bus naar Punda, aten we gezellig iets op de markt en liepen te slenteren door de straten van Willemstad. Toen hij dat niet meer kon, zocht ik hem jaarlijks op. Zo ook in 2012 toen hij in Willemstad in het Elisabeth Gasthuis lag. Hij schreef daar dit gedicht in het Engels, waarin hij reflecteert op het leven en de dood en droeg het aan mij op.

Dedicated to Cynthia Abrahams
Elisabeth Gasthuis, kamer 9
24 augustus 2012

As always me
farmer, peasant, kunukeru
admiring the annual growth rings
in the cross section cut of a tree trunk
revealing the good and bad years
far away today
I am confronted daily
with autumnal days
one foot in the winter season
but love, loneliness and death
are triumphant
as the ‘Drie gebroeders’ on Korsou
annual growth rings of sickness and survival
like my dear mother I am
physically weak
embedded in a strong spirit
annual growth rings
what an amazing discovery
annual growth rings
an amazing discovery
that in a split second
made me Eternal
thoughtless and speechless

We zagen elkaar op Curaçao toen ik in 2016 een serie lezingen gaf waarbij zijn gedichten werden belicht. Hij was bij elke lezing aanwezig zowel op de Una, bij JPF als in landhuis Bloemhof. Het publiek genoot zichtbaar van zijn aanwezigheid. In 2017 zocht ik hem voor het laatst op, maar we spraken elkaar nog in december 2018 en maakten afspraken omtrent het boek over hem, waar ik op dit moment aan werk. Shrini is niet meer, maar in ons hart en door zijn gedichten leeft hij voort.

Shrinivási en Cynthia Abrahams, 2016


door Cynthia Mc Leod

 

‘t Gaat opeens zo hard met onze literatuuriconen. In zes weken tijd is de vierde ingeslapen. Onze Shrinivāsi is niet meer. Hij is vast opgestegen, regelrecht naar de hemel, want ik ken geen liever, beter, oprechter, meer integer mens dan deze bijzondere man. Ik beschouw mezelf dan ook bevoorrecht hem als vriend gekend te hebben.
Lieve Shrinivāsi, wat is Suriname dankbaar dat je in dit land geboren bent en dat je zoveel moois aan ons hebt gegeven. Je had voor dit land gekozen. Al was je geroepen in de nacht en ook al braken de patriciërs het brood nooit met een vreemdeling, met jou dansen Surinamers om de zon! Dank je.

 

Cynthia Mc Leod neemt afscheid van Shrinivási.

[Teksten verschenen in de Ware Tijd Literair, 2 februari 2019]

 

Tessa Leuwsha en Shrinivási

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter