blog | werkgroep caraïbische letteren

Naamgeving van plaatsen – Leren van geschiedenis 31

door Hilde Neus

In de koloniale periode zijn er vele plantages, bijna 600, aangelegd. De namen van de gronden zijn meestal toegekend door de eerste eigenaren, die de akkers gratis kregen van het gouvernement, onder bepaalde voorwaarden vastgelegd in een grondbrief, oftewel warrant. De bedoeling was immers dat er een product op zou worden verbouwd door de slaven en dat deze koffie of suiker na gewogen te zijn in de waag, verscheept zou worden naar Amsterdam. Inmiddels was er dan belasting afgedragen voor elke kilo die werd geëxporteerd, waar het gouvernement haar huishouden van draaide.

Door de tijden heen zijn soms plantagenamen veranderd, maar niet vaak. Niet zoals tegenwoordig elke regering denkt dat ze straten, die er al waren in de achttiende eeuw, een andere naam moeten geven. Dit heeft tot gevolg dat het moeilijk zoeken is op oude kaarten, maar ook dat het totale historische verband verloren gaat. De Gravenstraat bijvoorbeeld, of de Weidestraat. Ook vroeger hadden de namen betekenis, en hielden de wijk bijeen. Zoals dat nu ook zou moeten: een bepaald gedeelte nieuwbouw krijgt een patroon van namen die bij elkaar horen. Waar van tevoren goed over is nagedacht. Een wijk met politici bijvoorbeeld. 

De kaart van Helleday, 1770

Hoe men vroeger namen gaf

Oudschans Dentz heeft een inventarisatie gemaakt van de plantagenamen. In 1668 waren er 24, onder Van Sommelsdijck waren er dat al 200. In zijn tijd werden de namen toegekend, in een grote variatie van soorten en maten. Zoals: Indaanse als Appecappe, Canawapibo en Makeriabo. Of Negerengelse titels als Boekoe of Pina-Pina. Of naar plaatsen in Nederland (Alkmaar, Bergen op Zoom, Breukelerwaard, Overtoom of Purmerend), Frankrijk (Bergerac, Languedoc, Montauban en Picardie), Duitsland (Berlijn, Bremen, Hannover, Salzhagen en Hildesheim) of Engeland (Burnside, Clocester, Inverness, Liverpool). Zelfs West-Indische, als Guadeloupe of Barbados.

Vele gaven hun land Bijbelse namen, bijvoorbeeld Bersaba, Ephraimszegen of Libanon. Of noemde de plantage naar een familielid als Anna Catharina, Estherrust, Fredirici’s gift – deze kwamen het meeste voor. Of familieverbanden zoals de Drie Gezusters, of Vierkinderen. Zelfs waren er met vernoemingen naar het koningshuis, Nassau bijvoorbeeld. Ook flora en fauna werden aangewend: Bijenkorf of Baboenhol. Maar de meeste planters gaven de voorkeur aan abstracte namen waaruit een bepaalde gemoedstoestand bleek. Zorg en Hoop, Mijn Geluk, De Dageraad, Rust en Vrede of Welgelegen.

Detail van de kaart van Helleday

Johanna en Margaretha

De plantages en hun ligging zijn per rivier bijgehouden in de jaarlijkse almanak, die vanaf 1793 verscheen. Zo kunnen eventuele naamswijzigingen nagetrokken worden. Een vrij complete inventaris is gedaan door Philip Dikland. Almanakken zijn goede bronnen voor mensen die een plantage (of deel daarvan) in eigendom hebben dat tot boedel is verworden. Het is lastig daar iets mee te doen, want zodra de eigendom bekend wordt, vecht de hele familie mee, in plaats van het goed te ontwikkelen. Iedereen wil dan zijn graantje meepikken.   

Oude kaarten zijn ook belangrijk om zaken na te trekken. Zo heeft landmeter Adrianus Helleday in december 1770 getekend, de ‘Generaale kaart van de Noordzyde der Beneden rivier Commewyne, van Braamspunt af tot de laatste plantagie in de Warappe Creque enz.’ In de kavels staan eigen namen vernoemd en in de achterlanden staan afmetingen in Surinaamse akkers (1 is gelijk aan 0,43 hectare). Op deze kaart zien we de zwampen tussen de kust en de reeds bestaande kavels ingekleurd, op andere kaarten is verdere ontginning en de bouw van kanalen soms te zien.

Wanneer u Commewijne bezoekt en een boot pakt naar de overkant, kunt u daar plantages bezoeken. Enkele zijn aangelegd door Frederik Knöffel, van Duits-gereformeerde afkomst. Hij had flink geld gestoken in de bouw van de Lutherse kerk en kreeg als beloning een straat in Paramaribo naar hem vernoemd: Knuffelsgracht. Een slavin beviel van twee van zijn twee dochters die hij manumitteerde en naar Nederland stuurde voor scholing. Een van hen trouwde daar, de andere kwam terug naar Suriname. Zij heetten Johanna en Margaretha. Op bijgaande kaart zijn die namen duidelijk terug te vinden, net boven Knöffelsgift (Knofroe) dat net boven ‘Friedriksdorp’ ligt. Opmerkelijk genoeg werd dat door het inslikken van een letter (deletie van de a) al vrij vroeg veranderd in Johan en Margaretha, volgens bronnen naar hemzelf en de Almanakheilige van de dag van zijn schenking van de ‘Kerkigron’ aan de Lutherse kerk. En nu wordt daar over gesteggeld, wat is het nou? Laten we Johanna en Margaretha weer gebruiken, dat verhaal van twee gezusters is veel mooier. En origineel, zoals blijkt uit bijgevoegde kaart.    

Nog een uitsnede uit de kaart van Helleday.

1 comment to “Naamgeving van plaatsen – Leren van geschiedenis 31”

  • De dochters Knoffel heetten Johanna Cornelia en Anna Dorothea van Frederiksdorff (die trouwde met Johan Kusel en nadien Hendrik Mauritz Wolff). Hun moeder en tevens Johan Friedrich Knoffel zijn partner was de tot slaaf gemaakte Grietje, een naam die is af te leiden van Margaretha, de desbetreffende heilige.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter