blog | werkgroep caraïbische letteren

Na caminda – Ainda na caminda; Erfgoedstudie als nieuwe dynamiek

Afscheidsrede van prof. dr Wim Rutgers aan de University of Curaçao, uitgesproken op zaterdag 11 december 2021

Mijn afscheid begint met een bekentenis. Toen ik in 2017, na tien jaar hoogleraarschap, afscheid zou nemen van de toenmalige UNA, bereidde  ik een afscheidscollege voor, ‘Een cocolishi als metafoor’. Mijn aanstelling werd echter met een jaar verlengd en ik besloot de cocolishi op de in november van dat jaar gehouden Caran-conferentie op Aruba te presenteren.

Prof. Rutgers tijdens zijn afscheidsrede. Foto © Fotos di Serunan

Een jaar later, ik had intussen een tweede afscheidscollege voorbereid, kreeg ik nogmaals een verlenging en ik gebruikte het verzamelde materiaal, samen met prof dr. Liesbeth Echteld, voor een bijdrage over canonvorming als uitgave van Caribbean Traveling Heritage.

Ik maakte, voor de derde keer, een volgend afscheidscollege, maar toen kwam corona en plaatste ik de bijdrage over literair erfgoed in de jaarlijkse conferentiebundel van het ECICC.

Wat is nu ga zeggen is dus de vierde poging om echt afscheid te gaan nemen. Ik gooi dus voor de vierde keer mijn anker uit, nu ik in de haven van mijn hoogleraarschap ben aangekomen, een metafoor die ik ontleen aan dat prachtige gedicht van Pierre Lauffer: Mi golèt.

Overigens wil ik niet alle metaforen in deze allegorie op mezelf van toepassing maken: soms waren de tijden turbulent, maar ik apprecieer de rust steeds meer in positieve zin.

Pierre A. Lauffer – Mi golèt

Mi golèt su belanan bolá di bientu
ta kapiando yen di brio
p’e por yega porta di sosiegu.
Ma promé ku basha anker
nos lo kore kosta,
yama tur e faronan ayó,
tur e meuchinan
kòrtando airu riba nos kabes.
Mi barku molostia
su masternan a putri,
su timon ta mankaron
i su kabuyanan gastá.
Ma djis promé nos drenta haf
nos dos lo proba den nos último kareda
ku ki poko bientu nos por nabega.  

Mijn schoener met zijn zeilen door de wind gebold
legt dapper bij op woeste golven
om de haven van rust te bereiken.
Maar voordat wij het anker werpen
zullen wij langs alle kusten varen
en alle vuurtorens vaarwel zeggen
en alle meeuwen
die de luchten boven ons doorklieven.
Mijn schip is moe,
zijn masten zijn verrot,
zijn helmstok is kapot,
zijn touwwerk is versleten.
Maar vlak voordat wij binnenvaren in de haven
zullen wij, wij tweeën,
op onze laatste reis bewijzen
op hoe weinig wind wij kunnen varen.

Vertaling: Sidney Joubert, August Willemsen en Walter Palm [uit: Kristòf, jrg. 5, nr. 2 (1980); geciteerd naar: Pa saka kara. Tomo III. Antología di Literatura Papiamentu. [Eds.] Lucille Berry-Haseth, Aart G. Broek i Sidney M. Joubert. Willemstad, Kòrsou: Fundashon Pierre Lauffer, 1998, p. 378. Vertaling uit: Aart G. Broek, Sidney M. Joubert en Lucille Berry-Haseth (red.), De kleur van mijn eiland; Aruba, Bonaire. Curaçao. Ideologie en schrijven in het Papiamentu sinds 1863. II. Anthologie. Leiden: KITLV Uitgeverij, 2006, p. 450.]  

Na caminda – ainda na caminda / Op weg  – nog steeds op weg

Ik heb mijn presentatie de titel Na caminda, ainda na caminda gegeven. Zo luidde ook de titel van het eerste en laatste hoofdstuk van mijn Utrechtse proefschrift – begin jaren negentig – Schrijven is zilver, spreken is goud; Oratuur, auratuur en literatuur van de Nederlandse Antillen en Aruba (1994)

Onderzoek is immers nooit af, maar altijd onderweg. Nieuwe vragen roepen nieuwe antwoorden op.
Het was een institutionele geschiedenis van de literatuur van wat toen nog de Antillen was en Aruba – een historische beschrijving van het literaire landschap – dus niet alleen de auteur en de tekst, maar ook aandacht voor de lezer en vooral ook de context. Het betrof een literaire benadering die in die tijd relatief nieuw was.

Na de vanuit de 19e eeuw stammende biografische benadering – met centrale aandacht voor de auteurs in persoonlijke relatie tot hun teksten;
Na de tekstuele benadering – tekstgericht op stijl en structuur – vanuit de close reading methode;
Na de aandacht voor de lezer, zowel de professionele als de gewone lezer, in hun relatie met teksten;

Na al deze benaderingen van literatuur vroeg de institutionele benadering aandacht voor tekst en context, auteur en lezer in hun communicatieve verwevenheid in het literair landschap in de fasen van productie, distributie en consumptie, zoals bijvoorbeeld de rol van uitgeverij, boekhandel, bibliotheek, literaire kritiek, analyse en interpretatie in de literatuurwetenschap en het literatuuronderwijs. Het betrof een benadering die we, Ronnie Severing. Liesbeth Echteld en ik, later toepasten in de tweedelige FPI literatuurmethode Kadans (2002) en Kadans (2006).

Dat was mijn positie rond 1990, geïllustreerd en gekarakteriseerd door het prachtige gedicht van de Bonaireaans-Arubaanse dichter Hubert (Lio) Booi in Si mi por.

Si mi por a alcansa
Penetrá
Ku palabranan fecundo
Den Bo alma
Perturbá
Y sin sosiego …
Lo mi a rosa

 

Un caminda
Mas ainda
Den Bo curason
Pa por planta
E simia
Cu un dia
Lo por crece
Y bin trece

Fe pa bida
Cu tur hende
Aki na mundo
Tin mester
Pa biba bon
Pa nos bida
Tin rason.

Sindsdien is de theorie rond literatuur, literatuuronderzoek en literatuuronderwijs steeds meer uitgebreid en verbreed tot een waaier van vernieuwingen, met empirisch literatuuronderzoek, benaderingen vanuit sociologische en psychologische hoek, waarbij naast de in die tijd nog dominante Dead White European Male, de literatuurbeschouwingen op basis van het witte feminisme en het black womanism steeds meer aandacht vroegen en kregen. Onderzoeksscholen vochten en vechten als het ware met steeds weer nieuwe benaderingen om steeds weer nieuwe aandacht, van de samenleving en subsidiegevers. De felle canondiscussies (canonwars) zorgden voor verdere verbreding van het literaire landschap in al hun diversiteit en ook de populaire cultural studies met hun veel bredere aandacht dan alleen voor de gecanoniseerde kunst en literatuur, en voor en literair cultureel erfgoed (nos herencia cultural y nos herencia literario).

Verleden, heden en toekomst

Over dat erfgoed wil ik wat uitweiden. De definities van cultureel erfgoed zijn talrijk. De Unesco geeft een korte en algemene omschrijving met ‘World Heritage is our legacy from the past, what we live with today, and what we pass on to future generations.’ (Unesco)

Past – Today – Future

De verschillende omschrijvingen hebben gemeen dat ze inventariseren en onderzoeken hoe het verleden het heden beïnvloedt en wat we daarvan willen doorgeven aan de toekomstige generaties. Erfgoedstudie is daarom dynamisch in tijd en plaats, want zowel historisch als toekomstgericht én plaats- en cultuurgebonden.  

Deze benadering van cultural studies en het erfgoedbegrip leidt tot een verdere verbreding van literatuuronderzoek die ik begin jaren negentig nog onvoldoende zag. En die er in feite nog niet was. Wel schreef ik in het zesde hoofdstuk van mijn dissertatie over een ‘alternatief’ literair circuit van Tuyuchi en zijn novelas, Oscar van Kampen en de Lorito Real, en Amador Nita en zijn Casa Editorial Emile (p. 219 – 226); over dicht en ondicht in en op de pers, maar die aanduiding als ‘alternatief’ toonde aan dat ik het werk van deze auteurs toch als afwijkend van De Literaire Norm beschouwde, als niet echt tot de canon horende.

De Bovenwindse Stemmen - 1933 - gestencilde krant I collectie Aart G. Broek
De Bovenwindse Stemmen – 1933 – gestencilde krant I collectie Aart G. Broek

Digitalisering

Momenteel biedt digitalisering nieuwe mogelijkheden, zoals Delpher.nl van de KB in Den Haag waarin miljoenen pagina’s uit Nederlandstalige koloniale nieuwsbladen zijn gedigitaliseerd, inmiddels ‘ruim 120 miljoen pagina’s uit Nederlandse kranten, boeken en tijdschriften’ zoals de website meldt, die voor onderzoek gemakkelijk beschikbaar zijn, zoals (delen van) de Civilisadó (1871),  De Curaçaosche Courant (1816) en de Amigoe (1884-1995). Ook andere bladen hebben tegenwoordig digitale archieven. De Biblioteca Nacional Aruba heeft inmiddels belangrijke oude nieuwsbladen van het eiland gedigitaliseerd, onder meer El Despertador (1934) waarin bijvoorbeeld de vertaling in het Papiamento van Jorge Isaacs, ‘Maria’. Maar ook heel veel ander werk.

Dat biedt mogelijkheden tot nieuw en vernieuwend erfgoedonderzoek, ook voor tot nu toe verwaarloosde vormen als mengelingen, feuilletons, dialogen, reisbeschrijvingen, conta cuenta, combersashon en dergelijke ‘seccion amena‘ met raadsels en puzzels die tot dat ‘gewild zijn’ zullen hebben bijgedragen, maar ook de ‘seccion recrea­tiva‘, het feuilleton. Wat tot nu toe verborgen bleef in oude bladen kan door middel van digitalisering met een druk op een computerknop worden opgezocht. Nieuwe technieken leiden tot nieuw en vernieuwend onderzoek: na caminda, ainda na caminda.

Het literaire landschap is daarom met de cultural studies veranderd en verbreed. De toppen van het berglandschap zijn schitterend, maar ook in de dalen groeit en bloeit het. Vanuit erfgoedperspectief – hoe het verleden het heden beïnvloedt en wat we daarvan willen doorgeven aan de toekomstige generaties, onderzoeken we ook wat – tijdelijk – vergeten maar niet verloren was, kunnen we nu in den brede onderzoeken.

Het was de geheimzinnige AdC die in 1936 al aandacht vroeg voor onder meer novelas, versonan, heiligenlevens en nationale helden, discursonan elocuente en religieuze werken in het Papiaments. De artikelen van A.d.C. zijn interessant omdat hij als eerste aandacht voor het Papiamento als literaire taal vraagt, omdat hij aangeeft wie hij daartoe rekent, maar ook om zijn opvatting dat letterkunde een verzorgde vorm moet hebben en geschreven moet zijn. Als consequentie daarvan noemt hij de ‘Compa Nanzi verhalen’ niet. Zijn artikelen vertonen de ken­merken van eerste verkenningen van een tot dan toe onbetre­den terrein. Hij wil bewijzen dat het Papiamento ook als lite­raire taal fungeerde, in een tijd dat Curaçao ten gevolge van de komst van de ‘olie’ sterk verhol­landste. A.d.C.’s artikelen in La Union 1936 waren een verzet tegen deze ‘holandisashon‘ en een vroeg pleidooi voor een eigen culturele ontwikkeling.

Buste van Cola Debrot in Punda, Willemstad.
Foto © Michiel van Kempen

Ook Cola Debrot had al aandacht voor een breed literatuurbegrip. Hij maakte in zijn vroege artikelen onderscheid tussen volks- en kunstliteratuur, waarbij hij onder meer als voorbeel­den noemde, de Compa Nanzi verhalen, de pun­ja’s, de ‘banderitas‘, de dialogen die onder de naam ‘conta cuenta‘ verschenen, de populaire liederen, maar ook goed gestructu­reerde politieke redevoerin­gen, feesttoespra­ken en dichterlij­ke sermoenen. Zijn litera­tuurbegrip was breed. In 1977 vroeg Debrot nog aandacht voor de triviaalliteratuur van de jaren vijftig en zestig, de veelal amoureuze anekdoten, die hij in drie talen tegenkwam. Op dit aspect werd door hem vóór 1977 nog niet eerder gewezen.

Meer dan een kwart eeuw heeft Cola Debrot de waarde van de Antilliaanse litera­tuur steeds weer verdedigd, vooral die in het Papiamento. ‘De Curaçaose litera­tuur is aanzienlijk belangrijker dan in het algemeen wordt aangenomen,’ schreef hij al in 1948. In 1977 zou hij zijn veelvuldige beschouwingen besluiten met ‘Het is intussen welhaast een wonder dat zulke betrekkelijk kleine bevolkings­groepen zo een opvallende lite­ratuur hebben voortgebracht. Zij heeft ongetwijfeld haar leemten, wij kunnen daar rustig voor uitkomen. Zij heeft ook haar verworvenheden, wij mogen haar licht niet onder de koren­maat zetten.’ (Debrot l977, 1985: 218)

W.E. Kroon, M.A. Fraai, S.M. Suriel en J.S. Sint Jago waren Curaçaoë­naars die in totaal ruim twin­ti­g romanfeuilletons produceerden in het Papia­mento, in het al twee decen­nia be­staande en goed lopende La Cruz en vooral in La Union. Het was Aart G. Broek die in zijn dissertatie The Rise of a Caribbean Island’s Literature; the case of Curaçao and its writing in Papiamentu (1990) aandacht vroeg voor de roman-feuilletons.

Wat ooit zo populair was en vervolgens vergeten vraagt en krijgt in de erfgoedstudie nieuwe aandacht, maar er is er toch enige aarzeling om het roman-feuilleton als literatuur te benoemen.

Dynamiek

Het erfgoedconcept is dynamisch en gebonden aan tijd en plaats: wat – tijdelijk – vergeten maar niet verloren was, kan opnieuw in de collectieve herinnering tevoorschijn komen. Hier kunnen de concepten ‘emerging memory’ en ‘Gesunkenes Kulturgut’ van dienst zijn: iets wat ooit populair was, kan vergeten raken, maar onder de oppervlakte toch aanwezig blijven en in andere tijden en plaatsen opnieuw tevoorschijn komen en aandacht krijgen. (Tara Neplenbroek: Hardnekkig erfgoed, 2019)

Door andere visie kan wat ooit tot de hoge cultuur behoorde ‘afdalen’ naar de populaire cultuur, maar door een paradigmawisseling als in cultural studies opnieuw waardering ontvangen.

De geschiedenis van de Compa Nanzi verhalen is een goed voorbeeld daarvan. Abraham Jesurun vroeg al einde negentiende eeuw aandacht voor een viertal ‘onder de Curaçaosche bevol­king verhaald wordende sprookjes’, die hij naar het erin optredende hoofdpersonage ‘cuenta di Nansi‘ noemde, een bena­ming die in die tijd al gangbaar geweest moet zijn. Jesurun had een nogal dualisti­sche waardering voor de door hem verzamelde en genoteerde ver­tellingen, want hij zag ze als primi­tief ver­maak.

Pater Latour karakteriseerde (1937: 33) Nanzi, de Spin, als een wijze man (maar dan wijs te verstaan in de zin van sluw, listig), tevens gewetenloos en banaal-grappig.

Nilda Geerdink-Jesurun Pinto (1952) bewerkte de vertellingen voor een radiopubliek van kinde­ren. Ze rekende de verhalen tot het meest eigen­lijke van de Antilli­aanse volkscultuur. In verhalen (en liederen) kon men de cultu­rele identiteit bewa­ren en was men in staat de geestelijke onafhan­ke­lijk­heid ten op­zichte van zowel het koloniale gouver­nement als de kerk te bewerkstelligen. Dat is volgens Allen (1992: 10) de belang­rijkste waarde van de ‘Compa Nanzi-verha­len’.

Dominee Baart (1983: 230) noemde Nanzi in zijn dis­serta­tie een trick­ster-figuur, een ‘dubbelfiguur’, omdat hij als perso­nage zowel de positieve eigen­schappen van een cultuur­brenger als ook (vele) negatieve eigen­schappen ver­toont: ‘het amorele, het banale en het clow­neske, maar met een serieuze poging om de mense­lijke werke­lijkheid van alledag, met zijn hoogten en diepten, ook met zijn ver­scheurdheid en absurdi­teit, te benaderen en in de greep te krijgen, opdat het leven geleefd kan worden.’

In de jaren tachtig vindt er een verschui­ving plaats in de waarde­ring voor het hoofd­per­sonage, zijn eigen­schap­pen werden meer en meer in een nega­tief dag­licht gesteld, wat zich daarin uitte dat de aan­vanke­lijk benadrukte ‘slimheid’ later meer en meer als ‘sluw­heid’ en ‘amoraliteit’ werd aangeduid. De schelm­fi­guur – die misschien wel paste in de rechtenloze posi­tie van de mens in slavernij, maar niet meer in onze moderne tijd met voor hun eigen lot verantwoordelijke mensen. Compa Nanzi wordt zo getransfor­meerd tot een pedagoog die positieve normen moet personifië­ren als eerlijk­heid, milieubewustzijn, verantwoor­de­lijkheid, enz. Nanzi werd in het web van de pedagogiek gevangen.

Nanzi

Met de trek van de Caraïbische mens naar de (voormalige) Europese moederlanden stak Nanzi andermaal de oceaan over, ditmaal niet gedwongen van Afrika naar het Caraïbi­sche gebied, maar in vrijheid vanuit die nieuwe verblijfplaats naar Enge­land of Neder­land bijvoorbeeld. Dat leverde een nieuwe Nanzi als Europese min­derheidsmens op.

Rose Mary Allen onderzocht op universitair niveau oude kinderliederen en speelliederen in het Papiamentu.

Het is de vraag of de op de traditie van de orale cultuur gebaseerde combersacion, conta cuenta en dialogen door nieuw onderzoek opnieuw belangstelling en waardering verwerven, nu de digitale mogelijkheden ertoe aanwezig zijn.

Laat ik besluiten met twee persoonlijke voorbeelden waarmee ik de laatste jaren bezig ben geweest. Dat was een onderzoek naar de geschiedenis van Honderd jaar Arubaans toneel, waar traditionele begrippen als ‘volkscultuur’ tegenover ‘hogere cultuur’, populair en prestigieus nauwelijks bruikbaar zijn omdat in deze toneelgeschiedenis het amateurisme van de ‘aficionado’ en professionalisme van de beroepsmatig gediplomeerde acteur en regisseur nauwelijks onderscheiden werden, zelfs niet te onderscheiden waren omdat jeugdtoneel en toneel voor volwassenen, toneel in stad en district, toneel van en voor jong en oud, beide leeftijdsgroepen de gepresenteerde voorstellingen bezochten en waardeerden. Het construeren en handhaven van traditionele indelingen zou de werkelijke geschiedenis tekort hebben gedaan. Dit soort onderzoek beweegt zich daarom voorbij de canondiscussie. (Zie voor deze reeks artikelen deze link.)

Sint Willibrordus. Foto © Michiel van Kempen

In het corona-jaar 2020 – 2021 heb ik Jan Paul Delgeur; pastoor op Sint-Eustatius, Sint-Maarten en Curaçao in Sint Willibrord, wiens populaire maandelijkse feuilletons, Ditjes en Datjes, verschenen in de Amigoe vanaf 1898 tot 1931, onderzocht. Er blijkt een schat aan historische gegevens van een tijdgenoot te vinden – een Fundgrube van cultureel erfgoed, van nos herencia cultural, van modernisering en traditie, tegen de achtergrond van sterk gewijzigde gezagsverhoudingen in de samenleving ten opzicht van de invloed van kerk en samenleving. (Biblioteca Nacional Aruba/digital [Jan Paul Delgeur: Ditjes en Datjes. Pastoraal feuilletonist en chroniqueur. Sint-Eustatius, Sint-Maarten en Curaçao (1897-1931) : Rutgers, Wim : Free Download, Borrow, and Streaming : Internet Archive])

We hebben het nagelaten geschreven erfgoed van pastoor J.J. Putman gedocumenteerd. Het valt te overwegen of de schrijvende paters zoals R.J.C. Wahlen en P.A. Euwens, P.J. Poeisz, Mgr. Van Baars een W. Brada met verse blik te onderzoeken.

Er zijn in de loop van de jaren rond 1920 tal van feuilletonisten geweest als E.H. Dave­laar, R.A. Henri­quez, J.R. Rib en een onbekende ‘corresponsal di Aruba‘ met korte verha­lende tek­sten.

In de nieuwsbladen, voor zover bewaard gebleven, ligt nog veel poëzie op nader onderzoek te wachten. Veel wat volgens een inmiddels verouderd cultuur- en literatuurbegrip te weinig aandacht heeft gehad blijkt terrein voor nieuw onderzoek, ook op PhD-niveau.

Nieuwe aandacht kan ons oordeel wijzigen van kritiek en vergetelheid naar (her)waardering. Zo leerde de Arubaanse toneelgeschiedenis me de dualistische positiebepaling van de geestelijken. Wat ik uit de toneelgeschiedenis geleerd heb, is een dualisme van de soeurs, fraters en frères: Nederlands op school, Papiaments in de vrije tijd. Oud materiaal kan ons zo een nieuwe kijk bieden.

Ainda na caminda

Ik wil afsluiten met de dichter die zowel van Suriname als van Curaçao is, Shrinivási, en zijn gedicht dat bij de samenstroming van Surinamerivier en de Commewijnerivier bij Fort Nieuw Amsterdam is geplaatst, een van de meest koloniale plaatsen in Suriname.

Shrinivási – Toen realiseerde hij zich

Toen realiseerde hij zich
dat de rivier
toch maar één oever had
waarop hij stond
en naar de verte keek
waarin een beeld
uit vroegere dagen
langzaam maar zeker
was opgelost
zodat er toekomst
noch verleden was
verlangen niet
en eindelijk geen verdriet.


Wim Rutgers op zijn eigen erf in de kunuku van Aruba
Foto © Michiel van Kempen

Een verslag van de afscheidsrede vindt u hier en een foto hier.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter