Na 52 jaar weer een ‘grote’ Suriname tentoonstelling in Arti et Amicitiae
Vanaf maandag 28 oktober 2019 tot half januari 2020 is in het sociëteitsgedeelte van Arti et Amicitiae in Amsterdam de tentoonstelling Brasa mi ori te zien van veelal Surinaamse kunstenaars uit twee privé collecties van Arti-leden: Carl Haarnack en Myra Winter (gezamenlijke collectie met Henry Strijk). Curator is de kunstenaar Harald Schole. Aan de hand van kunstwerken uit de collectie en/ of archiefmateriaal zal Myra Winter in de aanloop en tijdens duur van deze tentoonstellingen haar persoonlijke herinneringen en anekdotes vastleggen.
door Myra Winter
Terwijl ik mij voorbereid op het schrijven van een serie artikelen voor Caraibisch Uitzicht waarbij ik mijn archief doorloop en orden, wordt het mij pijnlijk duidelijk hoeveel hiaten mijn jarenlange onderzoek naar de beeldende kunst in Suriname bevat… hoeveel leemtes er nog op te vullen zijn … hoeveel antwoorden nog te zoeken… maar met wat ik wel heb probeer ik dit keer een schets neer te zetten van de tentoonstelling: Hedendaagse Kunst uit Suriname die in 1967 en 1968 door Nederland reisde.
Deze (verkoop) tentoonstelling werd door Sticusa georganiseerd ter gelegenheid van de zevende zitting van de Adviesraad voor Culturele Samenwerking tussen de landen van het Koninkrijk en omvatte 117 werken van 11 kunstenaars waarvan er 2 niet waren geboren in Suriname.
Het omvatte niet alleen schilderijen en grafiek maar er waren ook (bronzen) beelden van de kunstenaar Stuart Robles de Medina te zien.
De geschiedenis van Sticusa is een hele interessante waarvoor ik verwijs naar Wikipedia, maar hierbij beknopt wat informatie:
Sticusa werd op 26 februari 1948 in het Amsterdamse Trippenhuis opgericht als: Stichting voor Culturele Samenwerking tussen Nederland, Indonesië, Suriname en de Nederlandse Antillen met als doel:
“met een beroep op het hele cultureel vermogen van Nederland, te geraken tot harmonische ontwikkeling in democratische zin van de onderlinge samenwerking op cultureel terrein tussen Indonesië, Suriname, de Nederlandse Antillen en Nederland, op basis van wederkerigheid”.
Op 28 december 1955 werd de ‘nieuwe’ Sticusa opgericht nu als de Nederlandse Stichting voor Culturele Samenwerking met Suriname en de Nederlandse Antillen
Die culturele samenwerking probeerde de Sticusa in Suriname te verwezenlijken met het opzetten van culturele centra in Paramaribo en Nickerie, het organiseren van concerten, toneelvoorstellingen en tentoonstellingen, de uitwisseling van kunstenaars/musici/acteurs en het geven van beurzen.
Deelnemende kunstenaars waren:
Jules Chin a Foeng (Paramaribo, 1944 – Paramaribo, 1983)
Ivan Dilrosun (Paramaribo, 1929 – woonachtig in Nederland)
Anton Faverey (Paramaribo, 1905 – Paramaribo, 1981)
Ronald Paul Flu (Singapore, 1934 – woonachtig in Suriname)
Rudi J. Getrouw ( Paramaribo, 1928 – Paramaribo 2002)
Nola Hatterman (Amsterdam, 1899 – Brokopondo, 1984)
Hans Lie (Nickerie, 1941 – woonachtig in Nederland)
Nic. Loning (Amsterdam, 1925 – Amsterdam, 1984)
William Man A Hing (Paramaribo, 1937 – woonachtig in Nederland)
Stuart Robles de Medina ( Paramaribo, 1930 – Eindhoven, 2006)
Paul Woei (Paramaribo, 1938 – woonachtig in Suriname)
De rondtour door Nederland startte in Amsterdam in de tentoonstellingszalen van het monumentale pand aan het Rokin waarin de kunstenaarsvereniging/sociëteit Arti et Amicitiae (Kunst en Vriendschap) was en is gevestigd. Arti et Amicitiae werd op 3 december 1839 opgericht met als doelen: bevordering van de kunsten, verbetering van de sociale en economische positie van kunstenaars en en verbroedering van kunstenaars
De opening werd op zaterdag 8 juni 1967 verricht door de minister van Onderwijs en Volksontwikkeling van Suriname: E.P. Meyer, die in verband met besprekingen met de regering in Nederland verbleef. In zijn openingsspeech haalde de minister aan blij te zijn met deze uitwisseling omdat hij meende dat de Surinaamse kunstenaar geïsoleerd is en de gelegenheid zou moeten krijgen zich te heroriënteren. Daarbij haalde de minister ook aan hoe belangrijk het is dat het werk van Surinaamse kunstenaars ook in het buitenland wordt gezien en bekritiseerd. Door hem werd de wens uitgesproken dat met beurzen via Sticusa meer Surinaamse kunstenaars naar Europa en andere landen zouden kunnen reizen.
De voorzitter van Sticusa , mr. R.J. Reinink, gaf in zijn speech aan dat het aantal aanvragen voor een beurs was gestegen.
Bij de opening van de tentoonstelling, waren onder meer aanwezig, de voormalige minister-president mr. J.H.L.Th. Cals, de gevolmachtigde minister van Suriname, dr. J.F.E. Einaar, en Marga Klompé, minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk (de eerste vrouwelijke Nederlandse minister).
Wie er nog meer bij aanwezig zouden kunnen zijn geweest destilleer ik uit notulen van Arti et Amicitiae d.d. 27 februari 1967 waarin te lezen is: dat er een verzoek was binnen gekomen voor de verhuur van de zalen van 6 t/m 25 juni 1967 voor “een groep Surinaamse kunstenaars. Ter beoordeling dia’s zijn aanwezig. Tentoonstelling valt samen met jaarlijkse vergadering van de adviesraad culturele zaken Nederland/Suriname. Hierin hebben oa. zitting de Minister van Cultuur in Suriname en Prof. J. Diepenhorst. De leden van deze raad zullen ongetwijfeld bij de opening aanwezig zijn.”
Wie er van de Surinaamse kunstenaars aanwezig waren bij de opening?
In latere notulen van Arti et Amicitiae lees ik dat de kunstenaar en tekendocent Nic. Loning melding maakt aan het bestuur van Arti dat de “commissie op donderdagmiddag 15 juni om 4 uur bijeenkomen op de tentoonstelling” en dat hij tevens een verzoek heeft gedaan bij Arti of er 2 kunstenaars zonder ballotage lid konden worden. Het antwoord was kort en bondig: “Conclusie: niet mogelijk.”
Uit deze notulen kon ik niet afleiden voor welke twee kunstenaars Loning een lidmaatschap aanvroeg. Ongetwijfeld voor hemzelf en … Uit het feit dat zijn naam voorkomt in de notulen trek ik de conclusie dat hij in Nederland was ten tijde van de voorbereidingen en het inrichten van de tentoonstelling.
De kunstenaar William Man A Hing die ik op vrijdag 16 augustus 2019 ontmoette vertelde dat hij weliswaar in Europa was – hij verbleef in Brussel – maar dat hij niet bij deze opening aanwezig was.
Met Ivan Dilrosun, inmiddels 90 jaar en nog altijd vitaal en aan het schilderen, heb ik naar aanleiding van het schrijven van dit artikel contact. Nieuwsgierig geworden of hij nog leefde was ik hem gaan zoeken… via een (half)broer op Curaçao kwam ik terecht bij zijn zoon in Botswana en vervolgens bij Ivan zelf in Overijssel! Hij liet mij weten dat hij niet aanwezig was op de opening.
De kunstcriticus Hans Redeker besteedde in zijn rubriek : ‘de kleine galerij’ voor het Algemeen Dagblad aandacht aan de tentoonstelling en wist in enkele goed geformuleerde zinnen het werk van kunstenaars respectvol neer te zetten.
Voorafgaande aan de tentoonstellingen in Nederland was men in Suriname actief geweest om de tentoonstelling onder de aandacht daar te brengen: voordat de kunstwerken vanuit Suriname naar Nederland werden verscheept was er een voorbezichtiging georganiseerd in de oude pastorie van de Hervormde kerk naast het hoofdpostkantoor op het Kerkplein in Paramaribo op zondag 7 en maandag 8 mei 1967. Veel van de deelnemende kunstenaars waren zelf ook aanwezig om toelichting bij hun werk te geven.
Bij de tentoonstelling verscheen een sympathiek vormgegeven catalogus met losbladige prijslijst, helaas zonder vermelding door wie de lay-out is verzorgd. Op het omslag een werk van Stuart Robles de Medina. De foto’s van de kunstenaars waren gemaakt door Lam van Gisbergen (docent Nederlands in Suriname) en in hun eigen handschrift gaven de kunstenaars informatie over hun leven en werk. Volgens de prijslijst varieerden de werken van fl. 20,00 voor werken (etsen?) van Jules Chin A Foeng tot fl. 1.200,- voor werken van Nic Loning (Bauxietmijn en Strand Coronie), fl. 1.300,- voor het werk Vrouw in tuin van Jules Chin A Foeng en fl. 4.000,- voor het werk Yanamale van Paul Woei.
Na Amsterdam was de tentoonstelling te zien in:
– in Groningen, waar het ging om een openluchttentoonstelling van 10 tot 15 juli en van 14 tot 19 augustus;
– in Venray in het Cultureel Centrum van 16 september tot eind november;
– in Den Haag/Scheveningen bij Galerie Cojean van 2 december tot 1 januari 1968;
– in Sittard in het Kritzraedthuis van 31 mei t/m 23 juni 1968;
– in Harderwijk in het Veluws Museum van 23 juli tot 3 augustus 1968.
Andere plaatsen waar de tentoonstelling (mogelijkerwijze) te zien is geweest zijn: Oostvoorne, Zwolle en Venray.
In 2005 was ik woonachtig in Suriname en veel te vinden in het Nationaal Archief waar ik onderzoek deed naar de beeldende kunst in Suriname. In oude kranten kwam ik artikelen en advertenties tegen van Arti et Amicitiae. Dat prikkelde mijn nieuwsgierigheid om te onderzoeken of er een specifieke band was tussen Arti et Amicitiae en Suriname – en of er bijvoorbeeld ook Surinaamse kunstenaars in het verleden en heden lid waren (geweest). Delano Veira, verbonden aan de Vereniging Ons Suriname (opgericht in 1919) in Amsterdam heeft toen voor mij bij Arti navraag gedaan. Het antwoord: “Voor zover ik weet zijn er geen Surinaamse kunstenaars lid geweest van Arti et Amicitiae.”
Daarbij werd de kunstenaar Guillaume Lo A Njoe (Amsterdam, 1937), van Surinaamse afkomst ‘over het hoofd gezien’ of wellicht was hij in 2005 nog geen lid van Arti et Amicitiae maar heden ten dage is Guillaume dat gelukkig wel! [Toevoeging van de redactie van CU: ook Erwin de Vries is lid geweest van Arti.]
Sinds 2016 ben ik kunstlievend lid van Arti et Amicitiae. Ik ben zeer blij en dankbaar dat er ter gelegenheid van 45 jaar Staatkundige Onafhankelijkheid nu na 52 jaar weer zoveel kunst uit Suriname te zien zal in ‘mijn’ sociëteit die doordeweeks tussen 12.00 en 17.00 uur ook toegankelijk is voor NIET–leden!
Met heel erg veel dank aan: William Man A Hing en Paul Faber
Klik hier voor deel 1 van deze serie, hier voor deel 3 en klik hier voor deel 4.