blog | werkgroep caraïbische letteren

Moordende hoeren

door Ezra de Haan

Geheimtip: Roberto Bolaño

Ik heb het lang voor mijzelf gehouden, maar vandaag moet het er maar eens van komen. Er is een schrijver die u lezen moet. Waarvan u álles moet lezen. Het is een schrijver die wat mij betreft tot het rijtje van de allerbeste behoord en zijn naam is Roberto Bolaño. Hij werd geboren in 1953 en stierf in 2003, was uiterst productief en liet een groot en groots oeuvre na. Uitgeverij Meulenhoff is bezig die nalatenschap in vertaling uit te geven. Dit jaar verscheen de verhalenbundel Moordende hoeren. Inderdaad een onmogelijke titel die aan pulp doet denken, driestuiverromannetjes bij de kiosk, maar ook in het origineel heette het zo: Putas Asesinas. Bolaño hield van de keerzijde van de medaille, het banale, de goot. Zonder dat valt ware schoonheid en cultuur immers niet op. Ook een schrijver als William S. Burroughs putte inspiratie uit sciencefiction, porno en westerns om zo tot vernieuwing te komen. Bolaño doet dit veel minder opvallend. Hij neemt je mee in zijn verhaal, slaat zijn arm op zo’n verpletterende wijze om je heen dat ook je eigen dagelijks bestaan onder invloed van de sfeer in zijn verhalen lijkt te komen en verrast je dan volkomen. Bolaño schrijft als geen ander.

Het zou jammer zijn en haast ondoenlijk ieder verhaal in Moordende hoeren te bespreken. Ik zal er daarom slechts een paar bespreken. Laat ik beginnen met de kunst van het schrijven, de kunst die verhalen boven een anekdote uit doet stijgen.
Neem een verhaal als Gómez Palcio, eigenlijk niets anders dan een weergave van troosteloze eenzaamheid en verveling. De verteller van het verhaal beschrijft een van de slechtste perioden in zijn leven. Hij was drieëntwintig en gaf een literatuurworkshop in de Mexicaanse plaats Gómez Palacio. Er gebeurt haast niets in het verhaal, er zijn gesprekken met de directrice van Bellas Artes, er wordt veel wakker gelegen en nagedacht. Vreemd genoeg blijft het interessant. En dan gebeurt het: Bolaño laat zien waar het allemaal voor was. Hij beschrijft wat hij zag en wat je moet zien omdat het niet op te schrijven is en schrijft het vervolgens op.

‘En daarna zag ik hoe het licht, seconden nadat de auto of de vrachtwagen die plek gepasseerd was, terugkeerde en in de lucht bleef hangen, een groen licht dat leek te ademen, een fractie van een seconde levend en bedachtzaam midden in de woestijn, alle banden verbroken, een licht dat leek op de zee en dat zich bewoog als de zee, maar met alle breekbaarheid van de aarde, een wonderbaarlijke, eenzame golfbeweging die veroorzaakt moest zijn door iets in die bocht, een reclamebord, het dak van een verlaten schuur, een reusachtig stuk plastic uitgespreid op de grond, maar die voor ons, op aanzienlijke afstand, leek op een droom of een wonder, wat uiteindelijk op hetzelfde neerkomt.’

Wie licht kan beschrijven zodat het fascinerend is, kan schrijven. Opvallend is ook de lengte van de zin. Acht regels die je precies duiden wat er gebeurde. Alsof je erbij was.
Van een heel andere orde en naar mijn mening de beste verhalen van deze bundel zijn ‘Laatste avonden op aarde’, ‘Dagen uit 1978’ en ‘Vagebond in Frankrijk en België’. Het zijn losse verhalen over een zekere B. Misschien had Bolaño de bedoeling tot een reeks autobiografische verhalen en is het bij deze drie gebleven. Het zijn vreemde verhalen die het vooral van de sfeer moeten hebben. Verveling (ja, weer verveling) en dreiging zijn de sleutelwoorden. B is in Laatste avonden op vakantie met zijn vader in Acapulco. De vader is een Kafkaiaanse vader. Imposant, macho, ex-zwaargewicht bokser, een drinker en een hoerenloper. Zijn zoon, B, drinkt wel een glaasje tequila mee, eet net als hij een portie leguaan (al is het niet van harte) en laat zich, tegen het eind van het verhaal ook door een meisje bevredigen. Toch is er een groot verschil tussen de twee. B. leest. B. leest een bloemlezing van Franse surrealisten. Terwijl we de trage, lange dagen van B. en zijn vader volgen, lezen we tegelijkertijd mee in de bloemlezing. Vooral de vergeten dichter Gui Rosey krijgt de nodige aandacht. Even vergeet je de dreiging die van de vader uitgaat. De man leeft in de waan nog de sterke, jonge god te zijn uit zijn glorietijd. Vrouwen, drank en gokken, daar draait hem het om. Samen met zijn zoon en een ex-duiker rijden ze naar een louche kroeg annex bordeel. De vader laat zich tot het kaartspel verleiden terwijl de zoon aan alles merkt dat het noodlot hen wacht. Je ziet met zijn ogen wat er zich allemaal rond zijn vader afspeelt en weet net als hij: dit gaat mis.
Ook in ‘Vagebond in Frankrijk en België’ wordt er gelezen door B., de verteller. Deze keer is hij alleen en leest hij, in Parijs, een tijdschrift dat Luna Park heet. Weer lees je mee. Vaak over vergeten schrijvers, soms over beroemd en berucht geworden schrijvers zoals Brion Gysin en William Burroughs en dan strijk je neer bij Henri Lefebvre. En weer lees je over het korte en vergeten leven van een schrijver (die vijftien kilo aan manuscripten en tekeningen naliet) terwijl je de belevenissen van B. volgt. B. gaat achter Lefebvre aan, zoekt een vriendin op, de dochter van een Chileense balling en een Oegandeese, eet met haar en gaat naar musea. Ook gaat hij naar bed met een hoer die moppen vertelt tijdens het vrijen. Je krijgt haast het idee dat je een dagboek van Bolaño in verhaalvorm zit te lezen. En misschien is dat ook zo, maar wat dondert het. Het levert verhalen op die je tot de laatste regel op het puntje van je stoel doen zitten.

‘Buba’ is het zoveelste verhaal in deze bundel dat het schrijftalent van Robert Bolaño bewijst. Het gaat over voetbal, een sport waar ik weinig interesse in heb. De verteller is een voormalig linksbuiten uit Latijns-Amerika die verhaalt over zijn hoogtijdagen in Barcelona. Buba, een Afrikaanse speler in zijn team, weet zijn club tot buitengewone prestaties te brengen. Hoe dat ging en wat de gevolgen waren, zorgt ervoor dat dit verhaal ver uitsteekt boven de jongetjes-cultuur die kenmerkend is voor een tijdschrift als Hard Gras. Het gaat namelijk niet om het voetbal in een verhaal van Bolaño, het gaat om de raadselen in dit leven, het gaat om het beschrijven daarvan. Dat is ook het bijzondere aan deze auteur, wat het onderwerp ook is, hoe saai of voorspelbaar het ook lijkt, ieder verhaal dat hij schrijft is uiteindelijk origineel en verrassend. Elk verhaal is in feite een proeve van kunnen. Kun je een verhaal schrijven aan de hand van een balboekje van je moeder? Kun je een verhaal schrijven waarin iemand die overleden is het verhaal vertelt? Kun je het verhaal van een moordenaar schrijven, een die een voorkeur heeft voor de pornofilms waarin zijn moeder meespeelt, en die uiteindelijk de ster in deze films, dekhengst Pajarito Gómez, om het leven brengt? Roberto Bolaño kan het.

Eigenlijk is ieder boek van Robert Bolaño genieten geblazen. Wie geen trek in een verhalenbundel heeft en liever een roman leest, kan aan Het Derde Rijk, een werkelijk verbluffende en naar de keel grijpende roman beginnen. Wil je ellenlange zinnen, en heb je interesse in een priester die op zijn sterfbed terugkijkt op zijn leven als criticus, dan lees je Chileense nocturne. En voor wie het nooit lang genoeg is heeft Bolaño 2666 geschreven, zijn meesterwerk, 1056 bladzijden over vier literatuurfanaten met een fascinatie voor de mysterieuze schrijver Benno von Archimboldi. Het zijn boeken die vragen om herlezen, zelfs als je ze al aan het herlezen bent.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter