Moedertalendag 2016
door Hilde Neus
Elk jaar wordt de dag van de Moedertalen herdacht. De Verenigde Naties heeft in 2000 bepaald dat dit op 21 februari moet geschieden. Voor de UNESCO zijn talen het instrument om het culturele erfgoed levend te houden. Door de moedertaal in ere te houden, blijft de taalkundige en culturele traditie bestaan en wordt men zich meer bewust van de verschillen tussen etnische groepen. Dit leidt mogelijk tot meer begrip. Ook Suriname besteedt er aandacht aan. Dit jaar kon er een extra tintje aan worden gegeven met een klein congres in het IGSR-gebouw, georganiseerd onder leiding van Lila Gobardhan. Een jaar geleden was Dr. Kofi Yakpo in Suriname.
Hij doceert aan de Universiteit van Hong Kong en was gevraagd door de organisatie van de Educatieve Masteropleiding Nederlandse taal en cultuur (IOL/IGSR) om een college meertaligheid te verzorgen. Yakpo is wat je noemt een talenwonder. Bij eerdere kennismaking was dat al gebleken. Als kind van een Duitse moeder en Ghanese vader kreeg hij al twee talen met de paplepel ingegoten. In Nijmegen heeft hij zich verder als taalspecialist bekwaamd en heeft onderzoek gedaan in het Amazonegebied, maar ook naar talen in India. Het gaat dan voornamelijk om vergelijkingen in taalstructuren en overeenkomsten in de vocabulaire. Onze studenten hebben genoten van zijn colleges. Als afsluiting hebben zij elk een paper geschreven, die op de Moedertalendag is gepresenteerd. Van een deel van deze papers ziet u hieronder korte samenvattingen. Die laten de veranderingen in taalgedrag zien, met soms heel verrassende conclusies.
Tijd voor de emancipatie van het Surinaams-Nederlands
door Wim Berends
Officieel structureel en strategisch taalbeleid – bedoeld om leerlingen en studenten beter te laten presteren in alle vakken – bestaat nog niet in het Surinaamse onderwijs. Wel staat vast dat het Nederlands de instructietaal is. Dat is het Europees-Nederlands (EN), want vrijwel alle boeken en lesmaterialen komen uit Nederland. Suriname heeft echter een geheel eigen variant van de taal, het Surinaams-Nederlands (SN). Dat wijkt in alle opzichten af van het EN; misschien moet je het eerder als een zustertaal dan als een taalvariant beschouwen. Hoewel iedereen die Nederlands spreekt het SN gebruikt, mag die taal(variant) niet worden geschreven in het onderwijs, bij de overheid en in de grotere bedrijven. Daar moet het allemaal ‘keurig’ EN zijn. Dat levert taalonzekerheid op bij leerlingen. Je moet een ander Nederlands schrijven dan je spreekt. Mede daarom is taalbeleid zo belangrijk in het hele onderwijs. Niet alleen aangaande het EN/SN, maar ook voor wat betreft de andere talen zoals het Sranantongo, Sarnami, Surinaams-Javaans, Saramaccaans, Aucaans, enz. Wat ‘mag’ nu eigenlijk wel en wat niet? Gelukkig heeft onderzoek van vorig jaar aangetoond dat er weliswaar vrijwel nergens ‘officieel’ taalbeleid is op de scholen, maar dat de meeste onderwijskrachten zélf alle zeilen bijzetten om hun leerlingen in welke taal dan ook te helpen om de lesstof te begrijpen. Ze blijken ook heel tolerant te zijn als het gaat om ‘ingeslopen’ SN in het voorgeschreven EN. Dat is heel bemoedigend, maar nog niet genoeg. Onderwijskrachten, leerlingen en studenten moeten snel duidelijkheid en hulp krijgen. Dat kan met behulp van de Taalwet en de wet op de Taalraad, waarvan ontwerpen klaar liggen. Daarmee krijgt het SN als ‘Nationale Contacttaal’ de plek die het verdient (naast het Sranan). Bovendien is er dan een wettelijk kader waarmee het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur ervoor kan zorgen dat elke onderwijsinstelling een eigen taalbeleidsplan kan ontwikkelen.
Taalgedrag bij IMEAO-1 studenten
door Jerry Dewnarain
De meerderheid van de Surinaamse bevolking maakt gebruik van taalelementen die voortvloeien uit ten minste twee talen in alledaags taalgebruik. Dit gebeurt bij informele interacties. Het fenomeen ‘language mixing’ (het mengen van twee of meer talen) neemt toe waardoor nieuwe domeinen zijn ontstaan zoals ‘code-switching’ (code-switching treedt op wanneer een spreker in zijn gesprek wisselt tussen twee of meer talen of taal-variëteiten) en code-mixing (het lenen van woorden of zinnen uit andere talen). Om dit te bewijzen richt mijn onderzoek zich op een groep IMEAO-1-studenten en mijn populatie betreft studenten van Javaanse en Aucaanse afkomst. De probleemstelling luidt als volgt: ‘Hoe is de taalattitude of het taalgedrag wat betreft language mixing onder IMEAO-1-studenten?’ Het aantal studenten is: 200. De data heb ik verzameld door middel van een vragenlijst. De antwoorden op de vragen zijn vervolgens verwerkt door het statistisch computerprogramma SPSS. Dit onderzoek is kwantitatief van aard. Enkele opvallende conclusies zijn: 90 % van de Javaanse vrouwelijke respondenten en 50 % van de Javaanse mannen spreekt het Nederlands tot leeftijdsgenoten. Wil dat zeggen dat het Nederlands terrein wint onder de Javaanse jongeren in tegenstelling tot het Surinaams-Javaans? De marronmannen blijven steevast hun moedertaal bezigen met leeftijdsgenoten en/of met een intieme relatie. Bij de groep gemengden spreekt 71 % van de vrouwen het Nederlands tot leeftijdsgenoten, terwijl bij de mannen 0 % het Nederlands spreekt tot leeftijdsgenoten. Of het Nederlands niet populair is onder deze jongeren kan moeilijk worden vastgesteld vanwege onder andere de kleinschaligheid van dit onderzoek. Het is wel aannemelijk dat gelet op het feit dat het Sranan de omgangstaal is, men in meerdere mate deze taal bezigt. Opvallend is dat het Engels een rol van betekenis speelt voor de carrière van met name de marronjongeren: 82 % van de marronvrouwen en 60 % van de marronmannen vindt het Engels belangrijk als carrièretaal.
Oenoe Gadoboekoe, unoe Gado buku of unu Gadobuku?
door Vivica Dawson
Een vergelijkend historisch taalonderzoek doe je door het Sranan van vroeger te vergelijken met het Sranan van nu. Ik heb Sranan Bijbelvertalingen uit de periode 1829 tot 2010 naast elkaar gelegd en met elkaar vergeleken op het gebied van spelling, structuur en woordenschat. Uit deze vertalingen kan een deel van de taalveranderingen zichtbaar worden gemaakt:
…effi joe kan bribi, joe sa si da Glori vo Gado? ( 1829)
…efoe joe bribi, joe sa si da glori foe Gado? (1997)
…efu yu e bribi, yu o si a glori fu Gado? (2010) Joh. 11, 40
De verschillende schrijfwijzen hebben waarschijnlijk voornamelijk te maken met een verandering op fonologisch niveau. De letter v in het voorzetsel ‘vo’ komt vermoedelijk van het Nederlandse woordje ‘van’ of van het Duitse woordje ‘von’. Het is aannemelijk dat het woordje ‘vo’ afkomstig is van het Engelse woordje ‘for’. De eerste vertalers waren Duitsers en de Duitse ‘v’ spreekt men als een Nederlandse ‘f’ uit. ‘Vo’ wordt uitgesproken met een stemloze medeklinker ‘f‘. Tussen 1901 en 1997 vindt de aanpassing plaats in de spelling en de stemhebbende medeklinker ‘v’ wordt vervangen door de stemloze ‘f’. In andere bronnen wordt al in 1798 de ‘v’ vervangen door een ‘f’. Volgens Arends (1989) is het taalgebruik in deze bron representatief en actueel voor die periode.
Niet alle taalveranderingen komen aan het licht en men kan ervan uitgaan dat een taalverandering pas na tientallen jaren zichtbaar wordt in de Bijbelvertalingen. Dit lag waarschijnlijk aan het feit dat men het taalgebruik in de Bijbelvertalingen als de norm voor het gebruik in publieke domeinen zag, oude Bijbelvertalingen vaak werden gereviseerd, een vertaling sterk afhankelijk was van de vertaler, de Bijbel overwegend door Europeanen werd vertaald, de doelgroep niet de Surinaamse bevolking was, maar de Europese zendeling en vanuit de overheid geen pogingen werden ondernomen om het Sranan te standaardiseren.
Er kan geen uitspraak worden gedaan over de manier waarop de taalveranderingen tot stand zijn gekomen, of hoe lang het veranderingsproces heeft geduurd en wanneer de overschakeling van de ene vorm naar de andere vorm heeft plaatsgevonden, daarvoor zouden ook de sociale functies van de taal bestudeerd moeten worden. De groep moedertaalsprekers van het Sranan werd steeds groter. Uit andere historische bronnen kan worden gehaald dat zij een andere variatie van het Sranan sprak en schreef dan die in de Bijbelvertalingen zichtbaar was. Tientallen jaren zijn deze twee variaties naast elkaar gebruikt in de Surinaamse taalgemeenschap en dat heeft taalverandering bewerkstelligd.
Yu no sabi?
door Urtha Boerleider
Yu: uit het Engels ‘you’, en betekent: jij. In het Sranan: yu
No: uit het Engels ‘not’ en betekent: niet. In het Sranan: no
Sabi: uit het Spaans ‘saber’ en betekent: weten. In het Sranan: sabi
Een kenmerk van het ontstaan van creooltalen is dat verschillende talen de basis ervan vormen. Aangezien het Caraїbisch gebied een gezamenlijke geschiedenis kent van slavenhandel, zou het niet vreemd moeten zijn als de verschillende landen in dit gebied dezelfde creooltaal zouden spreken. Dit is echter niet het geval, en dat heeft verscheidene redenen: de slaven die aangeleverd werden in het Caraїbisch gebied, kwamen voornamelijk uit West-Afrika. Deze slaven spraken diverse talen waardoor er andere woorden met dezelfde betekenis zijn blijven bestaan.
Verder werd het Caraïbisch gebied voornamelijk gekoloniseerd door de Engelsen, Nederlanders en Spanjaarden. Vandaar een grotere overname van woorden uit deze respectieve talen. Het Engels is de basis van zowel het Sranan als het Jamaican Creole. Suriname en Jamaica zijn een goed voorbeeld om de verschillen aan te geven. In Suriname is de koloniale taal het Nederlands, omdat de Nederlanders voor een langere periode de kolonisatoren waren. In Jamaica is de moedertaal het Engels, de Engelsen hadden het daar voor het zeggen. Maar er zijn toch bepaalde woorden in beide talen die hetzelfde betekenen. Hoe zou dat dan komen? Deze vraag heeft geleid tot een onderzoekje naar de lexicale overeenkomsten die er zijn tussen het Sranan en het Jamaican Creole en hoe het komt dat deze overeenkomsten er zijn. Feit is dat rond 1667, nadat Nederland de kolonie Suriname bezette, de Engelse plantagehouders richting Jamaica vertrokken, met medeneming van hun slaven. Dit kan mogelijk deels de overeenkomsten tussen het Sranan en Jamaican Creole verklaren. Verder is uit het onderzoek gebleken dat er inderdaad lexicale overeenkomsten bestaan tussen deze twee creooltalen, vanwege de gedeelde historische achtergrond. Deze zullen naar alle waarschijnlijkheid blijven bestaan, ook vanwege het grote aantal sprekers van deze creooltalen.
Vriendschappelijke relaties
door Laetitia Seymonson
Taalattitude in vriendschappelijke relaties bij jongeren van verschillende etniciteit De vraag in mijn onderzoekje was in hoeverre er sprake is van codewisseling in gesprekken bij tieners van Hindostaanse en Javaanse komaf in de leeftijdscategorie tussen 16 en 21 jaar in vriendschappelijke relaties. Er is sprake van codewisseling wanneer sprekers, die beiden tweetalig zijn, met elkaar communiceren en de verschillende talen gaan afwisselen of door elkaar gebruiken. Ik heb 22 tieners geïnterviewd, studenten van het MBO, onder wie 7 Hindostaanse, 7 Javaanse jongens en 4 Hindostaanse plus 4 Javaanse meisjes. Het Nederlands neemt ook bij mijn onderzoekkader een zeer belangrijke plaats in als moedertaal en als thuistaal, de taal met de hoogste status: 63.6% van de Hindostaanse en 90.95 van de Javaanse respondenten prefereert die als thuistaal. Het Sranan wordt vaker in combinatie met het Nederlands gebruikt, maar zelden als voorkeurstaal. Het Surinaams-Javaans scoort in tegenstelling tot het Sarnami haast niet, slechts 1 student koos deze taal in combinatie met andere talen. Dat het Surinaams-Javaans met uitsterven bedreigd wordt, is in mijn onderzoek wederom aangetoond. De Sarnami-sprekers zijn ook in de minderheid. Opvallend bij de Javaanse respondenten is de dominantie van en voorkeur voor het Nederlands. Vanwege de invloed van de omringende talen op het Surinaams-Javaans merken we ook grote twee-en drietaligheid, vooral bij de meisjes. Waarschijnlijk hebben ze geschoolde ouders, vanwege de grote taaldominantie en preferentie voor het Nederlands. Bij de Javanen geniet het Nederlands een hoge status (H-status). De taalattitude bij de Javaanse meisjes verschilt heel veel van die van de jongens, vooral in vriendschappelijke en liefdesrelaties. De meisjes vinden codewisseling in liefdesrelaties romantisch en in vriendschappelijke relaties een variatie bij het spreken. Ze attendeerden mij er ook op dat ze zich makkelijker uitdrukken in meer dan één taal. 71.% van de Hindostaanse jongens kiest voor Nederlands als moedertaal, terwijl 50% van de meisjes hiervoor kiest. 28.4% van de jongens kiest het Sarnami als moedertaal terwijl 50% van de meisjes deze moedertaal kiest. Merkwaardig is dat de jongens een grotere prioriteit geven aan het Nederlands boven de meisjes, terwijl de meisjes een hogere prioriteit geven aan het Sarnami als moedertaal. De taal van de liefde blijkt bij jongeren het Nederlands te zijn omdat het de schooltaal is en ze zich daar vrijer en beter in kunnen uitdrukken. Vaak wordt dat gecombineerd met het Engels omdat ze dat romantische vinden. De codewisseling wordt bij vriendschappelijke relaties in grotere mate gehanteerd bij de Javanen, specifiek de vrouwelijke. En in liefdesrelaties maken Hindostanen meer gebruik hiervan. Een totaal beeld geeft aan dat beide etnische groepen samen voor 56.8% codewisseling toepassen in vriendschappelijke relaties en voor 71% in liefdesrelaties, dus codewisseling behoort tot de taalattitude van vele jongeren. In het groepsgesprek hebben vooral de Hindostaanse jongens aangegeven dat thans de Bollywoodfilms van invloed zijn. Ze zijn van mening dat de meeste liedteksten over de liefde in het Engels worden gezongen, dus kunnen ze delen daaruit kopiëren als ze de liefde verklaren aan een meisje.