blog | werkgroep caraïbische letteren

Mo Mohamed: een culturele arbeider rijst op uit de marihuana

door Michiel van Kempen

“Ik leef aan de zijkant van de samenleving, San Nicolas, Rancho, Utrecht, Amsterdam, Suriname, Curaçao, Brasil, noem maar op. Ik heb ziektenkostenverzekering hier van Aruba, AOW van Nederland. […] Ik ben een culturele arbeider, maar ze noemen mij een artiest en ze denken dat ik junkie ben, winti doe, rasta, reiki of Pai-de-santo, maar ik ben alleen maar Mo.”

Mo Mohamed, 25-4-2021, The Cove, Aruba. Foto collectie Luc Alofs, uit het boek

Dat zegt kunstenaar culturele arbeider Mo Mohamed, als hij bijna aan het einde is gekomen van de 170 pagina’s interviewtekst die cultureel antropoloog Luc Alofs in 2017 uit zijn mond optekende. Daarvoor had hij vijftig uur aan interviews nodig, opgenomen in het huis van Mo Mohamed in Seroe Bentana, San Nicolas, Aruba. Ik schat zo in dat Luc Alofs veel dagen thuis is gearriveerd in een wolk van marihuanadamp. Want dat is één van de constanten in het kleurrijke levensverhaal van Mo Mohammed: het geestverruimende genot van een goede joint.

Ik kan me herinneren dat ik in 1985 werkte bij Acuza in Paramaribo, Algemene Culturele Zaken, en algemeen wàs het: er was geen geld, er was geen beleid, er was alleen gewauwel en een onderdirecteur, Lothar S., die opeens wel met geld kon toveren wanneer mannenkoor Maranatha aanklopte voor subsidie – onze Lothar was zelf lid van het koor. In dat oude koloniale gebouw aan de Heerenstraat, met een opgewekte Javaanse portier die als conciërge van het Openbaar Atheneum ontslagen was omdat hij examenopgaven kopieerde en verkocht aan de leerlingen, slofte op een bepaald moment een kleine man voorbij op de gang. Hij viel op: knap gelaat, kleurrijke halssieraden, en een royaal Afrokapsel – wat jaren daarvóór wèl in de mode was en nu anno 2021 opnieuw, maar tóen juist niet. Hij was geen schreeuwer zoals de meeste types die om subsidie kwamen bedelen, een rustige, enigszins ingekeerde man. Toen hij weg was, kwaakte Lothar S. zijn oordeel uit: ‘We hebben hem een kleine subsidie verleend, veel kunst zal het niet voortbrengen, maar het is toch goed voor de marihuana-omzet.’ Nu ja, ook dat kon je algemeen cultuurbeleid noemen. Zoveel jaren later herinnert Mo Mohamed, inmiddels 77, zich de Surinaamse kunstenaarsscene als vol van jaloezie en kinnesinne – die in Nederland en Aruba zijn in zijn ogen overigens nauwelijks beter.

He call me Kaka pretu, zwarte stront, dus nigger.

Spiritueel

Van vaderszijde stamt Mo Mohamed af van een Indiër die na wat omzwervingen in Berlijn, nabij het Surinaamse vliegveld, terechtkwam en daar zijn naam veranderde in Mohamed, hoewel hij geen moslim was. Daar werd Mo’s vader geboren die trouwde met Adeleide Meta Blatz, die hij vermoedelijk op de boot naar Aruba had ontmoet (er zijn veel ‘misschiens’, ‘vermoedelijks’ en ‘ik weet het niet zekers’ in Mo’s relaas). Zij  kregen tien kinderen met Humbert Ronald als tweede, ‘but later I transformed myself into Mo’. 77 jaar later woont Mo Mohamed opnieuw in San Nicolas, na een leven vol omzwervingen, en eigenlijk altijd een leven aan de zelfkant van de maatschappij: slapend bij vrienden, in kraakwoningen, in oude auto’s als het moest. Een leven zonder zoiets als materiële welvaart, maar wel met een innerlijke tevredenheid, een spiritueel evenwicht zou je kunnen zeggen, open naar de mensen toe en ook altijd open voor wat er zich aan creatiefs aandient, muziekmakend, toneelspelend, beeldende kunst vervaardigend in het materiaal dat op dat moment voor handen is. Kunstenaar culturele arbeider Mo Mohamed kijkt in ieder geval niet verbitterd op zijn leven terug, al verhult hij niet dat hij ook vlammende momenten heeft gekend wanneer hij zich tekortgedaan voelde.

Werk van Mo Mohamed.
Foto op de flap van het boek; geen titel vermeld.

Zijn woorden geven de indruk zo opgetekend te zijn dat ze zo dicht mogelijk bij het taalgebruik van Mo Mohamed blijven, in het Nederlands met veel flarden Engels en nu en dan ook flarden in het Papiamento en Sranantongo. De kwaliteit van zijn vertellen heeft alle qualités et défauts van het orale vertellen: zijn verhalen zijn soms hilarisch, soms schokkend, openhartig over erotische escapades, maar zonder de banale details waarop een Jan Wolkers patent heeft. Vaak start hij een herinnering die zonder clou verdampt, sommige herinneringen komen eindeloos vaak terug (vooral het zonder reden afnemen van zijn Nederlands paspoort lijkt een trauma te zijn geweest). Vele mensen komen voorbij: Frank Zichem, Felix de Rooy, Ilsemarie Hajary, Noni Lichtveld, Edgar Cairo, Alice van Romondt, Hans Caprino, R. Dobru, Lula (later president van Brazilië), Gilberto Gil, enz. enz. Vaak worden namen van mensen die hij ooit ontmoet heeft aan elkaar geregen zonder dat er enige andere betekenis aan wordt toegekend dan dát hij ze ontmoet heeft. Maar er staan bij wijlen ook fraaie miniatuurtjes in, zoals deze:

“Bongo Charlie, dat is Leon Lemmers, is tien jaar jonger dan ik. Hij bedenkt zelf zijn eigen instrumenten en hij speelde in diverse bands, Black Frost, Exodus, Duesmo, New World en zo. Hij woonde ooit in Den Haag en hij had geen toilet, dus wat deed hij? Hij kocht elke dag een paar sokken en als hij gescheten had, vanaf het balkon slingerde hij die volle sok gewoon weg, vijf jaar lang.”

Opmerkelijk is dat Mo Mohamed pas laat in het boek meer begint te vertellen wat hij aan beeldende kunst heeft gemaakt en hoe hij zijn werk maakte.

Rasta

Op veel pagina’s kaart Mohamed ook het racisme aan dat hij op zijn weg ondervond – misschien wel sterker sinds hij op zijn 50ste koos voor een ander uiterlijk met lange rastavlechten, al is hij geen Rastafarian en erg kritisch op de beweging. En waar hij ook woonde, overal lijkt de politie uit hetzelfde racistische hout gesneden te zijn:

“De dag daarop was ik met Sumire in de buurt [van lunchroom Sunshine, Aruba] en ik denk van, Ja, de klant is koning, man. Fuck it, ik ga reclameren. Ik was mooi gekleed, ribfluwelen broek, rode laarzen, grote, shiny hakken, bamboefluit in mijn hand, mooie jongen, weet je. Hier kom ik aan en toen was rechercheur Marsman er zelf bij, boos, boos. Jij komt er niet in, je komt er niet in! En ik zei, Godverdomme, iedere klant is koning en blabla en stond ik om hem heen te dansen. Hij werd zo kwaad en toen zei hij, Kaka pretu, Black piece of shit, maar in Papiamento betekent het Nigger hoor, je weet wel, the N-word, echt racistisch. He call me Kaka pretu, zwarte stront, dus nigger. Op een gegeven ogenblik begon hij me te schoppen en dan komt er net een kleine zwarte politieauto met een agent en Marsman wil me laten oppakken. Ik had wiet op me en ik hoorde iemand roepen, Wie rookt hier marihuana? Wie rookt hier marihuana! Ik probeerde weg te wezen en liep terug, maar ze pakten me op. Ik vlug die auto in, want anders zou Marsman me echt verrotschoppen. In de politieauto, dus moest ik mee naar het oude bureau in Oranjestad.

Daar waren vier van die politieagenten, allemaal Nederlanders. Ze gaven me een stoel, maar ik weigerde en ging op de grond zitten en eentje van hen schold me weer voor Kaka pretu, Black shit, waar iedereen bijstond.”

Soms krijgt het relaas het karakter van een schelmenroman:

“We sliepen in barakken met strobedden en ze ontdekten dat ik van koken hield. Dus dat deed ik toen, ik hoefde niet meer die luchtkokers op te zetten. Ik hield de barakken schoon, ik kookte en ik had het de hele dag lekker warm. Wat ben ik nooit vergeten? Toen we pas daar waren, sprak ik bijna geen Duits. Een paar vrouwtjes zagen me waar we aan het logeren waren, ze spraken me aan, vroegen, Bitte, wollen sie ficken? en ik ren naar Pedro, Pedro, ficken wat betekent dat? Ik denk, ficken, neuken, ja hoor, dus het ging lekker.”

Mo Mohamed weet vaak geestig te vertellen:

“En nu stond die buurt-oma zo opeens in onze witte ruimte met alleen schilderijen en veel speelgoed. Toen begon zij direct van, Meneer ik heb op zolder een bankstel, een dit stel en een stel dat. Alles was stellen toen, bankstellen, fonduestellen, toestellen, en al die stellen kreeg ik toen van ze. En die ouders vonden het nog steeds okay en lieten die kinderen komen.”

Fouten

De teksten zijn wel enigszins geredigeerd, voorzien van vertaalde parafrases en aangevuld met herinneringen van Mo’s zonen Moshushu en Takhai. Toch kun je je afvragen waarom het leespubliek met zoveel feitelijke onjuistheden wordt opgezadeld. Een greep: het duo Spooky and Sue heeft nooit aan het Eurovisiesongfestival meegedaan, Pim de la Parra’s film heette Wan Pipel en niet Wan Piepel, het Rosa Spierhuis staat in Laren en niet in Amsterdam, de Anton de Komstraat is niet nabij de gelijknamige universiteit, Armand Baag wordt verhaspeld tot Armand Baar, Ram Jawan Singh moet zijn: George Ramjiawansingh, Charda Chin-A-Foe moet zijn: Sharda Chin A Foeng, en zo gaat het met tientallen namen fout. Het zijn hinderlijke transcriptiefouten en je vraagt je af waarom Luc Alofs die zaken niet heeft uitgezocht, of waarom ze niet zijn gecorrigeerd door een van de zeven meelezers of de redacteur van uitgeverij LM Publishers. Dan kun je zeggen: die fouten zijn kenmerkend voor het orale vertellen, ja, dat zal wel, maar dat gaat niet op voor fout geschreven namen en die gaan nu wel zo de geschiedenis in. Zo ook: op pagina 160 staat er een foto van de poëziegroep HALA, dan was het toch een kleine moeite geweest in het bijschrift even de namen van de dichters te vermelden?

Intussen hebben we een verbaal portret van Mo Mohamed dat hem wel zo dicht mogelijk op de huid komt, en dat is welkom want over Mo Mohamed is nooit veel verschenen. Dus laten we hem tot slot nog maar één keer het woord geven:

“Ik was in Playa, dus Oranjestad, hij [een Arubaanse vriend] was klaar met werken en hij wilde eten kopen, een Saco Felipe, een zak snacks speciaal van San Nicolas en hij gaf me een lift. Onderweg vroeg ik hoe het met hem gaat. Ja, ik heb een lekkere vrouw uit Colombia. Ik zei, Zeker een met een taille als gitaar? En hij antwoordde, Mo, je bent gek, ik ga geen vrouw als een gitaar in huis nemen. Nee Mo, ik heb een ton! Want als ik niet thuis ben wil iedereen op die gitaar komen spelen en dan heb ik geen rust. Dus laat me maar, let me beat my drum, laat me op mijn ton slaan hoor. Ze blijven ver weg van die ton. Die uitleg vond ik zo mooi.”

Goddelijk zoals gewoonlijk. Leven en werk van Mo Mohamed zoals verteld aan Luc Alofs. Edam/Aruba: LM Publishers/ Charuba/ Travelling Caribbean Heritage, 2021. ISBN 9789460220210. Prijs € 19,50.

1 Trackback/Ping

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter