blog | werkgroep caraïbische letteren

Mitrasingh onversneden

Naar aanleiding van mijn eerder hier gepubliceerde artikel Wat bezielt Ben Mitrasingh? van 29 juni j.l. heeft de Werkgroep Caraïbische Letteren mij verzocht het desbetreffende artikel van Mitrasingh in zijn geheel te plaatsen opdat de lezer beter kan oordelen, aan welk verzoek ik hierbij graag gevolg geef.

Het kan inderdaad geen kwaad dat de lezer zelf kennis neemt van het onversneden racisme van Ben Mitrasingh en van het dagblad Times of Suriname, dat deze artikelen op 20 en 27 juni 2009 schaamteloos heeft gepubliceerd.

Creolen mogen na 146 jaar hun geschiedenis grondig herschrijven (deel I)

door Benjamin S. Mitrasingh

Creolen hebben voldoende intellect in huis om de geschiedenis van Suriname te herschrijven, meer nog, om hun eigen geschiedenis eindelijk waarheidsgetrouw op papier te zetten. Rond 1 juli manifesteert deze behoefte zich altijd weer, omdat dan weer eens blijkt hoeveel misvattingen er rond deze bevolkingsgroep in Suriname bestaan. Die misvattingen zijn niet bepaald positief voor de creolen, maar doordat ze steeds weer worden opgesomd in wetenschappelijke werken, beginnen deze onwaarheden en misvattingen een eigen leven te leiden. Dit geldt ook voor de andere bevolkingsgroepen in Suriname, maar die hebben niet zozeer te lijden onder een reeks van streotiepen en vooroordelen waaronder vooral Afrikanen, negers en nu ook creolen, gebukt moeten gaan. Voor creolen lijken al de vooroordelen en stereotiepen bijna op een vicieuze cirkel. Veel wetenschappelijke literatuur en met name die door creolen zelf is geschreven, is nooit internationaal geaccepteerd geworden, omdat zij of te agressief is of te onderdanig en dus nooit eerlijk en objectief. Deze kritieken schijnen de creoolse wetenschappers enorm veel problemen te bezorgen. Zij moeten zich vereenzelvigen met de westerse waarden en normen of zij hoeven als ‘enfant terrible’ niet te rekenen op enige steun en erkenning van de kant van deze ‘beklaagden’.

Volksmonument
Aangezien Suriname nog geen nationaal museum heeft en er ook weinig aandacht wordt besteed aan de nationale geschiedenis van het land, krijgen historici bijna nooit de kans om de juiste toedracht van de geschiedenis te schrijven. Geen enkele sponsor zal ook geld geven voor een publicatie waarin hij moet lezen dat zijn vader of grootvader een ‘notoire schurk’ is geweest. Dit geldt ook voor de musea en archieven in Suriname. Zolang Suriname zijn musea niet zelf kan onderhouden en voeden, moet het als land genoegen nemen met alle soorten zoetsappige verhalen over zijn eigen geschiedenis. Alles mag dan in de musea en archieven mooi bewaard en tentoongesteld zijn, de pronkstukken zijn bijna altijd en aldoor ‘naast de waarheid’. Bovendien, en dat komt nog erbij kijken ook, als je als land in 1975 de ‘guts’ had om het monoument van prinses Wilhelmina te verwijderen, maar tot 2009 je te ‘blut’ bent gebleken of erger nog, je geen idee hebt gehad om er iets anders voor in de plaats te zetten, dan zal daarvan ook nooit iets komen. Zeker niet met buitenlandse hulp. Zo hoeft het Surinaamse kind dus op 1 juli niet te gaan naar een museum om over de slavernij iets te leren en ook niet om te zien hoe wreed de slavernij is geweest en natuurlijk nooit niet te weten wat het aandeel van Nederland in die wreedheden is geweest. Voor deze naschoolse vorming heeft Suriname het geld niet en als het geld er wel is, dan schort er nog een hoop aan het cultuurmilieu van de beleidsmakers. Uit vrees voor het wegvallen van de Nederlandse sponsoring, gaan de Surinaamse beleidsmakers óf de Nederlandse collega’s nadoen óf zij zetten er nog een schepje bovenop. Na 1975 wist men niet wat er op het plein moest komen te staan. Na 5 jaar ook niet en na 35 jaar, dus in 2010, misschien ook nog niet. Want op 25 november 2010 zijn de verkiezingen net achter de rug en dan moeten eerst de politieke drijfnetten uitgezet worden en dan kan het weer een jaar of wat duren alvorens men met een goed idee komt. En aangezien Surinamers houden van lustrumvieringen, lijkt het niet onwaarschijnlijk dat men dan weer moet wachten tot 2015 en dan ook nog op een datum in de regentijd met een ‘25’ erin.

Deskundigen
Het onaangename van veel gedenkdagen is ook, dat er bijna nooit een officiëel staatsorgaan valt aan te wijzen dat ook werkelijk belast is met de totale organisatie van alle activiteiten over het hele land. Waar zijn bijvoorbeeld al die ‘geweldige’ organisatoren van Carifesta 2003, toch niet bij het Directoraat Cultuur? Waar zijn ook al die ‘betweterige sweet talkers’ en waar is het evaluatieverslag van die Carifesta?

Rond 1 juli zal men, zoals gebruikelijk, weer bekvechten over de juiste naam van die dag; is het Dag der Vrijheden, Emancipatiedag (Manspasi), Keti Kotidag of gewoon Afschaffing van de Slavernij. In haar afstudeerscriptie over de introductie van Holi en Idul Fitre als nationale feestdagen, schrijft de jonge sociologe Kirtie Algoe wel heel nadrukkelijk, dat 1 juli Keti Kotidag heet. Waarom doen andere wetenschappers dit ook niet met een reeks van andere onduidelijkheden rond 1 juli? Waarom worden er niet door gezaghebbende deskundigen tijdens gedenkdagen elk jaar weer rubrieken, flyers of boekjes gemaakt en ook gratis verdeeld? Drukwerk waarin de historische juistheden staan vermeld, die elke Surinamer over zijn land moet weten. Of heeft zo een soort vorming niets te maken met volksontwikkeling? Rond elke 1 juli zouden enkele historische feiten over de creolen steeds opgesomd moeten worden. Daardoor kan er een beter begrip ontstaan over het wel en wee van hun ontwikkeling.

Aan de hand van de bestaande literatuur volgen hieronder enkele historische feiten over de slavernij, die elke Surinamer heel goed moet kennen.
Het woord creool is afgeleid van het Franse créole, dat weer is afgeleid van het bijvoeglijk naamwoord crioulo in het Portugees, dat ‘niet gekocht’ betekent, dus in huis geboren of opgevoed. De slaven werden al vroeg verdeeld in ‘creolennegers’ en ‘zoutwaternegers’. Creolennegers waren in het land geboren en zoutwaternegers werden van overzee aangevoerd. De Nederlandse West-Indische Compagnie monopoliseerde de slavenhandel op Suriname tot 1789 (zie foto). Tot 1844 mochten slavenkinderen geen onderwijs volgen. Pas in 1844 kregen de zendelingen van de Evangelische Broeder Gemeente toestemming tot het geven van onderwijs aan de kinderen van slaven.

Aankondiging van een aanbesteding voor de Zeeuwse Kamer der W.I.C. voor levering van goederen bestemd voor haar kolonies in de West, waaruit men kan opmaken van welke artikelen deze zoal uit Nederkand werden voorzien. Zij dienden slechts voor een klein gedeelte als compensatie voor de uitgevoerde koloniale waren, soms echter ook voor de ruilhandel in Afrika tegen de zozeer begeerde negerslaven.
(Bron van foto en tekst: Albert Helman, Avonturen aan de Wilde Kust, 1982, blz. 103)

Reeds een jaar voor de afschaffing van de slavernij, richtte het Gouvernement in 1862 in Totness (Coronie) een vestigingsplaats in voor ex-slaven. In Nieuw-Amsterdam gebeurde dit in 1875 en in Domburg in 1877.

Het West-Indische familiesysteem
Binnen bepaalde bevolkingsgroepen in Suriname hanteert men een term voor het familiesysteem van de groep zelf. Zo kent de literatuur voor hindostanen de term ‘joint family’ ofwel de grote familie, javanen kennen de term ‘rukun’, ofwel saamhorigheid, maar bij creolen is dat niet zo duidelijk. Wel concluderen wetenschappers dat ‘proletarisering’ als vanouds het levenspatroon heeft bepaald van de slaven en van hun nakomelingen, de creolen. Het was een familiesysteem van de armoede en van de bezitlozen. In de loop der tijd waren de creolen gedwongen hun familieleven aan deze ongunstige omstandigheden aan te passen. Dit familieleven hebben sociologen gelarakteriseerd als het West-Indisch familiesysteem. Men treft het in heel ‘Plantation America’ aan en daarmee bedoelt men te zeggen, het gebied dat bekend staat als de West-Indische Eilanden, de ‘Deep South’ van de VS, de Atlantische kusten van Midden-Amerika, Venezuela, de drie Guyana’s (dus ook Suriname) en het noordoosten van Brazilië.

De belangrijkse kenmerken van dit familiesysteem zijn volgens de sociologen en antropologen:
1. De aanwezigheid van erkende alternatieve man-vrouw verhoudingen. Naast het huwelijk kent men het concubinaat, waarbij man en vrouw samenleven zonder gehuwd te zijn.
2. Veelvuldig voorkomen van vrouwelijke huishoudhoofden. De vrouw vervult een centrale rol in het huishouden.
3. De vrouw is in veel huishoudens de dominerende autoriteit, waardoor kinderen zowel gevoelsmatig als economisch van haar afhankelijk zijn.

Verder leest men in de literatuur dat de kenmerken van het familiesysteem van de creoleen vanf de vroegste dagen van de slavernij tot op de huidige dag aan te wijzen zijn. Het systeem is nauwelijks van karakter veranderd, ondanks de vergaande sociale wijzigingen zoals emancipatie, industrialisatie en dekolonisatie. Het familiesysteem van de creolen is dan ook, zo gaat de literatuur verder, te beschouwen als een aanpassing aan ongunstige omstandigheden zoals armoede, werkeloosheid en discriminatie. Door de creoolse intellectuelen in Suriname wordt te weinig op deze zaken de nadruk gelegd, en ook te weing verklaard, ontkend of ontzenuwt.

Creoolse intellectuelen hebben ook te weinig kritiek geleverd op zaken als ‘zakenrecht’ en ‘personenrecht’. Zo viel de slaaf onder het zakenrecht, wat wil zeggen dat hij geen huwelijk kon sluiten, hij mocht dus niet trouwen. Hij kon wel het ‘slavenhuwelijk’ sluiten en daarna bepaalde zijn meester of hij ‘s avonds of op zondagen zijn vrouw mocht bezoeken. Dit slavenhuwelijk moet worden beschouwd als het begin van de ‘vaderloze’ gezinnen. Dit verschijnsel is helaas nooit goed in Suriname onderzocht, althans niet op een wijze die een beter begrip voor de vaderloze gezinnen heeft bewerkstelligd.

De vaderloze kinderen bij creolen (deel II)

door Benjamin S. Mitrasingh

De vraag naar hedendaagse studies over creolen wordt het best verwoord op bladzijde 89 van het boek ‘Geschiedenis van Suriname’ uit 1993 van Frans Steegh en anderen, waarbij er wordt gesteld: “Dat op deze wijze het matrifocale gezin ontstond lijkt zeer aannemelijk. Maar daarmee is niet verklaard waarom het matrifocale gezin zo lang bleef voortbestaan nadat de historische noodzaak was weggevallen.” Simpel gezegd komt het dus hier op neer dat historici en alle andere sociaal wetenschappers zich in gemoede afvragen hoe het komt dat alleen de creolen in Suriname, populair gezegd en ook volgens de internationale normen en waarden van een traditioneel gezinsleven, zo een losbandig leven hebben. En dat al langer dan 146 jaar. Los van de gemakken, vooropgesteld dat losbandigheid ook gemakken kent, van de moderne term West-Indisch familiesysteem of van de sociologische term ‘matrifocaal’, is het heel duidelijk, dat Surinamers te doen hebben met met al die duizenden kinderen, die bij lange na niet kunnen zeggen wie hun vader is. Dat zulke kinderen soms op jonge leeftijd al ontsporen, baart veel Surinamers zorgen. Zolang ze nog jong zijn kan men om ze lachen, maar zodra ze jong volwassen zijn, dus na hub 15de jaar, is er helaas vaak sprake van schoolverzuim, criminaliteit, seksueel geweld en de laatste jaren ook drugsgebruik. Dan is opeens de lol ervan af. Surinamers vragen zich ook af waaraan het precies ligt dat creoolse vrouwen de losbandigheid van de mannen blijven accepteren. In Suriname is het algemeen bekend dat creoolse vrouwen heel goed geëmancipeerd zijn. Dat waren ze al voor ‘gender’ ontstond en toch moeten ze nu zo gebukt gaan onder een bijna primitief gezinsleven. Hoewel Surinamers het verschil tussen een marron en een creool wel heel goed kennen, wordt iedereen die maar een beetje op elkaar lijkt na elk maatschappelijk incident, gestigmatiseerd met de populaire Surinaamse term ‘Blakaman’. Deze onviendelijke term is afgeleid van het Engelse ‘Blackman’, wat niets anders betekent dan zwarte man, neger of Asfrikaan. Net zoals ‘baljaren’ (= dansen) is afgeleid van het Portugees/Spaanse ‘bailar’, wat uitbundig feestvieren betekent.

Een manumissie-brief uit 1857, waarin de vrijheid wordt gegeven aan de zevenjarige slavendochter Mimie. Zij kreeg hierbij de naam Maria Arkard.
(illustratie uit Evelien Bakker e.a., Geschiedenis van Suriname, Zutphen 1998)

Vrolijke cultuur
Over het algemeen staan creolen in Suriname bekend als vrolijke mensen die goedlachs zijn. Ze hebben altijd enorm veel lol en daarom houden ze van feestvieren en van dansen. Van creolen is ook bekend dat ze heel goed kunnen zingen en dat hun gevoel voor ritme de duidelijke verbinding aangeeft voor hun ‘Roots’ ergens in Afrika. De kerkdiensten bijvoorbeeld van de Evangelische Broeder Gemeente, kennen het gezang bij uitstek, in tegenstelling tot de iets saaiere diensten van de katholieken om nog maar te zwijgen over de eentonige monologen met bijna geen gezang van de hindoes en de moslims. Creolen hebben dus altijd veel lol en hun goede humeur brengt ook met zich mee dat ze veel moppen en ook veel zelfspot kennen. Ze lachen zich ‘dood’ om hun eigen zelfspot en die zelfspot kan variëren van mislukte liefdesrelaties tot de verzonnen ‘lollige’ doodsoorzaak van een kennis of van een belangrijk persoon. Hun uitbundige levensbvorm gaat vaak ook samen met lekker eten en drinken. Creolen zijn daardoor ook de consumenten bij uitstek in Suriname, en veel restaurants en cafetaria’s zou men gevoeglijk kunnen sluiten als creolen zouden besluiten een bepaald gerecht niet meer te eten. Een bekend merk bier in Suriname gaat zelfs zover dat het bijna alleen maar creoolse modellen gebruikt voor zijn reclame. Ook radio-advertenties pakken volgens marketing deskundigen (en Joost mag weten wie dat zijn) beter in het Sranantongo dan in een taalcombinatie met bijvoorbeeld een duidelijke Hollandse strekking. Het moet in Suriname nog onderzocht worden wat het effect is van deze taalvariaties op de officiële taal van Suriname. Het is wel algemeen bekend dat creoolse kinderen mondiger zijn dan bijvoorbeeld de kinderen met een Aziatische achtergrond. Maar het is nog niet wetenschappelijk aangetoond dat een ‘vlotte babbel’ ook ‘een foutloze’ schrijfwijze van de Nederlandse taal impliceert. Volgens correctoren bij Surinaamse dagbladen is het nog steeds bar en boos gesteld met een goede taalbegeersing van de Surinaamse journalist. Bovendien moet ook nog onderzocht worden in welke taal een Surinaams kind denkt en in welke taal hij zijn gedachten onder woorden wil brengen. Ten aanzien hiervan moet het sluiten van het Taalinstituut jaren geleden beschouwd worden als een van de grootste culturele blunders van het MINOV sinds de onafhankelijkheid, en ook als een flagrante miskenning van de taal als het belangrijkste vehikel van communicatie binnen elke multiculturele samenleving.

De afschaffing van de slavernij werd met behulp van deze proclamatie aangekondigd. Wie de proclamatie leest, zal kunnen constateren dat de vrijheid niet direct ook gelijkheid met zich meebracht. De ex-slaven moesten wel hun plaats weten.
(illustratie uit Evelien Bakker e.a., Geschiedenis van Suriname, Zutphen 1998)

Vaderloze kinderen
Behalve dat veel Surinamers begaan zijn met het lot van de jonge creoolse kinderen die hun vader niet kennen en misschien ook nooit zullen kennen, hebben ze ook te doen met de moeders van deze kinderen. Die staan er letterlijk en figuurlijk bijna altijd alleen voor, en zeker als het gaat om de opvoeding en begeleiding van het jonge kind. Het zijn deze zelfde jonge kinderen van wie bekend is dat zij het stadsleven door en door kennen, maar waarvan ook bekend is dat zij alles wat los en vast zit van de vruchtenbomen eraf halen en dat zij ook geen enkele loslopende straathond met rust laten. Het zijn kwajongens ten voeten uit, die de samenleving nog net geen overlast bezorgen en die leven volgens het oeroude Surinaamse principe ‘dat wij allen kinderen van een vader zijn’. Dus zijn ook deze kwajongens de kinderen van alle Surinamers. Hoewel er bij deze kinderen vaak ook van een lichte verwaarlozing sprake is, zien deze kinderen er in de naschoolse tijd zichtbaar hongerig uit. Het komt ook vaak voor dat zulke kinderen thuis moeten wachten tot moederlief in de late middaguren thuis komt. Maar het zijn uitgerekend deze kinderen in Suriname die altijd vrolijk en blij door de straten huppelen. De meeste van deze kinderen kennen helaas hun vaders niet. Papa heeft nooit naar ze omgekeken, waardoor ze ook nooit door hem zijn erkend, laat staan verzorgd. Deze kinderen hebben daardoor ook de familienaam van hun moeder. Doordat ze hun vader niet kennen en ook niet aan hem kunnen refereren zijn ze ook bijna altijd in de samenleving de ‘underdog’. Binnen het matrifocale familieleven kennen zulke kinderen vaak ook geen enkele mannelijke voorbeeldfiguur. Surinamers zouden er daarom uitdrukkelijk voor moeten waken, dat dit verschijnsel van de vaderloze kinderen geen algemene vormen begint aan te nemen. Dit familiesysteem heeft nog nergens in de wereld positief gewerkt en het is ook niet een systeem waarover men trots moet zijn.

Emancipatieboodschap
Over het algemeen hebben Surinamers echt te doen met deze vaderloze kinderen, maar na 146 jaar afschaffing van de slavernij, dus na tweemaal een mensenleven, kunnen de boosdoeners zich niet blijven beroepen op een slavernijverleden dat ze bovendien niet eens goed kennen. Maar om alle soorten wandaden van onmenselijk gedrag goed te kunnen praten, lenen sommige negatieve aspecten van de slavernij zich nog altijd uitstekend voor. Waar zijn al de onderzoekers die keer op keer erop hebben gewezen dat bepaalde creoolse gebruiken en gewoonten anno 2009 volstrekt onaanvaardbaar zijn geworden? De bestuurskundige August Boldewijn heeft onlangs een duidelijke uitspraak gedaan ten aanzien van de interne strubbelingen in de politieke partij SPA. Heel ongezouten verweet hij de politici van de SPA dat als zij niet eens in staat zijn orde op zaken te stellen binnen hun eigen partij, hoe in hemelsnaam willen ze dan een land besturen? Niet leuk voor de SPA, maar Boldewijn is ook niet de eerste en de beste, maar waarom zijn zulke uitspraken nooit eerder gedaan door creoolse voorbeeldfiguren ten aanzien van het creoolse gezinsleven? Waar is het creoolse intellect en waar is hun lotsverbondenheid met hun eigen zwakke zusters en broeders? En dan weer voor de zoveelste maal, en meer nog naar analogie van de uitspraak van Boldewijn, “Wat Jupiter mag, mag de os nog niet”, maar waar zijn al die creoolse Jupiters? Vooral die van de Surinaamse politiek, en ook die van de wetenschap.

Moesten de creolen als de meest geëmancipeerde Surinamers er niet voor zorgen dat elk geboren kind heel nadrukkelijk moet weten wie zijn ouders zijn, en dat ook de hele Surinaamse samenleving van elke mannelijke verwekker moet eisen dat hij zijn kind moet erkennen en tot een bepaalde leeftijd moet verzorgen. Dat moet na 146 jaar nu toch wel heel duidelijk bij wet worden vastgesteld en de uitvoering van die wet moet ook op een hele rigide wijze gebeuren zonder aanzien des persoons. Want het kan toch niet zo zijn, dat Surinamers op alle gedenkdagen en feestdagen alleen maar in staat zijn een hoop ‘kiekeboe-achtige’ cultuurevenementen te ontplooien met ‘dromerige’ slogans op spandoeken en billboards, die zo onwerkelijk zijn als maar wezen kan. Op 1 juli 2009 zouden alle Surinaamse mannen elkaar eens eindelijk moeten beloven dat zij voortaan een duidelijk oordeel zullen uitspreken over al die andere mannen die hun kinderen niet hebben erkend en ook nooit hebben verzorgd. Dan hebben Surinamers tenminste een daad gesteld op een van hun herdenkingsdagen. Daar lijkt 1 juli als emancipatiedag uitstekend voor geschikt.

P.S.: de illustratie bij deel I is een keuze van de auteur; de illustraties bij deel II zijn door mij toegevoegd om de woordenbrij zo mogelijk iets te verlevendigen, RvdM.

6 comments to “Mitrasingh onversneden”

  • Meneer van der Marck,
    Uw reactie op het artikel van Mitrasingh was een goede weergave op de irritaties en emoties die het artikel bij mij losmaakte. En geloof me, die zijn racistisch geweest. Daar dwingt meneer Mitrasingh je toe met dergelijke uitspraken.

    Ach, intussen is de lekkere warme vis ingepakt…

    Ruth San A Jong

  • Inderdaad, het enige waar die krant goed voor is, is het inpakken van de vis!

  • Op zich lees ik Times of Suriname niet. Wel moet ik Ruth en U dankzeggen om gewezen te worden op het artikel.

    Als surinamer met afro kenmerken vind ik dat Mitrasing veel moeite gedaan heeft wat licht te werpen op Keti Koti anno 2009.

    Jammergenoeg moet ik toegeven dat veel zaken die hij aanhaalt over het verantwoordelijkheidsgevoel en gedrag van veel Afro vaders in Suriname niet ver van de waarheid zijn. Inhoeverre het stuk racistisch genoemd moet worden ..Ay … dat vind ik wel een beetje zwaar. Mitrasing staat bekend om zijn speelse provocaties. Op zich vind ik niet dat hij dit stuk als een racistisch offensief heeft bedoeld.

    De volgende zinsnede uit het stuk is voor zover het in context geplaatst wordt voor alle groepen in Suriname van toepassing:
    “Want het kan toch niet zo zijn, dat Surinamers op alle gedenkdagen en feestdagen alleen maar in staat zijn een hoop ‘kiekeboe-achtige’ cultuurevenementen te ontplooien met ‘dromerige’ slogans op spandoeken en billboards, die zo onwerkelijk zijn als maar wezen kan.”

    Hopelijk zal heel snel geen enkele etnisch gerichte dag de verdeeldheid van Surinamers aanwakkeren. Voor mij zou het niet erg zijn ze allemaal maar af te schaffen en meer naar een constante leefbare en vooral aan een evenwichtigheid en welvaart gerichte samenleving te werken.

    Met alle respect,

    Johan E. Falix

  • Op zich lees ik Times of Suriname niet. Wel moet ik Ruth en U dankzeggen om gewezen te worden op het artikel.

    Als surinamer met afro kenmerken vind ik dat Mitrasing veel moeite gedaan heeft wat licht te werpen op Keti Koti anno 2009.

    Jammergenoeg moet ik toegeven dat veel zaken die hij aanhaalt over het verantwoordelijkheidsgevoel en gedrag van veel Afro vaders in Suriname niet ver van de waarheid zijn. Inhoeverre het stuk racistisch genoemd moet worden ..Ay … dat vind ik wel een beetje zwaar. Mitrasing staat bekend om zijn speelse provocaties. Op zich vind ik niet dat hij dit stuk als een racistisch offensief heeft bedoeld.

    De volgende zinsnede uit het stuk is voor zover het in context geplaatst wordt voor alle groepen in Suriname van toepassing:
    “Want het kan toch niet zo zijn, dat Surinamers op alle gedenkdagen en feestdagen alleen maar in staat zijn een hoop ‘kiekeboe-achtige’ cultuurevenementen te ontplooien met ‘dromerige’ slogans op spandoeken en billboards, die zo onwerkelijk zijn als maar wezen kan.”

    Hopelijk zal heel snel geen enkele etnisch gerichte dag de verdeeldheid van Surinamers aanwakkeren. Voor mij zou het niet erg zijn ze allemaal maar af te schaffen en meer naar een constante leefbare en vooral aan een evenwichtige en welvaart gerichte samenleving te werken. (als correctie)

    Met alle respect,

    Johan E. Falix

  • Waarde Johan Falix,

    Dank voor uw reactie, maar helaas moet ik met u van mening verschillen, want speels kan ik Mitrasingh’s provocaties niet noemen, integendeel, ik vind ze kwaadaardig. Van de andere kant zijn er velen die schouderophalend aan Mitrasingh voorbij gaan, maar ik wilde en kon dít gewraakte stuk niet onweersproken laten.

    Zijn hele stuk is een volstrekt eenzijdige –en negatieve– belichting van het creoolse volksdeel, waarbij alle anderen buiten schot blijven. Neem bijvoorbeeld Mitrasingh’s kritiek op de SPA en haar bestuurderen, precies hetzelfde kun je zeggen over de VHP, maar dat durft hij niet!

    Natuurlijk heeft hij ook op een aantal punten (een beetje) gelijk, maar de toonzetting van zijn stuk is enkel negatief en hier en daar ontoelaatbaar sarcastisch. Maar enfin, ik hoef mijn verhaal “Wat bezielt Mitrasingh” niet nog eens te schrijven om aan te tonen dat Mitrasingh eens te meer zijn boekje te buiten is gegaan.

    Rolf van der Marck

  • Mitrasingh zou zich als antropoloog maar minder met oppervlakkige etnische verschillen moeten bezighouden.

    Wat suggesties voor hem:
    – zelfdoding bij negers en hindoestanen;
    – onderwijs;
    – incest en huiselijk geweld;
    – economische afhankelijkheid van vrouwen;
    – een ouder gezinnen;
    – geschiedschrijvers;
    – integratie met andere culturen (wie loopt in koto op 1 juli en wie rolt met Phagwa mee in de rode modder)
    – politiek;
    – homoseksualiteit.

    Ik stop maar met dat rijtje.
    Ik denk dat wel wat uit de cijfers kunnen halen bij het Bureau voor de Statistiek, stichting Stop Geweld, Korps Politie Suriname, Bureau rechtshulp, Prohealth, e.d.

Your response at Ruth

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter