blog | werkgroep caraïbische letteren

Mijn herdenking anno 2020 van de Hindostaanse immigratie

door Bish Ganga

Lekker, roti!

Ik ben aan het (her)denken gezet door een appje van mijn dochter Usha dat zij roti zou gaan bakken. Iets later op de dag stuurt zij de volgende foto.

Dit beeld heb ik zo vaak in mijn leven gezien bij bijvoorbeeld mijn moeder, tantes en op feesten. Meteen schoten allerlei herinneringen door mijn hoofd. Op dat moment vatte ik het plan op om dit artikel te schrijven. Achteraf bezien een heel toepasselijk moment, omdat in deze periode de herdenkingen plaatsvinden.

De immigratie

Op 4 juni 2020 is het alweer 147 jaar geleden dat het zeilschip Lalla Rookh met de eerste immigranten uit India voor anker ging bij het Lichtschip, dat als baken diende voor de Surinaamse kust bij de monding van de Surinamerivier. De Surinaamsche Courant besteedde er aandacht aan:

4 juni 1873-Aankomst Lalla Rookh in Suriname - Indie

Op 5 juni vond de eigenlijke ontscheping plaats en zetten de immigranten daadwerkelijk voet op Surinaamse grond na een maandenlang verblijf op zee. Zowel 4 als 5 juni worden als immigratiedag gevierd. Persoonlijk geef ik de voorkeur aan 4 juni, omdat het schip op die datum de territoriale wateren van Suriname binnenvoer.

De aankomst van deze immigranten betekent niet dat toen voor de eerste maal Brits-Indiërs – later Hindostanen genoemd – in Suriname zijn aangekomen. Al vanaf 1868 waren Brits-Indiërs als vrije arbeidsmigranten op Surinaamse plantages komen werken, nadat ze eerst naar de Engelse gebieden van het Caraïbisch gebied waren geëmigreerd.

De passagiers van de Lalla Rookh vormden wel de eerste groep arbeiders die in India waren geworven op basis van een overeenkomst tussen Nederland en Engeland. Met dit zogenaamde Koelietraktaat van 1870 verkreeg Nederland namelijk het recht om in Brits-Indië mensen te werven die gedurende vijf jaar in Suriname zouden gaan werken.

Op 26 februari 1873 vertrok het zeilschip Lalla Rookh met 410 immigranten uit Calcutta naar Suriname. De condities op dit eerste transport waren zeker niet ideaal. Het schip was te vol en de voorzieningen waren slecht. Ook zou er sprake geweest zijn van misstanden. Het gevolg was dat 11 mensen de reis niet overleefden en dat er 279 mannen, 70 vrouwen, 32 jongens en 18 meisjes Suriname bereikten. De slechte ervaringen van de eerste transporten waren voor Engeland aanleiding de immigratie op te schorten. Vanaf 1877 is de immigratie doorgegaan tot 1916, toen met het stoomschip Dewa op 24 mei 303 personen werden aangevoerd.

In totaal kwamen 34.304 arbeidsmigranten in 63 transporten het land binnen. Daarvan heeft ongeveer een derde deel gebruik gemaakt van de terugreisregeling na afloop van hun arbeidscontract.

Brits-Indische contractarbeiders bij het vertrek uit Suriname na het einde van hun contractperiode. Foto: Tropenmuseum.

De immigranten waren afkomstig uit het huidige Uttar Pradesh, Bihar en Bengalen. Dat waren sterk verarmde gebieden met een grote bevolkingsdichtheid en voedseltekorten. Daar konden de wervers dan ook goed hun slag slaan, want veel mensen hoopten op lotsverbetering. ‘Pet ke khatier’, omwille van de honger, ontvluchtten zij India. In veel gevallen gebeurde dat zonder dat de familie op de hoogte was.

De wervers spraken hun slachtoffers op straat aan en brachten hen met mooie praatjes op het idee om te emigreren naar een Tapu (eiland) met de naam Shrinaam of Shri Ram. Een waar oord van melk en honing. Een mooier toekomstbeeld kon men zich niet voorstellen, want door de naam Shri Ram klonk het als een bedevaartsoord. Sommige wervers voegden er nog aan toe, dat daar uit gouden borden werd gegeten. Had iemand zich aan de haak laten slaan door zo’n werver, dan was er geen ontkomen meer aan. Men zag zijn huis niet meer, want de ‘terugreis’ was een enkeltje naar het depot in Calcutta.

Daar verdween de werver na de aanmelding en overdracht van de kandidaat-emigrant zo snel hij kon met zijn verdienste op zak. De werver had de personen onderweg goed geïnformeerd over de intake-procedures en de (valse) informatie die ze moesten verstrekken. Zeker bij vragen over afkomst moest men alert zijn, om te voorkomen dat de familie hen zou weten te traceren en terug naar huis zou brengen. Dan zou deze kans op lotsverbetering in rook zijn opgegaan.

De werkelijkheid is zelden zwart-wit. Munshi Rahman Khan, de enige immigrant die later bijna chronologisch zijn emigratiegeschiedenis op schrift stelde, werd bijvoorbeeld door twee vrouwen onderweg aangesproken toen hij naar Kanpur was gegaan om het Ramlila-festival bij te wonen. Na de werving en op weg naar het depot in Calcutta kon hij op verschillende momenten de benen nemen. Maar dat heeft hij niet gedaan. De drang naar avontuur was kennelijk te sterk. Bij de aanmelding en inschrijving gaf hij bewust misleidende informatie over zijn achtergrond op. Hij heeft pas van zich laten horen bij zijn vader, toen hij op het punt van vertrekken stond en onmogelijk door zijn vader zou kunnen worden opgehaald.

Mijn ájá

Ook mijn ájá (opa van vaders kant) verliet India op een opmerkelijke manier. Ik heb daarover veel vragen die nooit beantwoord zullen worden. Hem kan ik uiteraard niets meer vragen, bovendien zijn de immigratiegegevens van zowel mijn vaders als mijn moeders kant verloren gegaan bij een brand in het Immigratiekantoor van Paramaribo.

Adja maakte deel uit van een joint family system[1]. Toen hij naar Suriname ging was hij al getrouwd. Hij was analfabeet en heeft vanuit Suriname via een tolk en de Agent-Generaal met de familie in India gecorrespondeerd. Verschillende malen heeft hij geld naar de familie in India gestuurd.

Door die contacten kwam hij te weten dat zijn familie zijn vrouw had toegewezen aan zijn jongere broer. Daardoor kon zij een normaal leven leiden en werd ze door de samenleving niet als paria behandeld. Als alleenstaande vrouw verkreeg je namelijk een status, die vergelijkbaar was met die van een weduwe. Dat betekende een geïsoleerd bestaan buiten de openbaarheid, nagenoeg zonder sociale contacten.

Ajá is in Suriname opnieuw getrouwd. Hij had drie kinderen van wie één dochter op zeer jonge leeftijd kwam te overlijden. De kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen van ájá hebben zijn voorbeeld gevolgd en zijn uitgezwermd vanuit Suriname naar Nederland en Amerika. Hun reizen zijn niet ingegeven door honger, maar door de wens om verder te komen via studie en arbeid.

Ik ga op reis en ik neem mee …

Mensen zoals ájá, die destijds hun land verlieten om voor een bepaalde tijd ergens op de wereld te gaan werken, hebben nauwelijks materiële zaken meegenomen. Aan het begin van de reis kregen ze het meest noodzakelijke mee van de organisatie, zoals kleding, een bord en een drinkbeker.

Waar meestal minder aandacht aan besteed wordt, is de ‘rugzak’ die elk individu op deze reis met zich meedraagt. In die rugzak zitten onder meer de moedertaal (bhásá), de opsmuk, zoals kleding en sieraden (bhushan), het geloof (bhajan) en eetgewoonten (bhojan).

Bhásá

In de streek waar ájá vandaan kwam werd Bhojpuri gesproken. Dat was zijn moedertaal. Bhojpuri is een van de componenten waaruit in Suriname de taal Sarnāmi in meerdere varianten is ontstaan. Met de emigratie van veel Surinamers naar Nederland is die taal ook hier ingevoerd. Op de Haagse Markt bijvoorbeeld kun je die taal volop horen.

Sarnāmi sprekende Surinaamse Nederlanders die in Uttar Pradesh in India komen, kunnen zich daar verstaanbaar maken.

Bhushan

De kleding en sieraden uit die tijd zijn met de mode meegegaan. Op de Haagse Markt kun je mensen tegenkomen die kleding dragen waarin restanten van de oude dracht aanwezig zijn. Pandits dragen bij rituelen nog de traditionele dhoti (lendendoek) en kurta. Voor het overige is de westerse mode overgenomen. Vooral op feesten dragen mannen en vrouwen feestelijke gewaden volgens de huidige Indiase mode.

De hals-, arm-, en enkelsieraden zijn – evenals de kleding die de vrouw op de foto draagt – inmiddels waardevolle museumstukken geworden.

Bhajan

India was altijd al een land met veel spiritualiteit en geloofsrichtingen en in de rugzak van de emigrant was het geloof dan ook zeker aanwezig. In Suriname heeft het wortel geschoten, getuige de gebedsvlaggen, gebedshuizen (mandirs en moskeeën) en religieuze beelden van de Hindoereligie. De met de immigratie meegekomen heilige boeken zoals de Veda’s, de Ramayana, de Bhagavad Gita, de Upanishads en de Purana’s blijven hun plaats behouden. Hetzelfde geldt voor de heilige geschriften van de moslims zoals de Koran.

Bhojan

De emigranten namen veel ‘recepten’ van traditioneel Indiase gerechten mee. In eerste instantie waren de benodigde ingrediënten hiervoor in Suriname niet voor handen. Gaandeweg is daar verandering gekomen en konden de gerechten worden bereid.

Zo is de roti nu zodanig geïntegreerd geraakt, dat men zou zeggen dat het hier om een authentiek Surinaams gerecht gaat. Ook in Nederland maakt de roti opgang. In de naaste toekomst zal het misschien wel een vergelijkbare positie gaan innemen als de nasi of shoarma.

De oude Vedische cultuur, die adja uit India in zijn rugzak heeft meegenomen, kent het gezegde वसुधैव कुटुम्बकम्, (Vasudhaiva kutumbakam), de wereld is werkelijk één familie. Dat blijkt.

3-6-2020


[1] Hierbij woont het hele gezin, met al zijn generaties, bij elkaar onder leiding van het hoofd van het gezin, de oudste man.

3 comments to “Mijn herdenking anno 2020 van de Hindostaanse immigratie”

  • Citaten uit artikel:

    >>Op 26 februari 1873 vertrok het zeilschip Lalla Rookh met 410 immigranten uit Calcutta naar Suriname<>Het gevolg was dat 11 mensen de reis niet overleefden<<

    In de afbeelding van het krantenknipsel wordt gesproken over 890 personen, waarvan 11 de reis niet overleefden.

    Mijn vraag: vanwaar het verschil?

    • Sefira,

      Het aantal in het krantenknipsel is een abuis van de journalist. Het kan zelfs ook gelezen worden als 380, door de vlekkerige scan. Het juiste aantal is 410.

  • Er staat duidelijk 380. Maar dat is dus niet correct. Ook toen stelde de Surinaamse journalistiek.al weinig voor.

Your response at Bish Ganga

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter