Michaël Slory viert zijn 75ste verjaardag
Michaël Arnoldus Slory werd op 4 augustus 1935 geboren te Totness, Coronie. Zijn ouders waren eenvoudige landbouwers die hun kinderen katholiek opvoedden. Niettemin proefde Slory veel van de echte negercultuur.
In november 1947 verhuisde hij naar Paramaribo, waar hij na een verblijf van een jaar bij een tante, werd opgenomen in het internaat van de fraters van Tilburg. Hij doorliep het MULO op de Paulusschool en ging in 1952 naar de AMS. Hij schreef al poëzie in het Nederlands, maar begint door toedoen van zijn leraar René de Rooy ook te schrijven in het Sranan en het Spaans; De Rooy opende voor hem het venster op de wereldliteratuur (Góngora, Quevedo) en droeg zorg voor zijn debuut in 1958 in het tijdschrift Tongoni met drie gedichten in het Nederlands.
Slory slaagde in 1955 voor de AMS, werkte in enkele administratieve baantjes en koos eind 1957 zee om in Nederland Spaans te gaan studeren. In Amsterdam verkeerde hij veel in kringen van Ons Suriname en Wie Eegie Sanie. Zijn politieke vorming en historisch-culturele bewustzijn kregen er geweldige impulsen. Hij liet een gefotokopieerd bundeltje circuleren met vijftien gedichten over de bevrijder van Zaïre, Patrice Loemoemba, onder de titel Wakadron [Marcheer¬trom]. Hij zocht aansluiting bij verschillende facties binnen communistisch Nederland en in 1961 verscheen onder het pseudoniem Asjantenoe Sangodare bij de communistische uitgeverij Pegasus zijn bundel Sarka/Bittere strijd, met een voorwoord van Theun de Vries. Spoedig distantieerde hij zich van het communisme, omdat Wie Eegie Sanie hem waarschuwde dat de communistische ideologie niet verenigbaar was met de nationalistische strijd voor eenheid in Suriname. Toch bracht Pegasus later nog twee van zijn bundels. Slory droeg in de jaren ’60 geregeld bij aan De Gids, verder aan onder meer Mamjo, Contour, Tirade, het marxistische Kontrast en van 1965 tot 1969 aan de jaarboeken die Ons Suriname uitbracht onder de titel Fri.
In 1966 werd Slory’s studiebeurs ingetrokken en vanaf dat moment moest hij als werkstudent zien rond te komen. Zonder zijn studie te hebben afgemaakt keerde hij in 1970 naar Suriname terug, vast bereid om zijn land naar de onafhankelijkheid te helpen. Hij zou zich geheel gaan toeleggen op het schrijven in het Sranan. Aan de Lerarenopleiding in Paramaribo haalde hij in 1974 de MO-A-akte Spaans. Hij voorzag in zijn onderhoud als leraar Spaans, maar zou later grotendeels worden vrijgesteld van het lesgeven.
Teleurgesteld over de politieke ontwikkelingen in zijn land en over militairen met bloed aan hun handen, die brallende toespraken hielden in het Sranan, schreef hij na 1982 nog bijna uitsluitend in het Nederlands en het Spaans. Poemas contra la agonía [Ge¬dichten tegen de doods¬strijd/angst] uit 1988 was de eerste geheel Spaanstalige bundel uit de Surinaamse literatuurhistorie. Vanaf 1987 werd hij vast medewerker van De Ware Tijd. Zijn werk werd opgenomen in alle bloemlezingen en tijdschriftspecials van Surinaamse literatuur en verscheen in onder meer de Poëziekrant (2001).
Aan literaire erkenning heeft het Slory niet ontbroken. Het Prins Bernhardfonds onderscheidde hem in 1961 voor zijn gedicht `Koroni Kawina’. In 1966 ontving hij de ESSO-literatuurprijs (een financiële tegemoetkoming die de multinational aan veelbelovende schrijvers toekende). Samen met Shrinivási werd hem in 1974 de Gouverneur Currie-prijs toegekend. Het jaar daarop kreeg hij de Sticusa-prijs voor niet-Nederlandstalig Surinaams werk, in 1986 de Literatuurprijs van Suriname over de jaren 1983-1985. Toen hem in 1989 het Ridderschap in de Ereorde van de Palm werd toegekend, was zijn wantrouwen in de autoriteiten inmiddels zo gegroeid, dat hij niet kwam opdagen bij de decoratieplechtigheid. In 1999 werd door de Rijswijkse stichting Friendship samen met de stichting Afro-Surinaams Cultureel Centrum ter stimulering van jonge dichters de Michaël Slory Literatuurprijs ingesteld, maar daarvan werd later niets meer vernomen.
Schilder René Tosari maakte een reeks aquarellen bij Slory’s werk en Slory schreef poëzie bij Tosari’s werk, zoals hij dat ook bij schilderijen van Rinaldo Klas deed. De Nederlandse componiste Gerda Geertens toonzette in 1993 enkele van zijn gedichten tot de compositie Sarka voor sopraan en piano. John Albert Jansen maakte in 1996 over Slory de film En nu de droom over is…
Tot en met 2000 publiceerde Michaël Slory één tweetalige dichtbundel, achttien bundels in het Sranan, zes in het Nederlands en drie in het Spaans. Voorts liet hij verschillende vouwbladen met poëzie drukken en publiceerde hij tal van verspreide gedichten. Een grote bloemlezing uit zijn werk verscheen in 1991 onder de titel Ik zal zingen om de zon te laten opkomen, samengesteld door Michiel van Kempen en met vertalingen van Michel Berchem (uitgeverij In de Knipscheer, nog altijd leverbaar). Bij In de Knipscheer verschijnt eind 2010 een nieuwe bundel van Slory om dit jubileumjaar feestelijk cachet te geven.
De Werkgroep Caraïbische Letteren feliciteert Michaël Slory hartelijk met zijn 75ste verjaardag. In opdracht van de Werkgroep heeft Dhiradj Ramsamoedj een portret van Slory gemaakt dat vandaag zal worden onthuld op een feestelijke bijeenkomst in het Surinaams Museum in Fort Zeelandia (klik hier om het portret te zien).
Ook ik feliciteer Michaël Slory hartelijk met zijn 75ste verjaardag.