blog | werkgroep caraïbische letteren

Metamorfose

door Christine F. Samsom

Als iets de in 1647 in Frankfurt-Duitsland geboren kunstenares Maria Sibylla Merian van jongs af hevig boeide is het wel de gedaanteverwisseling/metamorfose van rups naar vlinder. Deze passie combineerde ze met talent. Haar vroeg gestorven vader Matthäus Merian was stadstekenaar, graveur en uitgever in Frankfurt. Haar nieuwsgierigheid en doorzettingsvermogen maakten haar een voor die tijd buitengewone kunstenares.

Een vrouw in de kunst? Dat was ongehoord! Haar moeder zag helemaal niets in haar talent, ondanks vaders wens op zijn sterfbed. Zij verbande Maria naar de zolder om te leren breien en borduren. Daar ontdekte ze de tekeningen van haar vader en begon die na te tekenen. Ook smokkelde ze rupsen met de bijbehorende voedselplanten naar de zolder en zag het wonder van de metamorfose zich voltrekken. Vanuit het zolderraam had ze uitzicht op de tuin van buurman, een rijke edelman met als hobby het kweken van tulpen. Maria sloop de trap af, zette in een onbewaakt ogenblik een ladder tegen de tuinmuur en plukte veel tulpen om ze na te tekenen. De woedende graaf wilde aangifte doen, maar toen hij de reden van de diefstal uit de mond van het meisje vernam, vergaf hij haar.

De moeder van Maria Sibylla had kennelijk een voorkeur voor kunstenaars als partner, want ze was intussen hertrouwd met de schilder van bloemenstillevens Jacob Marrell die in Nederland werkte. De stiefvader herkende het talent van Maria en zij werd één van zijn leerlingen. Toen ze achttien was, trouwde ze met een medestudent, Johann Graff, ging in Neurenberg wonen en kreeg twee dochters, Johanna en Dorothea. Haar belangstelling voor insecten – in het bijzonder rupsen en vlinders – nam toe, al werden insecten in die tijd ‘duivelswerk’ genoemd. Carolus Linnaeus had zijn wetenschappelijke indeling van het planten- , dieren- en mineralenrijk nog niet gemaakt. Die verscheen in 1735. In 1675 verscheen het eerste boek van Maria Sibylla Merian: Neues Blumenbuch (‘Nieuw bloemenboek’), in 1679 gevolgd door Der Raupen wunderbare Verwandlung und sonderbare Blumennahrung’ (‘Over de wonderbare verandering van de rupsen en merkwaardig bloemenvoedsel’). Toen al bracht ze op één tekening alle stadia van eitje, rups en vlinder op de voedselplant samen.

Het huwelijk van Maria met de zeer levenslustige Graff eindigde in 1685, waarna ze vertrok naar Friesland. Daar sloot ze zich aan bij de streng-protestantse leefgemeenschap der labadisten op het landgoed Walta-state van de familie Van Aerssen van Sommelsdijck die ook tot die sekte behoorde. Bekend door haar boeken leerde ze in Amsterdam wetenschappers en verzamelaars kennen, bij wie ze in hun rariteitenkabinetten de meest bijzondere insecten en vooral vlinders uit Suriname ontdekte. De laatste zetten haar in vuur en vlam. Ze besloot – ze was intussen over de vijftig – naar Suriname te reizen om onderzoek te doen naar die wonderlijke, tropische vlinders, rupsen, vogels, bloemen en planten. Met haar dochter Johanna maakte ze de avontuurlijke zeereis van drie maanden, met aanbevelingsbrieven van de burgemeester van Amsterdam, Nicolaas Witsen. Ze verbleven van 1699 tot 1701 in Suriname en werkten keihard aan het vastleggen van al het moois dat ze zelf vonden of dat hun door inheemsen werd gebracht, eerst op plantage Providentia, daarna in… ‘Parmubo’. Ziekte en oorlogsdreiging dwongen moeder en dochter terug te keren naar Amsterdam, waar ze drie jaar werkten om alles wat ze in Suriname op papier hadden gezet over te brengen op koperplaten, waarvan etsen werden gedrukt. Elke pagina in het boek Metamorphosis insectorum Surinamensium (‘De verandering der Surinaamsche insecten’) dat in 1705 uitkwam, is een op zichzelf staande wereld: de voedselplant in prachtige kleuren met blad, bloem en vaak ook vrucht met daarop de rups, pop en vlinder die van de plant leefden. Planten als de monkimonkikersi, lemmetje, sangrafu, peper, guave, kasyu, cacao, jasmijn en krerekrere vinden we terug met door Maria beschreven bijzonderheden in het Nederlands en Latijn. Ook dieren als kikker, hagedis, kever, spin, mier en tor hebben een plek in het boek.

Maria Sibylla Merian stierf in 1717 te Amsterdam. Ik weet dat ik haar in deze beschrijving tekort doe. Maar er is zoveel over haar geschreven dat elke geïnteresseerde lezer heel veel over haar kan vinden in boeken, artikelen en op het internet. In de 70-er jaren gaf mijn in Duitsland geboren moeder mij het boek ‘Die Falterfrau’ (‘De vlindervrouw’) van Utta Keppler cadeau, de levensgeschiedenis in romanvorm van deze bijzondere vrouw. Het boek beleefde diverse drukken. In Nederland verscheen in 2001 ‘Maria Sibylla. Een ongebruikelijke passie’ van Inez van Dullemen. In 1982 gaf uitgeverij De Walburg Pers haar meesterwerk in kleiner formaat uit en Elsevier maakte een nog kleinere selectie in de ‘Bibelot-reeks’ (1984). Diverse keren werden tentoonstellingen georganiseerd, onder andere in het Haarlemse Teylers Museum (1998), in het Rembrandthuis in Amsterdam begin 2008 en eind 2008 in ons eigen Surinaams Museum in Fort Zeelandia.

Maria Sibylla Merian: Metamorphosis insectorum Surinamensium of De verandering der Surinaamse insecten, naar de uitgave uit 1705. Zutphen: De Walburg Pers, 1982. ISBN: 906011 077 3;

Utta Keppler: Die Falterfrau. Heilbronn: Eugen Salzer Verlag, 1963. Geen ISBN. Heruitgegeven in 1997 door dezelfde uitgever. ISBN: 3 7936 054 7;

Inez van Dullemen: Maria Sibylla. Een ongebruikelijke passie. Amsterdam: De Bezige Bij, 2001. ISBN 90 234 7076 1 en

De exotische kunst van Maria Sibylla Merian. Amsterdam/Brussel: Elsevier, 1984. ISBN: 90 10 05057 2

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter