blog | werkgroep caraïbische letteren

‘Met bloed in de dansschoenen’

Annemarié van Niekerk in gesprek met Astrid H. Roemer

Ik ken Gent niet zo goed en daarom google ik de Vrijdagmarkt, want daar woont Roemer. Het is een van de oudste pleinen van de stad waar sinds 1199 elke week kraampjes staan. Daarnaast was het eeuwenlang dé plek voor grote volksbijeenkomsten en feestelijkheden, maar ook het toneel van terechtstellingen en gewelddadige confrontaties, vooral tussen de verschillende gilden. Zo werd er op 2 mei 1345 een loonconflict tussen de volders en de wevers uitgevochten waarbij vijfhonderd volders omkwamen. Op die dag, bekend gebleven als ‘Kwade Maendag’, was de Vrijdagmarkt één groot bloedbad. Ons gesprek op maandag 2 mei zou wel eens memorabel kunnen worden.

Astrid H. Roemer. Foto Annemarie van Niekerk

 

Om tien minuten voor twaalf sta ik voor Roemers deur. Ze heeft het even vriendelijk als duidelijk gesteld: ‘Wat mij betreft staan afspraken vast’. De terrassen zitten vol met koffie en bier drinkende mensen. Het is een onverwacht zonnige dag, een van de eerste dit voorjaar. Het appartementencomplex waar Roemer sinds september 2015 woont lijkt nog maar pas gerestaureerd. Maar de bel is defect, heeft ze me laten weten, dus ik moet even telefoneren als ik er ben. Wanneer ze opneemt, één minuut voor twaalf, vraagt ze me aan de lijn te blijven en een klein eindje achteruit te gaan zodat ze me van boven af kan zien. Op de tweede verdieping gaat een raam open, ik zie een arm zwaaien. Even later fladdert er een rood plastic zakje naar beneden, met daarin een sleutel.
Ik open de brede voordeur en het voelt alsof ik een poort doorga. Een tweede deur geeft toegang tot een ruim en luxe voorportaal, pas geverfd, blinkend schoon, minimalistisch gedecoreerd in wit en chroom. Als ik uit de lift stap, komt ze net de voordeur uit met in haar hand een boodschappentas: Astrid H. Roemer.
We begroeten elkaar en ik geef haar de sleutel en het opengescheurde plastic zakje terug. Ze kijkt me verbaasd aan: de vrouw die ze de sleutel had toegegooid droeg een rode sjaal. Was er iemand anders bij me?
‘Nee’, zeg ik, ‘ik heb ook niemand met een rode sjaal gezien.’ Even is er verwarring. Ik zoek zelfs in mijn tas of daar geen rode sjaal in zit. Nee dus. Als ik naar haar boodschappentas kijk, legt ze me uit dat ze eigenlijk bloemen wilde gaan kopen. Op 2 mei is haar moeder jarig. En die mag dan in Suriname wonen, bloemen moeten er zijn. ‘Moeder’. Daar is een eerste punt van herkenning. Roemer, de oudste van vier kinderen, spreekt in haar autobiografie met veel liefde en waardering over haar moeder, zonder de kritiek helemaal uit de weg te gaan.
Ze besluit om de boodschappen tot na het interview uit te stellen, laat me binnen en draait de voordeur in het slot. In het woonvertrek valt het zonlicht door vier grote ramen naar binnen. De ruimte is open en geordend, strak en sober gemeubileerd. Roemer stelt voor dat we aan de lichte houten tafel gaan zitten, zij achter haar dichtgeklapte laptop waarop haar naam in grote witte letters geschreven staat, ik tegenover haar. Ik denk aan wat ze onlangs vertelde: hoe ze na lang van internet te zijn weggeweest, daar weer haar entree op maakte. ‘Toets mijn eigen naam in. Neem met verbazing de informatie bij mijn naam tot me. Ik besta.’
De mooie tafel wordt ons eerste gespreksonderwerp. Ze vertelt dat ze haar meubels bij een speciale antiquair koopt, met functionaliteit als eerste prioriteit, maar ook met de nodige esthetische overwegingen – de lijnen en vormen moeten haar aanspreken. Als de dag daar is dat ze weer naar elders wil vertrekken, moet ze haar huisraad zonder al te grote financiële verliezen achter kunnen laten. Ze wijst me op de zilvergrijze, schilderijloze wanden, de weinige meubels.
We praten over haar reizen en verblijfplaatsen. Ze is geboren in Paramaribo, heeft gewoond in Suriname, Nederland en Schotland, en nu ook in Vlaanderen. Indachtig haar uitspraak ‘ik wandel in mijn eigen thuisloosheid’ (2016:19) vraag ik haar of ze een nomadische instelling heeft.
‘Alles gebeurt bij mij pas nadat een weldoordacht plan is gemaakt,’ antwoordt ze. ‘Welbeschouwd houd ik niet van reizen maar als ik op reis moet dan geniet ik ook heel intens. Wie geboren is in Paramaribo zal altijd de oceaan over willen vliegen. Gelukkig maar, en nu ik haast zeventig ben verlang ik ernaar meer wereld in mij op te nemen. Hoe dat moet weet ik nog niet. Kortom: misschien ben ik nomadisch zonder dat te willen zijn. Vergeet niet dat mijn voorouders uit Schotland en uit Afrika kwamen zo’n tweehonderd jaar geleden.’

‘Die ondertitel van uw autobiografie is Memoires van een thuisloze, maar is er toch wel een plaats waar u zich echt thuis voelt?’

‘Overal en Nergens.’ Ze glimlacht even. Gedurende twee uren zie ik een Roemer tegenover me die precies, sterk, stellig, intelligent en kritisch is, maar daarachter schuilt iets geheimzinnigs en kwetsbaars. Met bewondering kijk ik naar haar gebeeldhouwde gezicht waar nog haast geen rimpel in te zien is. We praten over uiterlijk. In haar autobiografie heb ik gelezen dat ze vroeger gesteld was op mooie kleren en schoenen, een mooi kapsel, lekkere parfum. Waar zijn die prachtige dreadlocks gebleven?

Ze lacht weer, haar ontwapenende glimlach, alsof ze de vraag heeft zien aankomen en zij drukt haar muts nog wat steviger op haar hoofd. ‘Ja, die dreads waren mooi, maar het kost geld om ze in stand te houden en dat had ik lange tijd niet. Nu draag ik maar hoedjes of mutsen. Voor een zwarte vrouw is het lastiger om haar kapsel te onderhouden dan voor een blanke vrouw.’

Ze staat op om koffie te maken. Over haar jeans draagt ze een lange duifgrijze kasjmieren trui met daaronder een wit T-shirt, aan haar voeten Crocs. Terwijl het water op de kookplaat aan de kook komt, zet ze kopjes klaar en maakt het doosje chocola open dat ik heb meegebracht. Op de achtergrond klinkt muziek uit een draagbare radio.

 

‘Waar is Steffi?’, vraag ik me hardop af. Uit Liefde in Tijden van Gebrek heb ik de kat van die naam goed leren kennen. Ik zie kattenbakken, een kattendeken op de bank, een krabpaal, een speelgoedmuis, maar van Steffi zelf is geen teken van leven. Roemer zegt dat de kat zich waarschijnlijk heeft verstopt omdat er vanochtend werd afgeweken van de normale dagorde. Zo trok ze bijvoorbeeld schoenen aan in plaats van slippers. ‘Steffi denkt misschien dat ik weer op reis wil en zij wil thuis zijn.’

Bij de koffie hebben we het over haar andere grote liefde, het schrijven.

‘Ergens in een interview zegt u dat het is alsof u een relatie bent aangegaan met het woord, die bijna intenser is dan een liefdesrelatie. Behalve voor uw kat leeft u vaak alleen. Verkiest u alleen wonen?’

‘Ik ben heel graag alleen om te kunnen nadenken, lezen, om naar muziek te luisteren, enzovoort. Dat brengt mijn vak als auteur/ dichter/ publicist mee. Taal is een intellectueel middel en vraagt enorm veel brainpower die effectief gebruikt moet worden. Maar er is altijd een grote liefde in mijn kleine, beschermde privéleven.’ Momenteel ben ik ruim twintig jaar in love met een puur Hollandse dame van mijn leeftijd. Mijn leefomstandigheden hebben het onmogelijk gemaakt deze liefde te consumeren. Toch is deze verliefdheid de driving force geweest bij het schrijven aan mijn nieuwe boek. Ik word moeizaam verliefd omdat ik vreselijk kieskeurig ben en misschien het liefst alleen.

‘U bent schrijver van romans, gedichten, toneel, en zo meer. In welk genre voelt u zich het beste thuis?’

‘Ik voel me in alle genres volkomen thuis. Elk genre kent eigen eigenaardigheden die mij mentaal op de proef stellen en uitdagen.’

‘Uw boeken laten ook zien dat u van uitdagingen houdt. U bent bijvoorbeeld niet zo voor lineaire vertellingen. In NRC Handelsblad zegt Elsbeth Etty dat Was getekend iets heeft van “een tropisch regenwoud” en dat er “pas na flink doorzetten en het wegkappen van talloze woekerplanten en andere obstakels” een structuur zichtbaar wordt. Waarom kiest u daarvoor?’

‘Omdat ik in wezen geen verhalenverteller ben. Ik maak sculpturen van taal met een narratieve structuur. Mijn teksten zijn vooral kunstwerken. Wie mij goed leest ervaart dat en articuleert dat ook met sterke beelden zoals Elsbeth Etty doet. Sommigen snappen niet wat hen overkomt en die haken soms af en verwerpen mijn werk.’

We hebben het even over de negatieve recensies van Liefde in tijden van gebrek. Roemers incasseringsvermogen en geneigdheid tot relativeren en accepteren verrassen me. Over de negatieve recensie van Arjan Peters in de Volkskrant zegt ze: ‘Ik ben daardoor niet van slag. […] Het zijn inderdaad onverteerbare en akelige dingen waarover ik schrijf en die ik aan den lijve ervaar, ‘goede mensen’ kunnen daar moeilijk mee omgaan, en dus kost het ook moeite om erover te lezen en het in je op te nemen en daar constructief op te reageren in een recensie. Ik dacht overigens dat journalisten wisten dat samenleven vooral morsig is.’

‘Het motto voorin Liefde in Tijden van Gebrek houdt natuurlijk al een waarschuwing in: “There is no comfort in the truth”.’

‘Precies. Er wordt wel eens tegen me gezegd dat de afschuwelijke dingen die me zijn overkomen en waarover ik schrijf alleen maar in mijn hoofd gebeuren. Dat het niet mogelijk is om zoveel vijandigheid te hebben ervaren in onze samenleving. Ze kunnen niet bevatten dat dit werkelijkheid kan zijn. Meestal valt alleen bloedig geweld op. Ik begrijp dat. Het geeft niet: ik ga door met wat ik doe en dat is naar waarheid persoonlijk ervaren ‘mensenhaat blootleggen’ maar ook ervaren geborgenheid en momenten van puur geluk articuleren en deze mooie literaire prijs troost mij voor eens en altijd.’

‘Had u deze erkenning nog verwacht?’

‘Helemaal niet. Voor mijn gemoedsrust denk ik eigenlijk vrij zelden aan literaire prijzen in het algemeen en al helemaal niet waar het mijn eigen werk betreft. Ik ben dan ook werkelijk verrast en aangenaam ontroerd.’

‘Met deze bekroning gaat de belangrijkste Nederlandse literatuurprijs voor het eerst naar een auteur uit het Nederlands-Caribisch gebied. Het is Albert Helman en de onlangs gestorven Frank Martinus Arion niet te beurt gevallen. Ziet u deze prijs ook als een prijs voor de Nederlands-Caribische literatuur?’

‘Nee, de bekroning heeft puur met mijn gepubliceerd prozawerk te maken. Ik draag mijn prijs om persoonlijke redenen op aan wat ik noem mijn “bloedgroepauteurs”: Bea Vianen, Edgar Cairo, Anil Ramdas en Frank Martinus Arion. Een literaire prijs is geen groepsprijs. Schrijven is geen teamsport.’

We praten over het lot dat haar ‘bloedgroepauteurs’ te beurt gevallen is. Bea Vianen is psychotisch geworden, net als de jong gestorven Edgar Cairo, Anil Ramdas heeft een eind aan zijn leven gemaakt. ‘Het lijkt op een straathoek waar geregeld een ongeluk gebeurt. Het zou duidelijk moeten zijn dat er iets mis is met de aard en de ligging van de plek, en niet met de voertuigen en mensen die er verongelukken.’

‘U heeft een sterk sociaal verantwoordelijkheidsgevoel. Was dat altijd al zo?’

‘Ik voel me weinig verantwoordelijk voor de handel en wandel van anderen, maar ik wil als individu en als burger levend in welk land dan ook mij verantwoordelijk gedragen, wat wil zeggen: handelen in het belang van een meer leefbare wereld voor iedereen. Volgens mij is ieder mens behept met deze impuls tot juist handelen. Door mijn werk als auteur ben ik uiterst belezen en heb ik mogelijk meer dan anderen mogelijkheden om na te denken over verantwoordelijk gedrag en hoe dat vorm te geven en te leven.’

 

‘In Over de gekte van een vrouw (1982) articuleert u ook een feministisch bewustzijn. Hoe is dat ontstaan?’

‘Ik kom uit een familie van mooie, sterke vrouwen maar heb langzamerhand ontdekt hoe wezenlijk achtergesteld vrouwen worden behandeld. Zonder vrouwen zou er geen menselijk leven mogelijk zijn: vrouwen bevolken de wereld vanwege hun bereidheid te moederen en brengen zonen voort die hen vervolgens onderdrukken. Het is een zwart-witplaatje dat nog heel erg opgaat. Ik vertrouw erop dat een feministisch bewustzijn steeds meer verbetering kan bewerkstelligen. Mijn moeder heeft zich door geen man laten kleineren en heeft had geen makkelijk, maar beslist wel een waardig leven. Ik bewonder haar kracht, moed en intelligentie.’

‘U zegt nooit veel over uw vader. Hoe was uw verhouding met hem?’

‘Mijn vader heeft in mijn peuterjaren Suriname voor eens en altijd verlaten. Hij heeft geen rol gespeeld in mijn ontwikkeling. Hij heeft wel een bijdrage geleverd in mijn levensonderhoud. Toen ik al volwassen was heb ik hem enigszins leren kennen als een zachtmoedig man met een diep verantwoordelijkheidsgevoel. Vader is op zeer hoge leeftijd gestorven. Hij was een goed mens als vader en echtgenoot.’

‘Uw moeder speelt een belangrijke rol in uw leven, maar zelf kreeg u nooit kinderen. Mist u die ervaring niet?’

‘Nee, ik heb nooit de behoefte gevoeld om zelf moeder te zijn. Integendeel. Ik wilde het beslist voorkomen maar dan op een gezonde en humane manier.

‘Waarom?’

‘Met kinderen zou het voor mij niet mogelijk zijn geweest om te schrijven. Het was het een of het ander. Toen ik na mijn achttiende een relatie had met Bill, mijn eerste grote liefde, was ik duidelijk in mijn verhouding tot hem. Ik wilde beslist niet zwanger worden. ‘

Bill was directeur van de Surinaamse kweekschool voor onderwijzers waar Roemer studeerde. In Liefde in tijden van gebrek portretteert ze hem als ‘de enige man in mijn liefdesleven, de enige man die tot de intimiteit van mijn lichaam is doorgedrongen’. Over de rol die hij in haar bestaan heeft gespeeld schrijft ze: ‘Soms verschijnt een persoon in je blikveld die het geluk vertegenwoordigt dat je jaren in jezelf hebt gezocht; alsof je, nadat je het grootste deel van je leven door een woestijn hebt gezworven, plotseling terechtkomt in een lichtstad, in een schitterend paleis…’

‘Zijn vrouw gaf les in handenarbeid op dezelfde kweekschool,’ vertelt ze. ‘Ook aan mij. Ze had een prettig karakter en ik kon goed met haar opschieten, zij ook met mij. Toen haar man en ik jaren later een liefdesrelatie kregen was het geen geheim. Zij hadden drie kinderen en ik wou er geen en ik hield mijn cyclus heel precies in de gaten om te voorkomen dat ik zwanger werd. Abortus zou voor mij helemaal geen optie zijn.’

‘Hoe dan?’

‘Met een thermometer en een agenda. Wanneer ik in mijn vruchtbare periode zat was ik uiterst terughoudend en dook ik in mijn schrijfbezigheden. Daar had mijn minnaar altijd begrip voor, want hij was een lieve man. Het feit dat hij vijftien jaar ouder was én getrouwd maakte het voor hem gemakkelijker om te accepteren dat er tijden waren dat ik niet beschikbaar was voor hem maar voor de muze. Hij stond erop dat ik auteur werd en heeft mij nooit enige belemmering opgelegd: integendeel. Mijn schrijfritme heeft zich langzamerhand ook ontwikkeld langs het ritme van mijn vruchtbaarheidscyclus. Nog steeds ben ik tijdens het werken aan een publicatie seksueel onbenaderbaar. Schrijven is scheppen en bij mij heeft het mogelijk ook met mijn seksuele energie te maken. Maar ik ben een gezonde vrouw en nota bene toentertijd in een actieve heteroseksuele relatie, dus toen mijn baarmoeder de kans ontnomen was om te worden gevuld met een kind, begonnen mijn oestrogenen te flippen en ontstonden er vleesboompjes in mijn baarmoeder. Die liet ik niet wegschrappen: ik wilde dat ze zo groot werden dat de gynaecoloog wel moest instemmen met de operatieve verwijdering van mijn baarmoeder. Ik raakte ook uitgeput van het heftige bloeden maandelijks. Na de amputatie heb ik mij werkelijk hemels gevoeld en schrijven is meer dan voorheen helemaal mijn ding geworden.’

Terwijl ze zo praat, zet ze haar woorden kracht bij met haar handen – mooie handen met kortgeknipte, goedverzorgde nagels. Als ze zwijgt laat ze die naast elkaar op de tafel rusten. Ik denk aan een passage in Liefde in Tijden van Gebrek. ‘Ik heb de afgelopen vijftien jaar niet gevrijd. Niet gezoend. Niet gekust. Ik ben zo lang niet gestreeld. En alleen de katten weten hoe warm, hoe zacht mijn handen zijn.’

Dan maakt Steffi bijna ongemerkt haar opwachting, als vanzelfsprekend, zonder ook maar een tikkeltje schuchterheid of bravoure. Als ik haar roep, komt ze naar me toe, stelt zich kopjes gevend aan me voor en loopt verder. Ik had een robuuster kat verwacht. Ze is van een gemiddelde grootte, volmaakt van lijf en leden en prachtig van vel – pikzwart, witte poten en om haar hals een brede witte kraag. Haar ogen en vacht blinken van gezondheid. Roemer staat op om verse vis uit de ijskast te halen. Ze vertelt dat Steffi geen eten belieft dat niet vers is. En het mag ook niet gebakken zijn. ‘Kip lust ze alleen maar wanneer het van een speciale Franse soort is, jammer genoeg ook nog al duur.’ Wanneer Steffi uitgegeten is, gaat het restje dat ze heeft laten liggen terug in de ijskast.

‘Waar en hoe is uw liefde voor het woord ontstaan?’

‘In mijn kinderjaren bij mijn familie in Paramaribo. Knuffelen en veel fysiek contact was niet echt iets voor ons, maar spreken met elkaar was erg belangrijk en dat was behoorlijk goed ontwikkeld. Op mijn zesde hoorde ik iedere ochtend de liedjes van Annie M. G. Schmidt en werd ik meegenomen naar een aanstekelijke vorm van creatief taalgebruik. Mijn favoriet was en is nog steeds Dikkertje Dap. Taal werd voor mij een wonderlijk speelgoed: een liefde, een betovering en later mijn werkmateriaal.’

‘U bent dus met Nederlands groot geworden. Heeft u daarom van jongs af aan in het Nederlands geschreven en niet in het Sranan Tongo?’

‘Ja, de lingua franca van mijn geboorteland is niet mijn moedertaal. In onze familie en in mijn moeders huis werd geen woord Sranan Tongo gesproken. Dat werd gebruikt in contacten met andere landgenoten die geen Nederlands, maar een andere moedertaal spraken. Ik ben goed in het Sranan Tongo omdat deze taal in mijn Surinamerschap is geworteld, maar ik gebruik het zelden.’

‘Kijkt u terug op een mooie jeugd?’

‘Mijn kinderjaren zijn sereen geweest. Altijd dichtbij moeder. Ik leefde voor moeder zoals sommigen leven voor een god. Ik ben de oudste van een gezin met vier kinderen. Moeder was kleuteronderwijzeres. Ze is altijd hoofd van het gezin gebleven. Mijn kinderjaren zijn kalm en sober geweest en uiterst veilig. Daarom kan ik het niet verdragen als mijn moeder lijdt of dat iemand haar pijn doet. Om die reden moest ik breken met mijn jongste zus. Ik kon de ellende die ze mijn moeder aandeed niet meer aanzien. Het was niet gemakkelijk om te breken, want ik was dol op de kinderen van mijn zus en zij op mij, maar ik moest het contact met hen opgeven ter wille van de liefde voor mijn moeder. Die heeft zelf nog wel contact met mijn zus en haar kinderen.’

In Liefde in tijden van gebrek heb ik gelezen dat het initiaal H. tussen Astrid en Roemer staat voor Heligonda, ‘moeders roepnaam’. Die H. mag niet wegvallen, zo heeft ze mij in een mail op het hart gedrukt. Het is een zichtbare verbintenis die Roemer altijd met zich meedraagt.

‘Voelt u de genegenheid voor uw moeder en uw kindertijd ook voor uw vaderland? Ik vraag het omdat u veel heeft geschreven over de geschiedenis van Suriname, vooral ook over de minder mooie episodes.’

‘Die minder mooie episodes zijn voor mij aanleiding geweest om ook de heerlijkheid van een bestaan in Suriname in geschreven taal te benadrukken. Ik was en ben er nog verontwaardigd over dat mijn Paramaribo zo bruut naar een ander belevingsniveau is geschoven en ik wen er maar niet aan, ook al begrijp ik de huidige ontwikkelingen heel goed.’

Over uw trilogie – Gewaagd leven (1996), Lijken op liefde (1997) en Was getekend (1999) (in 2001 in één band verschenen als Roemers drieling en sinds kort als Onmogelijk moederland) zei u: “Wie deze boeken achter elkaar leest zal nooit meer een neurotische relatie hebben met Suriname en Nederland.”’

‘Ja, ik bedoel te zeggen dat mijn trilogie het mogelijk maakt lezenderwijs in een nieuwe verhouding tot Suriname te komen: niet een verhouding van latente haat-liefde, maar een van begrip voor de omstandigheden van de mensen die er overleven/wonen. Mijn geboorteland ligt geografisch niet gunstig voor een samenleving met het Nederlands als voertaal en een bevolkingssamenstelling die een gedeelde geschiedenis heeft, vol trauma’s.’

 

‘Elf jaar geleden verscheen Zolang ik leef ben ik niet dood, het eerste deel van uw autobiografie. Het tweede deel, Liefde in tijden van gebrek, is pas verschenen. In welk opzicht is het een aanvulling? Of staat dit tweede deel geheel op zichzelf?’

‘Het is een aanvulling en het staat geheel op zichzelf. Autobiografische teksten maken is heel moeilijk voor een auteur als ik die geen verhalenverteller wil zijn. Liefde in tijden van gebrek is om te lezen een heerlijk boek geworden en ik ben nog steeds dol op Zolang ik leef ben ik niet dood. Een topballerina met bloed in de dansschoenen voel ik mij!’

‘Als een gastvrouw die mij goed gezind is. En je binnenlaat.’ Zo beschrijft ze in Liefde in tijden van gebrek een mooie ochtend. Zo denk ik ook aan Astrid H. Roemer wanneer ik om twee uur in de middag haar appartement verlaat en over de zonnige Vrijdagmarkt loop, op deze onverwacht gelukkige Kwade Maendag.

Interview afgenomen door Annemarié van Niekerk

Weerwoord

De zuster van Astrid Roemer, Patricia Elting-Roemer, geeft aan dat het onjuist is wat in het interview wordt gezegd over de relatie tussen de jongste zuster en haar moeder.

 

[overgenomen van Liter, 20 mei 2016]

 

Op zaterdag 21 mei geeft Astrid H. Roemer in Amsterdam de vijfde Cola Debrotlezing, klik hier voor meer informatie en kaarten.

1 comment to “‘Met bloed in de dansschoenen’”

  • goed vraaggesprek. dank voor plaatsen. waarom niet mijn nieuwe omslag roman OVER DE GEKTE…ik heb een gruwelijke hekel aan het geplaatste omslag. groet.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter