blog | werkgroep caraïbische letteren

Memoires Astrid Roemer zijn oeverloze klaagzang

“Kankerkloten en teringtrutten”

door Arjan Peters

Astrid Roemer krijgt volgende maand de P.C. Hooft-prijs voor haar indrukwekkende proza. Maar haar uitgever had haar mogen behoeden voor de publicatie van haar memoires.

Dat was een onverwachte keuze van de jury van de P.C. Hooft-prijs, om die te doen toekomen aan Astrid Heligonda Roemer (Paramaribo, 1947). Op 19 mei zal ze de prijs in Den Haag in ontvangst nemen. Tot een jaar geleden was de schrijfster onvindbaar, en na de lichtelijk verwarde autobiografie Zolang ik leef ben ik niet dood (2004) verscheen alleen nog de mooie dichtbundel Afnemend (2012) in de schrikbarend kleine oplage van 125 exemplaren.

Door de volharding van documentairemaakster Cindy Kerseborn, wier film De wereld heeft Gezicht verloren in december 2015 in première ging, konden we reconstrueren dat Roemer in Den Haag, Edinburgh, op het eiland Skye en in een Gents klooster had gewoond, met weinig andere bezittingen dan een laptop en een kat. Toen de schrijfster op uitnodiging van Kerseborn op 23 mei 2015 in het Compagnietheater in Amsterdam verscheen, voor het eerst weer op het podium en door een uitverkochte zaal begroet, bleek uit de voordracht van nieuwe gedichten dat de afzondering haar vitaliteit geenszins had aangetast.

Hoe een gebarsten identiteit zich in fragmenten weer moet oprichten, zou het thema kunnen heten van haar zinnelijke oeuvre. Apart tot in de metaforen. Zo kan Roemer een pronte vrouw toerusten met ‘globetrotters aan de voeten’, en deinst ze niet terug voor gedurfde lyriek: ‘Je bent er intussen beslist achtergekomen dat het niet de wind is die brullend over het landschap trekt, maar dat het de bomen zijn die juichen, bijvoorbeeld’ (uit Levenslang gedicht, 1987). Met tomeloze inzet schreef ze over haar eigen leven: eerst lerares in Paramaribo, daar tien jaar lang de minnares van een getrouwde diplomaat, vervolgens spraakmakend dichteres en romanschrijfster in Nederland, ook nog heel even gemeenteraadslid voor GroenLinks in Den Haag, en na twee lange lesbische relaties sinds het begin van de eeuw min of meer vogelvrij op de dool.

 

Roemer Liefde in tijden van gebrek

Liefde in tijden van gebrek

Die ervaringen gebruikte ze voor haar werk, waarin stereotypen worden gesloopt en we in het hoofd en het hart van een land, een volk, een zwarte vrouw kunnen kijken. Door de kwaliteit overstijgt Roemers werk het particuliere. Haar vaderland is evenzeer verscheurd en in stukken uiteengevallen – zie ‘Roemers drieling’, de romans Gewaagd leven (1996), Lijken op liefde (1997) en Was getekend (1998), dit jaar herdrukt onder de overkoepelende titel Onmogelijk moederland – en haar moedertaal is een eigenzinnig samenstel van soms plechtstatig Nederlands met zangerige invloeden van overzee.

De schrijfster had al lang geen uitgever meer, toen Mai Spijkers van Prometheus op maandag 15 december 2015 in Gent bij haar voor de kloosterpoort stond. ‘Ze deed open en zei: ‘Ik ben net gebeld, ik heb de P.C. Hooft-prijs gewonnen.’ Een ongelooflijke bof voor een uitgever, zoiets’, aldus Spijkers een dag later. Hij kon niet getipt zijn door een lid van de jury, schrijfster Karin Amatmoekrim bijvoorbeeld, wier uitgever Mai Spijkers heet, aangezien juryleden van deze prestigieuze prijs zwijgplicht hebben.

De trefzekere uitgever heeft in de afgelopen maanden diverse boeken van de laureaat herdrukt, waaronder het indrukwekkende Over de gekte van een vrouw (1982), en is van plan nieuw werk uit te brengen. Om daarmee te beginnen verschijnt aanstaande dinsdag, net voor haar 69ste verjaardag, Liefde in tijden van gebrek, het tweede deel van Roemers autobiografie, die in de aanloop naar de uitreiking van de P.C. Hooft-prijs extra attentie trekt.

Dit boek ‘brengt ons dichter bij Astrid H. Roemer dan zij zich ooit in haar werk heeft laten zien’, belooft het persbericht. Of de schrijfster met deze publicatie een dienst wordt bewezen, is echter twijfelachtig. Het boek is een poging tot uitleg over haar zelfgekozen isolement. Een eenzame arbeidsongeschikt verklaarde vrouw die door haar geliefde in de steek is gelaten, trekt onzeker en verdrietig met haar rugzakje van hotel naar pension, en denkt terug aan de listen en lagen van de snoodaards die het op haar gemunt hadden en hebben. Bang voor alles en iedereen – met uitzondering van haar dierbare dieren, kater Plato en poes Steffi. Ze schaft telefoonkaarten aan, om dan te beseffen dat ze eigenlijk geen mens heeft om te bellen.

Oeverloze klaagzang

‘Een sliert droefheid trekt als een wolkje bedorven melk in een kop verse koffie door mijn gedachten.’ Dat is, op pagina 17, nog een vonkje van de oude Roemer, die ook op desolate momenten beschikt over een ongewone woordkeus. Als ze in Nederland door een geliefde in de steek is gelaten, trommelt ze een paar dames op die ze niet mag, voor een lunch, omdat ze even zin heeft om ‘verval te zien’ en ‘bederf te ruiken’. Maar als ze eenmaal rond de tafel die ‘Surinaamse vrouwensmoelen’ ziet, verandert ze ‘in een bowl van genegenheid’. Ook dat is een passage die je zonder plaatsvervangende schaamte kunt lezen.

Veel meer positiefs is er niet te zeggen. Deze autobiografie verzandt in een oeverloze klaagzang over iedereen die haar zou bestelen en intimideren. De gebarsten identiteit richt zich allerminst op. De vijanden zijn ook wel erg talrijk: haar boodschappen worden gestolen, haar laptop door vreemden geopend, haar telefoon afgeluisterd, haar moeder beliegt haar, haar geliefdes drogeerden haar, de Hollandse dichteres (in wie Elly de Waard herkenbaar is) die haar tijdelijk onderdak verleende sommeerde haar niettemin plotseling ijskoud om op te krassen, er is een rechtszaak tegen haar geweest, en de GGD en de psychiater zitten achter haar aan.

De ruim driehonderd pagina’s bieden een droef stemmende blik in een ontregelde geest. ‘Twee dagen voor de zitting had mijn zus uit Den Haag aan mijn deur staan kloppen en roepen: Doe open want alleen ik kan je nog redden! Maar een advocaat familierecht had mij geadviseerd een plens koud water in haar gezicht te smijten. Ik fluister: Soms brengen geliefden een besmettelijke ziekte mee als ze je lichaam binnendringen en zo ook brengen naasten kankerkloten en teringtrutten in de intimiteit van je bestaan!’

 

Ontregelde geest

 

Dus dat was de achterliggende reden voor Roemers zwervende bestaan: ze vertrouwde niemand meer. ‘Mijn emailbox wordt door onbekenden geopend. Mijn gsm is onbetrouwbaar. Mijn teksten worden daarbij geschonden door een analfabeet en verspreid met vertekeningen. Voeg daarbij het binnendringen van mijn woonruimte tijdens mijn afwezigheid. Het is walgelijker dan aanranding en verkrachting. Crimineler dan een brute moord is het.’

Waarom men haar wil treffen, blijft aldoor onduidelijk. Zij geeft immers nergens aanleiding toe, pakt telkens haar boeltje maar weer en noteert: ‘Mijn privacy wordt weer bruut gepenetreerd.’ Deze autobiografie leidt niet tot zelfonderzoek, laat staan zelfinzicht. De manier waarop de auteur (ex-)geliefden, naasten, instanties en wildvreemden verdenkt of beschuldigt, tot en met Aspekt-directeur Pierik die haar eerste autobiografie uitgaf (en die haar nooit zou hebben betaald, en zelfs vele fouten in haar manuscript zou hebben aangebracht), maakt van Liefde in tijden van gebrek een pijnlijke exercitie.

De huidige uitgever heeft Astrid Roemer niet voor reputatieschade willen behoeden. In haar overactieve wantrouwen heeft ze toch één figuur over het hoofd gezien.

Gevraagd om een reactie laat Prometheus-uitgever Mai Spijkers weten dat hij aan bovenstaand artikel ‘niets toe te voegen’ heeft.

Astrid H. Roemer. Liefde in tijden van gebrek – Memoires van een thuisloze. Prometheus; 340 pagina’s; euro 24,95.

[uit de Volkskrant, 23 april 2016]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter