blog | werkgroep caraïbische letteren

Meertaligheid en dubbele nationaliteit


Verleden heb ik me al geërgerd aan een artikel van ene Dayaram Girdhari in Dagblad Suriname van 7 maart j.l., zijnde een verslag van een gehouden mini-symposium over taal, waaruit schrijver concludeert dat het triest is om te constateren dat wij nu, na langer dan een eeuw met zoveel verschillende rassen in Suriname samenwonend en na ruim vijfendertig jaar onafhankelijkheid, nog altijd niet in staat zijn met elkaar te communiceren in de moedertalen van de diverse bevolkingsgroepen. Met alle respect voor de schrijver, maar ik vind het een “Umwertung aller Werten”. Als ik het goed begrijp zouden wij dus naast het Nederlands allemaal minimaal vier andere van de in Suriname gesproken talen moeten spreken, te weten Sranan (58,5%) , Sarnami (12,9%), Javaans (10,5%) en Marrontaal (2,5%). De motivering hiervoor luidt dat “de taal bevordert het begrijpen van de zeden en gewoonten van een plurale samenleving en heeft de kracht langs vreedzame weg de integratie tussen de verschillende bevolkingsgroepen te realiseren. Door de taal onderling te spreken en te verstaan, ontstaat er meer vertrouwen, begrip, respect, etc. tussen de verschillende etnische groepen.”

Het is een regelmatig terugkomend geluid dat we horen, dikwijls ook in verband met het Surinaamse volkslied, waaraan met name het Hindoestaanse volksdeel een couplet in het Sarnami wil toevoegen. Zo onleent vandaag in de Ware Tijd ene Atma Jagbandhan aan datzelfde mini-symposium zijn bede om het Surinaamse volkslied om te bouwen in meerdere talen, omdat het volgens hem als “discriminatie en onrechtmatig wordt ervaren” dat ons volklied slechts twee coupletten telt, een in het Nederlands en een in het Sranan. Daarbij meent hij dat er niet alleen een couplet in het Sarnámi aan moet worden toegevoegd, maar óók in andere Surinaamse talen. Het volkslied zou er dan in zijn visie zo uit kunnen zien: Opo kondreman un opo (Sranan), Sarnám dharti boláwe hai (Sarnámi) en de derde regel in het Javaans-Surinaams, wellicht ook nog daaraan toe te voegen Hakka Surinaams, Caraïbs Surinaams, Arowaks Surinaams, Aucaans Surinaams, Saramaccaans Surinaams. Kortom, een onvervalste potpourri.

Het mogen best wel eerbare motieven zijn die tot dit soort uitspraken leiden, maar het is een misleiding om te zeggen dat het spreken en verstaan van elkaars talen tot integratie leidt, en dus een noodzaak om het volkslied in even zovele talen te zingen. Wat wij in Suriname nog elke dag waarnemen is dat van echte integratie geen sprake is, niet omdat we elkaars taal niet spreken, maar omdat een groot aantal bevolkingsgroepen hardnekkig vasthoudt aan de cultuur van oorsprong, waartoe uiteraard ook de eigen taal is te rekenen. Dat is uiteraard hun goed recht, maar het is óók een belemmering om te integreren. De grote fout die daarbij wordt gemaakt is dat de goegemeente dikwijls andermans culturen worden opgedrongen, hetgeen tot aversie kan leiden. Alsof de ander niet langer vrij is zijn eigen cultuur te behouden.

Terug naar meertaligheid. Voor veel propagandisten van meertaligheid, zoals ook voor bovengenoemden, lijkt het meer op een emotionele oratio pro domo dan op een rationele overweging vanuit pedagogisch gezichtspunt. Want kijken we naar de taalkennis en taalvaardigheid van ‘de Surinamer’ dan is is het daarmee droevig gesteld. De belangrijkste oorzaak daarvan is uiteraard de steeds slechter geworden kwaliteit van het onderwijs, daarbij helaas in de kaart gespeeld door de zozeer geprezen meertaligheid van onze bevolking. Het Nederlands, de officiële voertaal, wordt – indien al thuis gesproken – matig tot slecht beheerst en wordt dan tot overmaat van ramp op school ook nog eens slecht onderwezen. Neem daarbij de vriendtjes en vriendinnetjes in de buurt die allemaal wat anders spreken, van Marron tot Hakka, en de Babylonische spraakverwarring is compleet. Bij gevolg is het met de taalkennis en taalvaardigheid van onze jeugd nóg slechter gesteld dan met die van hun ouders, beter gezegd, die zijn absoluut abominabel. Begin dus in godsnaam met ze één taal goed te leren.

Dubbele nationaliteit
In het verlengde van deze problematiek ligt de weer actuele roep om een dubbele nationaliteit. Ook hier gaat het meestal – als bij meertaligheid – om opportunistische redenen waarom die gewenst zou zijn. Hét voorbeeld wordt uiteraard gevormd door de voetballers die niet getransfereerd kunnen worden omdat ze ooit een andere nationaliteit hebben aangenomen. Het is de verdwazing van de tot ‘big-business’ omgeturnde voetbal’sport’, waar begenadigde voetballers onwijs veel geld wordt betaald om derden nog onwijzer rijk te maken. Met andere woorden, in plaats van ze te leren een keuze te maken, moet het hun mogelijk worden gemaakt er twee identiteiten op na te houden, om zodoende het hoerig gedrag van voetballers en directe belanghebbenden gerechtvaardigd te zien. Bij taal én integratie is het eender, er moeten keuzes worden gemaakt, maar dat is voor velen te moeilijk.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter