blog | werkgroep caraïbische letteren

Marlene van Niekerk – Die uitlê van ’n dooie vleer

Die uitlê van ’n dooie vleer is ’n soort
heiligskennis, die hande kan nie oor die bors
gevou, maar moet met uitgestrekte vingerspeke
die sambrele vlug onthou. Onvroom is die gespreide
stand van agterbene en met die kennebak so uitgeklop
na bo gerig is die ganse byt- en suiedele van die bek volledig
buite die gesig. Koddig, die klein muiselyf so op sy rug
met duime van die dwarsbalk losgehaak en oopgetrek
van punt tot punt – ’n studie wat klein oormoed
eggo? Iets van die spektakel en die val
van Ikarus? Is dáárvoor nog die ore
so ootmoediglik gespits?

  
Een dode vleermuis afleggen is een soort
heiligschennis. Onmogelijk de handen kruiselings
op de borst te vouwen – als paraplu met uitgestreken
spaken moet hij steeds de vlucht genaken. Onvroom
is de gespreide stand van achterpoten, en met de onderkaak
zo uitgeklopt op het gewelf gericht, blijft heel het smoelwerk
buiten zicht. Koddig toch, dit muizenlijf zo op zijn rug, de duimen
losgeslagen van de balk, gevierendeeld van punt tot punt –
een studie in vermetelheid? Een pover Icarus-geval?
Is dat spektakel hoorbaar nog voor deze oren
zo nadrukkelijk in de luisterstand?
 
 
[Gedicht uit In de stille achterkamer. Gedichten bij schilderijen van Adriaen Coorte en Jan Mankes  (2018) van Marlene van Niekerk (1954), vertaling Henda Strydom. Het schilderij ‘Het vleermuisje’ van Jan Mankes, waar dit gedicht bij geschreven is, is hier te bekijken.]
 
 
 

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter