blog | werkgroep caraïbische letteren

Marcel Pinas krijgt en neemt de ruimte

Bij de opening van de schilderijententoonstelling van Marcel Pinas in De Hal, 29 juni 2011

door Rob Perrée

Tussen de installaties, de wandsculpturen en de videowerken – de overzichtstentoonstelling die Marcel Pinas onlangs presenteerde in de KKF – hangen twee enorme schilderijen. Zes bij anderhalve meter. Ze lijken een kleurige en levendige aankondiging van de schilderijententoonstelling die daarna, als tweede in de reeks, in De Hal is gehouden. Ze zijn meer dan dat. Het zijn bewijzen dat hij er ook op het platte vlak in slaagt om ruimte te creëren, om culturele elementen en symbolen in de ruimte te laten bewegen.

Marcel Pinas (1971) is aan het einde van de jaren negentig al een succesrijk kunstenaar die voor zijn tekeningen en aquarellen moeiteloos een groot publiek kan vinden, als hij besluit het roer volledig om te gooien. Door de binnenlandse oorlog van de jaren tachtig is de cultuur van zijn geboortegrond, het district Marowijne, goeddeels vernietigd. Hij ziet het als zijn taak om in zijn werk die cultuur een nieuw leven te geven. Hij neemt het Afaka-schrift, dat aan het begin van de twintigste eeuw in zijn streek ontstaat, als een soort leidmotief voor deze renaissance. Als hedendaags kunstenaar beseft hij dat het weinig zin heeft het verlorene domweg terug te halen. Dat werkt niet. Hij zoekt naar middelen en mogelijkheden om heden en verleden, lokaal en nationaal, nationaal en internationaal met elkaar te verbinden. In de grote tentoonstelling in de enorme ruimte van de KKF geeft hij een verbluffend en soms overdonderend bewijs van hoe je dat kunt doen.

Bij een aantal installaties en werken die het midden houden tussen een installatie en een wandsculptuur geeft hij zijn herinneringen haast letterlijk vorm. In Oso Fesi bijvoorbeeld plaatst hij traditionele, rijk gedecoreerde voorgevels van marronwoningen tegen de wand. Hij gebruikt een aantal (huishoudelijke) objecten als uitingen of symbolen van het leven voor en achter die gevel. Kukuu toont het keukengerei van de marronvrouw. Keurig geïnstalleerd in een open houten kast, als direct symbool van trots en gastvrijheid. Door deze karakteristieke objecten in een museale context te plaatsen, een context dus waarin ze eigenlijk niet thuishoren, vestigt hij er niet alleen extra de aandacht op, hij roept er ook allerlei vragen mee op. Verwondering, verbazing en verwarring vechten om voorrang. In andere installaties geeft hij één enkel symbool alle ruimte. Sanfika is daarvan een eenvoudig maar indrukwekkend voorbeeld. Vele duizenden lepels hangen neer en bewegen bij ieder zuchtje wind. Het geluid dat ze maken intrigeert en maakt vrolijk. In iedere lepel is een Afaka-teken gekerfd. Hoe speels en tegelijk serieus kun je communicatie verbeelden? Met name door moedwillige dan wel slordige watervervuiling gaat de vernietiging van de marroncultuur – en soms letterlijk van de marron – nog steeds door. Omdat deze problematiek internationaal is, kiest Pinas daarvoor uitingsvormen die internationaal aanspreken. Het treffendst in de installatie A Libi. Tegen een achtergrond van karakteristieke, houten marrondecoraties vult hij de vloer achteloos, quasi onverschillig, met schedels en wekkers. Mocht de boodschap desondanks verloren gaan, dan zorgt het nadrukkelijk tikken en aflopen van de wekkers ervoor dat de kijker bij de les blijft en dat de urgentie van de problematiek hem niet ontgaat.

Mooie herinneringen, bedreigde cultuur en beladen historie vinden elkaar in Kibii wi koni. Een ogenschijnlijk zwarte achterwand blijkt bij nader inzien samengesteld uit honderden neerhangende, licht bewegende menselijke figuren. Witte lettertekens schemeren door vanaf een soort schoolbord. Slaven geslachtofferd, maar tegen de achtergrond van een stabiele, wijze cultuur. Daarvoor honderden in kleurige pangi-stoffen verpakte flessen. Traditionele wijsheden in een beschermende omhulling, maar ook symbolen van optimisme. Ondanks de bedreigingen moet de cultuur voortleven, leeft de cultuur voort. In een aantal werken krijgen de opvattingen van Marcel Duchamp en Andy Warhol een nieuw leven. Pe We Go is in feite door kinderen uit Moengo gemaakt. Zij kregen nieuwe schoenen als ze hun oude en ongezonde exemplaren inleverden. De kunstenaar heeft ze alleen op een hoop gegooid, de actie geregistreerd en een paar schoenen uitnodigend op de voorgrond geplaatst. Hij claimt het auteurschap niet.

Het is opvallend hoe Marcel Pinas er in slaagt om zijn ‘verhaal’ over te brengen. Daar komt niet alleen door de pakkende symbolen, dat komt vooral door de manier waarop hij de ruimte inzet. Het is haast onmogelijk om alleen naar zijn werk te kijken, hij zorgt ervoor dat je het ervaart, dat je het als het ware om je heen voelt, dat je er haast niet onderuit kunt. Dat lijkt een stuk moeilijker bij schilderijen. Toch bewijst de tentoonstelling daarvan in De Hal in Paramaribo dat hij ook bij die werken bewust op zoek is naar ruimte.

Deze tentoonstelling is minder zwaar, omdat Pinas voor zijn schilderijen vaker lijkt te putten uit vrolijke of vrolijk makende herinneringen. Het schopsteentje-kruis staat voor de spelletjes die hij speelde, de gedecoreerde punten van een kano voor de avontuurlijke tochten die hij maakte, het kinderlijk getekende kindfiguurtje voor de algehele onbezorgdheid die zijn jeugd moet hebben gekenmerkt. Die onbezorgdheid wordt versterkt door de felle, contrasterende kleuren van zijn doeken. Anderzijds zijn ook deze werken een impliciete poging om een bedreigde cultuur levend te houden. Het Afaka-schrift keert in allerlei varianten en in allerlei kleuren terug, als tekens en soms als woorden, traditionele decoraties vullen het speelveld van het schopsteentje-spel, de totems vormen een onmisbaar beeldelement in vele composities, pangi-stoffen dienen in diverse werken als verfdoek.

Door een strakke manier van schilderen te combineren met een expressionistische, door opzettelijk verfdruppels te knoeien, door beeldelementen op een monochrome ondergrond te plaatsen en door ze eerder over dan naast elkaar te schilderen, collageachtig, ontsnapt hij aan het gevaar van de geschilderde anekdote en schept hij diepte, ruimte. Veel van zijn schilderijen lijken op een toneel waarop symbolen als gesticulerende acteurs fungeren. Door zijn enorme productie – in De Hal is maar een fractie te zien – loopt hij wel het gevaar in herhaling te vallen. Met name zijn kleinere doeken dreigen daardoor ‘plaatjes’ te worden die met moeite de decoratie overstijgen.

Beide tentoonstellingen mogen een overtuigend bewijs zijn van het authentieke kunstenaarschap van Marcel Pinas, zijn grootste installatie is zijn Moengo-project. Daar zet hij zijn engagement om in de praktijk. Daar verschaft hij Marron jongeren de faciliteiten om hun creatieve kwaliteiten te uiten en te ontwikkelen. Daar geeft hij ze trots en zelfvertrouwen door hun talenten zichtbaar te maken. Daar bewijst hij dat zijn kunstenaarschap nauwelijks grenzen kent. Het is vooral ook daar dat hij laat zien dat hij echt uniek is en zich heeft ontwikkeld tot de belangrijkste kunstenaar van Suriname.

Paramaribo/Amsterdam, juni 2011

Rob Perrée is kunsthistoricus, freelance schrijver en tentoonstellingsmaker, redacteur van ‘Kunstbeeld’. Perrée werkte ook mee aan het boek Marcel Pinas. Artist, more than an artist. Hij woont en werkt afwisselend in Amsterdam en Brooklyn. In het kader van Kibii Wi Koni Marcel Pinas the event was Rob Perrée onder meer in Suriname om een korte workshop ‘Kritisch schrijven over beeldende kunst’ te verzorgen.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter