blog | werkgroep caraïbische letteren

Madurolezing 2017 – door Giselle Ecury

Geachte aanwezigen,

Sta me toe u allen zó toe te spreken, als: Geachte aanwezigen, zonder extra aandacht voor sommigen onder ons in het bijzonder. U bent mij allen even lief. Worden we niet vanzelf deemoedig ten opzichte van degenen die we door deze lezing eren? Hun moed tijdens de Tweede Wereldoorlog, hun trouw aan het Koninkrijk der Nederlanden en aan Koningin Wilhelmina, hun aanhoudende, zorgvolle aandacht voor iedereen die moest lijden onder het bewind der nazi’s, doen ons allen immers diep buigen?

 

5 mei 2017: Giselle Ecury leest de Madurolezing voor, CEC Amsterdam Zuidoost

Vandaag draait deze Vrijheidsmaaltijd om de Arubaan Boy Ecury. Het Comité 4 & 5 mei Amsterdam Zuidoost wil ik daar hartelijk voor bedanken. De schoolkinderen, hun leerkrachten en andere betrokkenen wil ik eveneens bedanken voor hun inzet, zodat de jeugd een brief of een gedicht kon schrijven aan mijn oom Boy, vanuit het heden met het verleden in gedachten, om onze toekomst inhoud te geven. Kinderen “hebben nu eenmaal de toekomst”, is een bekende uitdrukking.
In de Jaarthematekst 2017 van het Nationaal Comité 4 & 5 mei, geschreven door Arendo Joustra, citeerde hij de Franse historicus en filosoof Ernest Renan (1823-1892), die stelt, dat oorlogen het bestaan van individuen en families, maar ook van landen definiëren. “Een land heeft weinig met ras, taal of religie te maken,” aldus Renan. “Het is van groter belang, samen te kunnen terugkijken op een gedeeld verleden en bereid te zijn ook samen in de toekomst te leven. Het gaat om solidariteit. Om de duidelijk verwoorde wens om het leven gezamenlijk – met alle inwoners – voort te zetten. Anders wordt het niets met zo’n land…”

 

Boy Ecury

Ons land heeft Overzeese Gebiedsdelen. Daarom waren er onder meer Antillianen en Surinamers tijdens de Tweede Wereldoorlog in Nederland. Zij, die het onrecht niet konden aanzien, stelden hun leven in de waagschaal om zich ertegen te verzetten. Zo ook Boy Ecury.
95 jaar geleden werd hij geboren. In 1937 begeleidde mijn toen 26-jarige vader (als de oudste van het gezin) Boy, zijn broertje Nicky en zijn zusje Mimi naar Nederland voor hun vervolgopleidingen. Zij reisden per passagiersschip. In dat jaar dacht men nog, dat Nederland neutraal zou blijven, zoals in de Eerste Wereldoorlog. In 1939 bezocht hun vader de drie kinderen. Ook hij voelde zich gerustgesteld. Helaas.
Zo werd Boy op 5 november 1944, 22 jaar oud, opgepakt door de Duitsers. Na 7 jaar en vele ontberingen mocht hij kiezen: teruggaan naar zijn meest geliefde plek op aarde, zijn ouders en familie. Of hij moest zijn kameraden verraden. Wat zou jij doen? Hij hield zijn kaken op elkaar en wist, dat zijn laatste uren hadden geslagen.
Ofschoon Boy tezamen was met twee medeverzetsleden van zijn KnokPloeg – Ben Cramer en Pieter Arnout Fentener van Vlissingen – moet hij zich gerealiseerd hebben er nu alleen voor te staan, daar in die dodencel van de gevangenis in Scheveningen, “Het Oranjehotel”. Hij werd teruggeworpen op zichzelf.
Onlangs, in de ochtendschemering werd ik plotseling wakker. Het was alsof ik daar was, in die dodencel.
“Kon je slapen, die nacht, oom Boy? Je láátste nacht?” vroeg ik hem. Ik dacht aan de brief die hij kort tevoren had geschreven aan zijn ouders, waarin hij hen bedankt en dingen aan de orde brengt uit zijn jeugd.
“Nee. Je dacht aan vroeger,” vulde ik het antwoord dus in. “Aan hoogte- en misschien ook dieptepunten uit je korte leven. Je zat weer aan tafel met je moeder, wat broers en zusjes, een vriend. Jullie ruzieden, plaagden elkaar. En je pakte de sappige mango af van je kleine zusje Yvette. Je dacht aan ons eiland, onze blauwe zee. De wuivende palmen, de vrolijke mensen. Het zwemmen. Had je heimwee, oom Boy, op dat moment? Voelde je twijfel? Was je bang? Dat zou ik zijn, geloof ik. Bang. Dacht je: “Wat heb ik gedáán? Hier houdt het op! Was het dit waard?”
Even zat ik bij hem, op zijn brits, met opgetrokken benen, onze ruggen tegen elkaar. Met dat verschil dat zijn leven bijna afgelopen was en het mijne – naar ik mag hopen – nog lang mag voortduren. Dankbaarheid doorstroomde me, want hij heeft het hoogste goed dat we kennen, bevochten. Ook voor mij, voor jullie, voor óns. De vrijheid. De vrijheid van meningsuiting, van de keuzes die je maakt. Hem kennende uit het boek van mijn neef en generatiegenoot Ted Schouten, wist ik, dat hij het zó wéér zou doen: zich verzetten tegen onrecht, zo nodig tot de dood erop zou volgen. Opeens besefte ik, dat Boy zich aan zijn lot overgaf. Hij geloofde in God. Hij wist dat hij zijn best gedaan had, was eerlijk geweest, kon iedereen – ook God – recht aankijken. “In het huis van mijn vader is geen plaats voor een verrader,” hoorde ik hem zeggen.
“Dáár gaat het om, oom Boy, dat is de les die je mij al vroeg leerde,” zei ik, hardop. “Dat je altijd iedereen kan blijven aankijken, trots en zonder schaamte. Gun iedereen het beste, ontneem een ander niets. Ook niet zijn waardigheid. Zit het in onze genen, oom Boy?” vroeg ik. “Dat gevoel ken ik. En met de televisiebeelden van de afgelopen jaren op mijn netvlies gebrand, voel ik me onderhand ongemakkelijk. Wéét je, hoe de wereld aan het veranderen is?” Even hielden we elkaar stil vast.
De dag daarna werd hij doodgeschoten op de Haagse Waalsdorpervlakte.

 

Giselle Ecury spreekt de Madurolezing uit. Foto Vereniging Antilliaans Netwerk

De jongens – want dat waren het – werden in de duinen begraven. Na de oorlog konden deze massagraven aangewezen worden door overlevenden. De Dienst Identificatie en Berging kon iets meer dan 70 jaar geleden ook het stoffelijk overschot van Boy laten identificeren. Zo kon hij op 19 maart 1947 vervoerd worden met de S.S. Constancia van de Koninklijke Nederlandse Stoomboot Maatschappij, die een maand later aankwam op Curaçao. Boy werd overgebracht naar de kruiser Hare Majesteit Van Speijk, voor de vaartocht naar Aruba, alwaar hij met militaire eer werd begraven. Twee jaar later, op 5 november 1949, werd door het Comité Oorlogsheld Ecury een wit marmeren borstbeeld van deze moedige jongen onthuld aan de Lloyd G. Smith Boulevard te Oranjestad Aruba.
Enige jaren geleden wilde men dat beeld verplaatsen, omdat een projectontwikkelaar op deze prominente A1 locatie een prestigieus gebouw wilde laten verrijzen. Onze familie was in rep en roer. De plek waar oom Boy stond, vond ook ik altijd prachtig. Nabij het Kon. Wilhelminapark, a.h.w. uitkijkend over de zee, richting Nederland. Die zee verbindt ons. Onze voorouders hebben daar gestaan toen het beeld onthuld werd. Met al hun gedachten en verdriet. Als ik daar zelf sta – wat ik altijd doe, als ik op Aruba ben – dan ervaar ik de voortgang van de tijd en de verbondenheid met Aruba. Want ik sta er in de voetstappen van mijn vader en van mijn vaders ouders.
Met het feit, dat geld zo’n grote rol speelt, heb ik moeite, ook hier, in Nederland. Dat altijd van alles moet wijken om geld en nog méér geld te kunnen genereren. Degenen die hongeren naar eigen gewin en bezit hebben nooit genoeg.
Natuurlijk moeten we blijven nadenken en investeren in economieën en maatschappelijke ontwikkelingen. Maar daarin moeten we zuiver blijven. Geldelijk gewin van een betrekkelijk kleine groep is dat naar mijn idee niet. Oom Boy’s streven tijdens de oorlog is beslist wél zuiver geweest.
Rondom 4 en 5 mei moeten we er altijd bij stilstaan, waaróm hij en andere verzetsstrijders vermoord zijn, anders stierven zij een zinloze, gewelddadige dood. Op onze oorlogsmonumenten moeten we dus zuinig zijn, ook op een “monument” als de Dodenherdenking en deze Vrijheidsmaaltijd.
Vandaag rondom Boy Ecury, laat ik zijn naam nogmaals noemen: Boy Ecury. Een jongen, net als jullie in de bloei van zijn leven, met dromen en wensen, met een lange toekomst voor zich. Het klinkt misschien gek, maar moeten we ons terecht niet óók blijvend bekommeren om de nieuwe toekomst die hem destijds met dat monument gegeven is? Een oneindige toekomst, vol respect. Een oorlogsmonument mag nóóit wijken voor nieuwbouw!
Gelukkig heeft men met het behoud van deze plek een signaal afgegeven naar de projectontwikkelaars én de jeugd: er zijn grenzen aan onze (geldelijke) wensen. Als familie kennen we het verdriet om Boys dood uit overlevering, via onze grootouders, ouders, ooms en tantes. Ooit bestaan wij niet meer. Hoe zien jullie dat? Vandaar dat ik het hier benoem, speciaal voor jullie, de jongste generatie studenten uit Aruba en de Antillen. In de hoop dat jullie ónze oom Boy, de student Boy Ecury, deze dappere Arubaan en júllie Verzetsheld, er nooit meer nogmaals alléén voor laten staan. Als ooit opnieuw het idee geopperd wordt, dit beeld te verplaatsen, al is het naar zijn vroegere ouderlijk huis aan de Schelpstraat, gun het Boy dan, dat hij eeuwig mag uitkijken over de zeeën die ons verbinden. Het is mijn overtuiging dat wij elkaar veel eerder de hand kunnen reiken, wanneer wij elkaar blijven zien, met compassie, met invoelingsvermogen, met gevoel voor rechtvaardigheid, zoals hij dat deed tijdens die oorlog. Alleen daarom al verdienen hij én Aruba deze prominente plaats. Opdat we ons deze oorlog en hem blijven herinneren.

Het is van belang, alles in het juiste perspectief te zien. Het grote verschil tussen de Tweede Wereldoorlog en ons Slavernijverleden vind ik dan ook, dat er in het eerste geval één man dusdanig veel macht wist te vergaren, dat iedereen voor hem boog als knipmessen. Alle bevelen van dictator Adolf Hitler werden sidderend uitgevoerd, ten koste van hele bevolkingsgroepen, waartegen deze ene Hitler zélf een weergaloze weerstand voelde. De Roma zigeuners, de mensen met een verstandelijke beperking en de Joden. Gewone burgers die deel uitmaakten van de diverse Europese landen. Op bevel van deze ene Hitler werden ze op mechanisch-industriële wijze vernietigd.
Ofschoon Slavernij op geen enkele wijze valt goed te praten, vind ik wel, dat we ons moeten realiseren, dat de achtergronden anders zijn. Hier speelden hebzucht en geldelijk gewin van een verhoudingsgewijs kleine groep rijke handelsmensen een rol. De rijken breidden hun mogelijkheden uit, doordat men zelfs in Afrika daaraan meewerkte: de zwarte medemens werd gevangen, verhandeld en gedeporteerd onder erbarmelijke omstandigheden. Niet één man was er verantwoordelijk voor, maar een heel systeem, dat speciaal hiervoor ontwikkeld werd. Iedereen die daaraan meewerkte, kon zich verrijken. Wat ik eveneens héél stuitend en ernstig vind, is dat het tot op de dag van vandaag gebeurt. Zwarte volksleiders verrijken zich ten koste van de gewone eigen burgers. Vrouwen, jonge meisjes nog, worden verhandeld en misbruikt als seksslavinnen. In de Trouw van 14 april jongstleden las ik dat in het wetteloze zuiden van Libië Afrikaanse migranten onder vreselijke omstandigheden moeten werken in de bouw. Hun vrouwen worden gedwongen tot seks. De slachtoffers worden verhandeld op pleinen, waar slavendrijvers hun “handelswaar” voor potentiële kopers uitstallen… Hoe alléén, hoe volslagen, moederziel alleen staan zij ervoor, wanneer de wereld ervoor wegkijkt en dit opnieuw láát gebeuren? Zij verdienen het gezien te worden.
In plaats van ons met het slavernijverleden bezig te houden zouden we eigenlijk óók het slavernijheden moeten uitroeien. Als we zonder boosheid en verwijten over wat was, vanuit betrokkenheid streven naar verbinding met elkaar om wat is, komen we samen verder, is mijn overtuiging. Blank én zwart. Woede en agressie schrikken af, zeiden ook grootheden als Ghandi, Mandela, en de Dalai Lama. Je bereikt meer met compassie en vriendelijkheid. Hier passen de woorden van mijn tante, Boys zus Nydia Ecury, die staan op Curaçao bij het Slavernijmuseum:

In de tuin van je geest:
Woede wieden.
Vrede zaaien.
Den kunuku di bo mente:
Rosa rabia.
Planta pas.
Laat oud zeer
je niet opnieuw knechten.
© Nydia Ecury

Volgens mij gaat het erom dat elke wereldburger waardig, in vrijheid en in verbondenheid zal kunnen leven. We moeten leren van onze geschiedenis, zodat die zich niet zal herhalen. Hoe zei Renan dat in de 19e eeuw? “Het gaat om solidariteit. Om de wens om het leven met alle inwoners voort te zetten. Anders wordt het niets met zo’n land…”

Laten wij ervoor zorgen, dat het met ons land, onze wereld, wél iets wordt. Alleen dán zijn Boys eenzame tweestrijd in zijn laatste levensnacht en zijn daaropvolgende dood niet voor niets geweest. Misschien helpt het, ervan uit te gaan dat iedereen ons even lief is, ongeacht leeftijd, functie, kleur of ras? Degenen, die wij door middel van deze lezing eren, hebben dat vroeger vast en zeker onderling zó ervaren. Zij werkten schouder aan schouder, als broeders en zusters. Laat hun moed, hun trouw aan ons aller vaderland en hun zorgvolle aandacht voor allen die moesten lijden onder een mensonterend bewind, voor ons telkens weer een voorbeeld en inspiratiebron zijn.
Boy Ecury, zijn naam noem ik hier vol trots en dankbaarheid nog één keer: Boy Ecury. Want ja, laten we vooral dankbaar kijken naar alles wat er mede door hem in ons gehele Koninkrijk zo héél erg goed gaat.

2017© Copyright Giselle Ecury

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter