blog | werkgroep caraïbische letteren

Maarten van Hinte – Aardrijkskundeles in Texas. Ik was tien.

[column uitgesproken door theatermaker Maarten van Hinte op de Derde Caraibische Letterendag, 25 september 2010]

Aardrijkskundeles in Texas. Ik was tien.

Mijn ouders kenden elkaar uit Utrecht. Mijn moeder was met 19 jaar in Paramaribo op de boot gestapt had de oversteek gewaagd naar Nederland, om Sociologie te studeren.

Mijn vader had op z’n minst een even groot avontuur ondernomen: zoon van een dorpsbakker en een boerin, was hij in vijf generaties de eerste die niet de bakkerij van zijn vader overnam. Hij maakte met moeite de middelbare school af, en schreef zichin aan de universiteit. Hij werd geoloog, om precies te zijn paleontoloog. Toen een hoogleraar hem op de eerste collegedag vroeg waarom hij voor paleontologie had gekozen, moest hij toegeven dat hij niet wist wat dat was. Hij wist alleen dat dat de enige studie was waarvan het rooster viel te combineren viel met de zorg voor zijn moeder. En dat je ermee kon reizen. Weg uit Nederland.

Ergens tussen die dag en zijn cum laude proefschrift heeft hij mijn moeder ontmoet.

Een jaar na dat proefschrift trouwden ze. Kort daarop werd ik geboren. Twee jaar later verlieten we Nederland voor Nigeria, waar mijn vader aan de universiteit van Ibadan ging doceren. Niet veel later ging hij aan de slag bij ‘big oil’, en zo kwam ik op mijn tiende via Frankrijk en Canada in de Verenigde Staten terecht. Om precies te zijn in Houston, Texas.

Tot die tijd was ‘familie’ voor mij een helder, eenduidig begrip: vier mensen, mijn ouders, mijn zus en ik.Daar direct achteraan kwam mijn oma in Nederland, en mijn grootouders in Suriname. En daar kleefden weer allemaal ooms, tantes, neven en nichten aan vast. Dat mijn vaders deel in Nederland woonde, en mijn moeders deel in Suriname stond ik niet zo bij stil. Het was allemaal ver weg. Surinaamse postzegels waren mooier, dat wel.

In Texas werd het mij heel snel duidelijk dat mijn familie niet eenduidig was.

Zo kwam ik er daar opeens achter dat mijn vader wit was, en vooral dat hij een zwarte vrouw had. Achteraf had ik het moeten weten: afropruiken, oorringen, boekenkasten vol Angela Davis en Malcolm X, Al Green en Mighty Sparrow op de draaitafel, er waren genoeg aanwijzingen: ik had een zwarte moeder. Nu werden er bij mijn eigen verlegen bleke verschijning nooit erg veel vragen gesteld, dus zolang mijn moeder niet al teveel opviel, bleef alles redelijk overzichtelijk.

Tot die bewuste aardrijkkundeles.


Ik kende Suriname goed. Ik was er in mijn korte leven al vier keer geweest, en dan steeds de hele zomer vakantie. Ik voetbalde met bloten voeten met de buurjongens op het erf achter mijn grootouders huis in de Mahonylaan, ik schoot met een catapult manja’s uit de boom van meneer Rakoesing van de overkant, ik haalde dagelijks puntjes voor m’n oma bij omoe s’nesi op de hoek. Maar ik ging ook vaak met mijn grootouders de stad uit, naar Saramacca, naar Matapica, of het bos in. Er waren veel neven en nichten, ooms en tantes. Familie. Creolen in alle kleuren en maten, javanen, indianen, boeroes, djoeka’s,joden, Hindoestanen, allemaal familie. Of er met allemaal echt een bloedband was weet ik niet. Daar vroeg je ook niet naar. Mijn grootouders kwamen uit grote gezinnen, ze hadden zelf vier kinderen, ze waren beide onderwijzers, en er waren altijd ‘kweekjes’ over de vloer. Het was allemaal familie.

Mrs. Paramore was mijn ‘homeroom teacher’, een oudere vrouw met een gitzwarte suikerspin op haar hoofd, een even zwarte vlinder-bril, witte instap mocassins met een crepe sleehak, felgekleurde hooggesloten bloezen met puntkraag, met daaronder steevast een terlenka broek met kaarsrechte wijde pijpen en een messcherpe vouw die nooit, maar dan ook nooit kreukte.En: knalrood gestifte lippen die nooit, maar dan ook nooit, lachten. Mrs. Paramore. Dat sprak ze zelf uit als“Paramo-wah”. Ze kwam uit West-Texas.

“Maah-dn, it’s yaw turn honey.”

Iedereen moest een spreekbeurt voorbereiden voor aardrijkskunde. Ik was aan de beurt. Ik ging staan, en ik begon:. Over een land aan de kust van Zuid Amerika. Met brulapen, kaaimans en kolibries. Metgoud en bauxiet. Met jungle. En met mensen. Alle soorten mensen, uit alle werelddelen: Afrika, Europa, Amerika , Azié, met eigen eten, eigen muziek en eigen temples, die allemaal vreedzaam samenleefden, en vooral volop kinderen met elkaar kregen.Toen ik begon op te sommen wat voor een vermengingen je in Paramaribo alleen al tegen kon komen, onderbrak ze me. Of ik voortaan als ik de les niet had voorbereid gewoon wilde zeggen dat ik de les niet had voorbereid, in plaats van haar klas te vergiftigen met dit soort onzin.

“Mrs. Paramore, dit is geen onzin.”

“Je hebt een F. Ik kom hierop terug.”

“Mrs Paramore”.

“Sit down!”

De klas viel stil. Ik bleef staan. Er was geen weg terug.

“Mrs. Paramore, Ik ben er geweest. Het heet Suriname. Mijn moeder komt er vandaan”. Het voelde alsof het hele lokaal vacuüm werd gezogen.

Mrs. Paramore trok een grote wandkaart naar beneden waarop Noord-, Midden- en Zuid- Amerika stonden afgebeeld. Met een messcherpe, kaarsrechte terlenka stem beet ze me toe: ” Waar is dat dan, dat zogenaamde Suriname?”

Ik keek naar de kaart. Net boven Brazilië, naast Venezuela, waar Suriname zou moeten staan stond met een boogje: ‘Guyanas’.

“Um…Hier waar Guyana’s staat moet eigenlijk Suriname staan, want dat is eigenlijk Suriname, dat wil zeggen het is Dutch Guyana met daarnaast British Guyana en French Guyana, maar…”

Mrs. Paramore had me bij de arm gegrepen en de klas uitgesleurd. Naar de directeur. Ze riep een heleboel dingen, waarvan ik de meeste heb geblokt

“Ik laat me niet door de smerige praatjes van dit buitenlands tuig voor schut zetten” gilde ze tegen de directeur.Ik liet haar woede gelaten over me heen komen. Ik heb niet veel gezegd geloof ik. Ik moest van de directeur mijn leugens toegeven en haar mijn excuses aanbieden. Toen dat niet gebeurde werd ik met onmiddellijke ingang van school gestuurd.

Mijn moeder stond in de keuken toen ik vroeg in de middag thuis kwam.

“Hm? Het is halftwee. Wat doe je hier?”

Nog geen kwartier later stond ik weer bijde directeur. Er lag een berg boeken over Suriname op zijn bureau, die mijn moeder daar net had neer gesmeten. De deur van het kantoor stond open, mijn moeders stem galmde door de gangen van de school. De directeur zat erbij als een betrapte kleuter. Hij durfde niet op te kijken, maar aan de knalrode kruin van zijn kalend hoofd zag ik dat hij kapot ging.

De volgende dag zat ik weer in de klas bij Mrs. Paramo-wah. Alles leek in orde, maar ik geloof dat we toen allemaal het overzicht voorgoed waren verloren.

september 2010

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter