Leydenshoop: Hoe Leidse Joden een plantage in Suriname stichtten
door Stefan Glasbergen
De laatste jaren hebben verschillende historici gepoogd om de lokale slavernijgeschiedenis in kaart te brengen. In 2017 maakten Gert Oostindie en Karwan Fatah-Black een eerste opzet om dit voor Leiden te doen. Hun publicatie was (ook volgens de auteurs zelf) nog niet compleet en behoeft aanvulling.1 Dit artikel volgt de geschiedenis van de familie Jacobs.
Zij behoorde tot de eerste Joodse families die zich aan het begin van de achttiende eeuw in Leiden hadden gevestigd en hier allesbehalve hartelijk werden ontvangen: economische en sociale uitsluiting viel hun, en de andere Leidse Joden, ten deel. Enkele nazaten van deze familie besloten daarom om hun geluk te beproeven in de kolonie Suriname, waar ze zich al snel ontpopten tot puissant rijke plantagehouders. In deze bijdrage wordt op hoofdlijnen de geschiedenis van deze familie Jacobs in de zeventiende en achttiende eeuw geschetst. De nadruk ligt daarbij op de vraag waarom
zij Leiden inruilden voor een bestaan in de jungle van Suriname.