Laudatio Miep Diekmann
Zondag 12 mei verleende de Haagse Kunstkring het erelidmaatschap aan de jeugd- en kinderboeken schrijfster Miep Diekmann (geb. 1925). In een feestelijk programma werd de schrijfster en haar werk geprezen, vooral haar betrokkenheid bij de Benedenwindse eilanden kreeg aandacht. De bevriende collegaschrijver Dolf Verroen sprak de lofrede – de laudatio – uit, die wij hierbij afdrukken.
Illustratie van Dick de Wilde in Diekmanns Marijn bij de lorredraaiers (1965) |
door Dolf Verroen
In de vijftiger jaren waren kinderen geen mensen maar wezentjes die je van bovenaf moest toespreken. Ouders waren zo ongeveer volmaakt en zeker in kinderboeken mocht je dat niet in twijfel trekken. Miep Diekmann heeft daar meteen een eind aan gemaakt. Ze ging niet op haar hurken zitten, maar trok kinderen overeind. ‘Zo,’ zei ze. ‘Nu zijn we in evenwicht.’
KENAU / Miep behoort tot het soort mensen dat gevraagd of ongevraagd altijd haar mening geeft. Het duurde dan ook niet lang of Annie Schmidt noemde haar: ‘De Kenau Simonsz Hasselaar van de kinderliteratuur.’
Miep schreef, zat in jury’s en commissies, hield lezingen en schreef artikelen om schrijvers en lezers er van te overtuigen dat er geen verschil is tussen kinder- en grotemensenboeken. Er is alleen verschil in kwaliteit. Een slecht kinderboek is hetzelfde als een slechte roman.
Misschien komt het door haar jeugd op Curaçao, dat weet ik niet, maar een bijzondere eigenschap van haar is dat ze altijd geprobeerd heeft werelden bij elkaar te brengen. Niet alleen in haar kinderboeken over Curaçao en in haar jeugdromans, maar ook door het coachen van Caribische schrijvers, door de Tsjechische literatuur naar Nederland te halen en door het opleiden en enthousiast maken van jonge talenten. Ze kon als een Kenau haar zaak verdedigen, liet zich door niemand in een hoek drukken en nam het tegen iedereen op, maar wie meent dat ze dat op een respectloze manier deed, vergist zich.
Miep Diekmann en Dolf Verroen © Foto Paul Combrink |
RESPECT/ Ik herinner me nog dat ik iets van haar geleerd heb, dat ik nog steeds bijzonder vind. ‘Als je een lezing houdt voor kinderen, kleed je dan zo mooi mogelijk. Dan zien kinderen dat je respect voor ze hebt.’ Het is geen bigot respect waar ze over spreekt. We moesten een keer samen optreden in een klas van een Middelbare Handelsschool of zoiets. Zo’n dertig opgeschoten jongens met weinig belangstelling voor boeken. Miep verscheen als een diva in een prachtig roodleren pak.
De jongens konden geen oog van haar afhouden en luisterden met overgave. Behalve één. Zo’n ziekerd die niet ophield. Wat Miep ook deed, hij bleef zijn koperen duit in het zakje doen. Tot Miep zei: ‘Weet je waarom hij zo’n grote bek heeft? Omdat hij zo’n klein piemeltje heeft.’
Ik hoef het effect waarschijnlijk niet te beschrijven. ‘Miep,’ zei ik naderhand. ‘Daar komt hij nooit meer overheen.’
‘Gelukkig niet,’ zei ze. ‘Zijn piemel wordt nooit groter, maar zijn bek wel kleiner.’
Leo Hamer overhandigt oorkonde aan Miep Diekmann © foto Paul Combrink |
MAATPAK / Even rigoureus was Miep toen ze mij in 1976 voorstelde samen naar Suriname te gaan. Natuurlijk wilde ik niet. Mijn toenmalige man was ziek, mijn boek moest af. Er waren talloze hindernissen. Miep probeerde ze allemaal weg te werken. ‘Als je geen geld hebt, leen ik het je,’ zei ze. ‘Als je het niet terug kunt betalen, zal ik je niet lastig vallen. Maar GA, ieder mens moet één keer in de tropen zijn geweest.’
Ik liet me niet overtuigen tot ze zei: ‘Blijf maar lekker thuis.. Denk maar dat de wereld bij jouw voordeur ophoudt.’ Dan ga je natuurlijk wél. Die reis was overweldigend, onbeschrijfelijk eigenlijk. Miep en ik samen in een prauw varend door de binnenlanden, begeleid door de tamtam die onze komst aankondigde. Miep die heel veel upper class bleek te kennen, waardoor wij overal werden uitgenodigd. Elke familie wilde om strijd een partij voor haar organiseren. Miep die met mij naar de Hindostaanse kleermaker ging – ik MOEST een pak laten maken – en tegen die arme man, die het al zo erg vond dat ze in de paskamer kwam, op haar Miepmanier zei: ‘En niet zo’n ruime gulp hè, er moet wat te zien zijn.’
Miep Diekmann met John Leerdam en Roos Leerdam-Bulo |
ZIJDE / Wij maakten ook een busreisje met overnachting. Haar kamergenote zei: ‘O mevrouw Diekmann, ik slaap zo slecht, ik hoop niet dat u last van mij heeft.’
‘Ik ook niet,’ zei Miep. ‘Want ik gooi je zo het ravijn in.’ De andere ochtend kwam ze gebroken aan het ontbijt. ‘Ik heb geen oog dicht gedaan. Mevrouw Diekmann heeft de hele nacht lopen spoken.’
En dan alle winkels die we afliepen om Thaise zij te kopen, die in geen jaren meer te krijgen was. ‘Weet ik,’ zei Miep. ‘Maar zo kan ik tenminste kijken wat ze wél hebben.’ En daardoor leerde ik een andere Miep kennen. Iemand die uren bezig was om cadeautjes te zoeken voor haar kinderen, neefjes en nichtjes. Voor iedereen van wie ze hield. Ik zag toen voor het eerst dat de betrokkenheid bij haar naasten, haar familie en vrienden, even groot was als haar betrokkenheid bij de literatuur.
Miep is trouw tot in de dood. Ze is een royale Kenau, ook in liefheid. Je weet hoe leuk een lid is, Miep, maar een erelid is beter. Het komt je toe. Je verdient een standbeeld.
[Ontleend aan Antilliaans Dagblad, 22 mei 2013.]