blog | werkgroep caraïbische letteren

Kurá en Burgers & Broeders

door Jeroen Heuvel

Twee boeken over de Curaçaose samenleving met vragen over hoe het beter kan. Beide boeken zijn apart al besproken in het Antilliaans Dagblad. In dit artikel liggen de boeken van Willem van Lit en Peter Verton naast elkaar.

De ondertitel van ‘Kurá’ is: Een speurtocht naar het goede leven in het areaal van de Nederlands-Caribische eilanden en van ‘Burgers & Broeders’: Goed bestuur en natievorming in Curaçao. Verton is socioloog, consultant en advocaat en Van Lit is consulent arbeid en organisatie.

Verton heeft in 1977 het proefschrift ‘Politiek dynamiek en dekolonisatie; de Nederlandse Antillen tussen autonomie en onafhankelijkheid’ gepubliceerd waarvoor hij in de jaren 1969-1972 ruim honderd interviews met sleutelinformanten heeft gehouden en voor het onderhavige boek heeft hij die interviews met bijna evenveel nieuwe gesprekken aangevuld. Zijn boek richt zich op lezers die zich afvragen wat de oorsprong van de huidige Curaçaose maatschappij is en hoe emancipatie, verbroedering en goed bestuur bevorderd kan worden. Vragen die volgens mij niet alleen voor een jong land gelden maar ook voor de meeste landen uit de oude wereld, maar dit terzijde. Voor Verton is ‘fraternité’ onmisbaar voor werkelijke natievorming. Hij legt de nadruk op dit woord van de leuze uit de Franse revolutie.

Steunend op eigen kracht

Van Lit heeft in 2009 zijn boek ‘De Caribische eilanden: het alternatief’ gepubliceerd en vier jaar later ‘Cariben, laten we het onmogelijke vragen’ een titel waaruit de twijfel bij voorbaat klinkt, waarin hij een voorstel heeft gedaan voor keuzes voor de ontwikkeling van de eilanden en voor tolerantie als voorwaarde voor vertrouwen in de verhoudingen tussen de maten van een maatschappij. Willem van Lit staat minder bekend om zijn dichtwerk, hoewel hierin zijn betrokkenheid waardevoller is dan in zijn essays.
In het voorwoord haalt Van Lit een lied aan van Julio Perrenal, helaas zitten daar wat spelfouten in. Graag meer respect voor het Papiamentu, Willem, waarom heb je wel een corrector voor het Nederlands in de hand genomen, maar niet een voor het Papiamentu? Verton heeft wel iemand het Papiamentu in zijn tekst laten corrigeren (p 256). Beide schrijvers hebben gebruik gemaakt van (artikelen van) dezelfde personen, dat kan ook niet anders in onderzoek naar deze dicht bij elkaar liggende onderwerpen, Verton heeft weliswaar meer zwaargewichten tegenover zich gehad. Hij is wetenschappelijker te werk gegaan, in de zin van het staven met krantenartikelen en literatuur en het melden van de exacte datum van het gesprek, Van Lit zijn werk is op een andere manier wetenschappelijk, ook hij heeft een bijlage met literatuurlijst, maar door de aard van zijn opzet hoefde hij niet telkens te melden welke ondervraagde op welke dag wat precies had gezegd.

Van Lit heeft voor dit boek 50 mensen benaderd voor een interview, waarvan 30 mensen positief hebben gereageerd, en noemt daarvan 23 met naam (p 15). Het is de vraag of deze mensen, waar ondergetekende ook tussen zit, representatief zijn voor de speurtocht; ik waag me in dit bestek niet aan een analyse hiervan. Verton noemt de namen van ruim honderd mensen. Van Lit heeft zijn boek in eigen beheer uitgegeven, zonder sponsor, Burgers & Broeders is een een publicatie van LM Publishers, met sponsoring. Dit laatste boek is verluchtigd met foto’s, het eerstgenoemde niet.

Burgers & Broeders

Verton gaat uit van de gedachte dat emancipatie, verbroedering en goed bestuur de bouwstenen zijn voor natievorming en dat de overheid natievorming moet bevorderen door actief de broederschap van burgers te stimuleren. Hij noemt verbroedering: de groei van onderlinge verbondenheid en saamhorigheid. In zijn onderzoek legt hij de nadruk op emancipatie, voor hem geldt de twintigste eeuw als een periode van vermindering van ongelijkheid, dus als een emancipatietijdperk. Bestuurders dienen de beginselen van deugdelijkheid van bestuur te eerbiedigen. Zijn aanbeveling, aan het eind van zijn boek, is om een College bestuurlijk toezicht (Cbt) te benoemen, met als belangrijkste verschil in vergelijking met het College financieel toezicht (Cft) dat Nederland in laatstgenoemde een vinger in de pap heeft door de voorzitter ervan te benoemen. In het Cbt zal alleen Curaçao leden benoemen, overigens geen door politieke partijen naar voren geschoven stromannen.

De twee onderzoeksvragen, hierboven al aangestipt, luiden letterlijk: Hoe is de situatie in het Curaçao van nu gegroeid, en wat moet worden ondernomen om emancipatie, verbroedering en goed bestuur te bevorderen? Voor de antwoorden duikt hij in het ontstaan van sociale ongelijkheid door kolonialisme en slavernij, de invloeden van de katholieke missie die de slaven tot parochianen maakte en de ex-slaven tot burgers. De olie-industrie maakte het mogelijk dat deze burgers een baan konden krijgen waardoor ze niet meer alleen afhankelijk waren van hun kunuku (akkerbouw) voor inkomsten. Door de autonomie en de democratie ontstond er een nieuwe rechtsorde. Zijn vijfde hoofdstuk gaat over de doorbraak van de Afro-achterhoede (ik volg hier de voorkeurspelling met hoofdletter door de auteur, en ook uit respect, al zijn linguïsten het hier niet over eens) rond mei 1969; vervolgens komt de bedrijvigheid in de haven aan bod, met perspectieven voor alternatieven voor de olie-industrie rond het Schottegat. Bij het volgende thema ‘Onderwijs en wijkopbouw’ sta ik even stil. Verton vraagt wat we doen voor de jongeren en wat we zouden moeten doen. Hij kijkt dan eerst naar de sociaal-culturele verandering in de afgelopen eeuw. Ouders zijn vaak niet meer thuis, dus wie voedt tegenwoordig op? ‘Gezien de kwaliteit van de onderwijzers’, is het twijfelachtig of juf en meester als nieuwe opvoeders kunnen optreden. (p 171)

Ook de politie (!) is nog niet op deze taak berekend. ‘Verlaging van selectie- en opleidingseisen legt daarbij waarschijnlijk veel gewicht in de schaal (p178). Verton pleit voor een grootscheepse aanpak van wijkopbouw waardoor de buurt verbetert en daarmee de thuissituatie, met als gevolg de kans op slagen in het onderwijs. ‘Educatie is er op gericht nieuwe leden te leren functioneren in de samenleving. Inspanningen van educatie moeten gestalte krijgen op de terreinen van opvoeding, onderwijs, scholing en zorg voor jongeren, zij spelen zich af op drie plaatsen, thuis, op school en in de wijk. Het leren functioneren in de samenleving behelst: a) leren functioneren als zelfbewuste burger die solidair is met vorige generaties en met andere bevolkingsgroepen in de gemeenschap; b) leren functioneren als kansrijke werker (ondernemer of arbeider) in de economie en c) leren functioneren als ‘deugdelijk burger’ in de politiek.’ (p187-8) De angel zit hem in de bijvoeglijke naamwoorden ‘zelfbewuste’, ‘kansrijke’, ‘deugdelijk’: gewetensvolle mensen zullen dit 180 graden anders interpreteren als gewetenloze personen. Onderwijs is naar mijn mening een van de mooiste beroepen, maar momenteel eenzijdig en daardoor ziekmakend.
De volgende hoofdstukken gaan over de economie met onder meer de personeelskosten, begrotingstekorten en het handhaven van de ontslagwet, en de noodzakelijke bouwstenen van de natievorming, met bijvoorbeeld aandacht voor de Algemene Maatregel van Rijksbestuur, afgekondigd in april 2017. In het slothoofdstuk wordt het advies voor de instelling van het hierboven genoemde Cbt beargumenteerd.

Kurá

Ook de uitgangsvraag van Van Lit aan de geïnterviewden is voor tegengestelde interpretaties vatbaar; die vraag luidt wat er zou moeten gebeuren om een goed leven voor iedereen mogelijk te maken, namelijk dat iedereen kan werken aan een eigen levensplan. Hij geeft in hoofdstuk 15 een samenvatting van zijn boek. (In de eerste druk begint die op bladzijde 304, maar dit is een misdruk omdat hoofdstuk 5 hierin abusievelijk ontbreekt.) Van die samenvatting maak ik gretig gebruik voor het volgende uittreksel, gelardeerd met eigen observaties. Naast de 30 gesprekspartners heeft Van Lit bestaande literatuur over de onderwerpen van zijn speurtocht bestudeerd en kenners van de eilanden en het Nederlands kolonialisme bij deze studie betrokken. In deze kring van kenners, van Aart Broek tot en met Freek van Beetz (p 306), ontbreekt naar mijn mening de stem van Afro-Caribische Nederlanders, ik denk dat een analyse van een Richenel Ansano of een Elis Juliana, om slechts een levende en een overledene te noemen, Van Lits queeste meer harmonie zou hebben verschaft.

Elkander bij te staan

Het idee van Van Lit over ‘het goede leven’ is dat het ‘begint voor ieder afzonderlijk bij een normatieve of bindende oriëntering op hoe hij of zij ten diepste wil leven. Dit is een individuele vraag waarop een persoonlijk antwoord past.’ Als voornaamste element van het goede leven kwam in de interviews naar voren dat men in staat moet zijn het leven naar eigen inzicht in te richten. Het heeft alles te maken met zelfvertrouwen en zelfredzaamheid. De aandacht voor de jonge generatie is daarom ook zeer belangrijk: opvoeding, wel of geen Nanzi-mentaliteit, het onderwijs, de aansluiting op de beroepsmarkt, dan wel het begeleiden van jongeren in het ontwikkelen van hun eigen kwaliteiten om aldus de maatschappij van binnenuit om te vormen. Hierin verschilt het perspectief: uitgaan van de huidige maatschappij en de kinderen hiervoor klaarstomen, of kijken naar de potentie van de individuele kinderen die de nieuwe maatschappij gaan vormgeven. Het goede leven heeft alles te maken met het goede samenleven, vanuit de kracht van ieder individu een maatschappij vormen en in ieder individu het inherente gevoel aanwakkeren dat elk andere individu ook deel van de samenleving is, soms uitgedrukt in het woord ‘respect’ voor elkander, maar dit woord is veel van zijn originele kracht kwijtgeraakt door misbruik.
Wanneer is er sprake van een autonome natie? Hiervoor is ook vertrouwen nodig in een wederzijdse evenwaardigheid in de betrekkingen tussen de buurten, de sociale lagen, de eilanden onderling en de eilanden met de regio, en in de relatie tot Nederland en vice versa. Deel uitmaken van de hele wereld met behoud van een eigen kwaliteit en kracht. In feite is de spreuk van het monument nog steeds van toepassing, als je teruggaat naar de kern ervan: Bewust van eigen kracht en bereid elkaar te helpen ‘Steunend op eigen kracht, met de wil elkander bij te staan’ – hierbij laat ik expres het tegenstelling scheppende woordje ‘doch’ achterwege.

Het valt Van Lit op dat mensen vaak in hun antwoorden op de vraag naar voorwaarden voor het goede leven niet de nadruk hebben gelegd op materiële zaken, welvaart en gezondheid. Alsof men het normaal vindt dat aan deze voorwaarden is voldaan. Heel misschien hangt het antwoord af van de sociale klasse van de respondenten. Terecht waarschuwt de schrijver op de ongelijkwaardige verhoudingen als erfenis van de slavenmaatschappij, ondanks de formele status van gedekoloniseerd gebied, het ongezonde eetpatroon, de milieuvervuiling, de atrako’s (overvallen), etcetera. Als het onderwijs ziekmakend blijft doormodderen en lessen geeft om de creativiteit van leerlingen te verdoven, in plaats van ieder kind te begeleiden in de ontwikkeling van haar/zijn geniale gaven, dan bereiken we een ieder-voor-zich-mentaliteit, een gemeenschap van naast-elkaar-leven in plaats van een samenleving.
Veel mensen noemen ‘politiek’ een van de belangrijkste factoren als het gaat om de collectieve idee van het goede leven. Men schaamt zich voor de Nanzi-cultuur van leven-bij-de-dag en als-IK-het-maar-goed-heb. Er is geen toekomstvisie, of als Vishon Kòrsou die geeft, dan handelen de beleidsmakers en -uitvoerders daar niet naar. Er is veel patronage met privébelangen die het algemeen belang tegenwerken. De beslissingen-makers druisen juist in tegen de spreuk van het eenheidsmonument, tegen de wens in van de ‘gewone’ mens. De tegenbeweging binnen de politiek van partijen die beweren het belang van de ‘gewone’ man te behartigen blijkt ook niet te vertrouwen. De democratie lijkt nu te ontaarden in een ochlocratie: wie het hardste schreeuwt of het meest met bedreigingen zwaait dan wel angst aanjaagt, eigent zich de macht toe. Sommige politici en lui uit de onderwereld hebben gevaarlijke liaisons.
Georganiseerde misdaad is een grote bedreiging voor maatschappelijke samenhang, en als machthebbers het voorbeeld geven van witwassen, omkoping, valsheid in geschrifte, is het onmogelijk van de burger te verwachten gewetensvol te zijn. Nanzi zien is Nanzi volgen.

Rijkseenheidsmonument

Beide schrijvers staan aan of in de rand van de samenleving en hebben de beste bedoelingen, zoals veel mensen die mídden in de Curaçaose samenleving staan ook suggesties hebben, hoewel zij die niet ventileren in een – in het Nederlands geschreven – boek. Van Lit en Verton, hoe zouden ze het in de daadwerkelijke politiek redden. Niet dat ze een kapiteinspositie pretenderen, er zijn ook stuurlui nodig, adviseurs en analisten. Bovendien zijn ze Nederlandse staatsburgers, maken ze deel uit van het geschetste, en hebben ook recht op de discussie tot oplossing. De tijd zal uitmaken of hun (gevraagde dan wel ongevraagde) adviezen door beleidsmakers en -uitvoerders ter harte worden genomen.

Kurá is een Papiamentu woord met meerdere betekenissen. Naast de door Van Lit meest gebruikte betekenis van ‘woonerf’, of ‘Wooncirkel’ zoals Jopi Hart zijn laatste roman heeft gedoopt, betekent kurá ook ‘afgekickt’. Hopelijk is Van Lit met zijn speurtocht nu genezen van zijn gewetenswroeging en komt er binnenkort een geëngageerde dichtbundel van hem. Vertons publicatie smaakt naar een vervolg over ‘égalité’ (in het rechtsleven) en ‘liberté’ (op cultureel en spiritueel gebied). Voor beide schrijvers moge gelden: Doe door, wat je niet laten kan. Het geeft waardevolle stof tot overpeinzing.

[Is verschenen in het Antilliaans Dagblad van 11-08-2018]

 

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter