blog | werkgroep caraïbische letteren

Kritische reflectie over wetenschapsbeoefening in Suriname

door Els Moor

Op 20 augustus 2010 werd er op de Anton de Kom Universiteit van Suriname een seminar gehouden onder de titel: Het standaardbeeld van de wetenschap in Suriname: problemen en alternatieven. Het seminar werd georganiseerd door het Institute for Graduate Studies and Research (IGSR) en de leerstoel ‘Sociale Wetenschappen in technieken van onderzoek’. Docenten, promovendi en andere onderzoekers en geïnteresseerden namen deel. De inleidingen, discussies en evaluatie zijn nu vastgelegd in boekvorm onder redactie van Jack Menke, wat een goed initiatief is.

Het is de eerste publicatie in een serie Occasional Papers, die door IGSR gepubliceerd zal worden. Deze eerste publicatie effent de weg voor kritische discussie binnen de samenleving over wetenschappelijk onderzoek aan onze universiteit.Jack Menke is de auteur van de ‘Introductie’. Hij geeft de drie lijnen aan waaruit de bundel is voortgekomen. De eerste is meteen al raak: een wetenschappelijke methode is altijd een instrument en functioneert dus binnen een groter verband. Dat betekent dat elke methode eerst getoetst moet worden aan de bruikbaarheid binnen de eigen samenleving. De tweede lijn is het onderzoeksklimaat dat zich binnen ISGR begint af te tekenen, vooral door kritische discussies onder studenten over de context en de grondslagen van wetenschappelijke kennis. De derde lijn is die van de presentaties en discussies tijdens het seminar.Jack Menke heeft het in zijn inleiding over het traditionele westerse standaardbeeld van de wetenschap tegenover de waarden, kaders en benaderingen binnen bepaalde tradities. Zo is het standaardbeeld van de wetenschap in Suriname voornamelijk het universele beeld van wetenschap, gebaseerd op logica en realiteit, dus wat met de zinnen kan worden waargenomen. Positivisme heet dat in wetenschappelijke taal. Dit standaardbeeld is nauw verbonden met de ontwikkelingen van logica en wiskunde in Europa rond 1900, de basis van de huidige wetenschapsbeoefening. Binnen de traditionele wetenschapsbeoefening zijn twee factoren essentieel: dat het resultaat alleen gebaseerd is op ervaringen binnen het onderzoek en dat wetenschap gevrijwaard moet zijn van waardeoordelen, dus alleen berust op logische, rationele oordelen.Een probleem binnen de wetenschapsbeoefening via ADEK is dat er vaak onderzoek gedaan wordt door buitenlanders. Dat kan tot grote misverstanden leiden. Jack Menke geeft een leuk voorbeeld: onderzoek naar natievorming. Maar dat woord heeft in Suriname een geheel andere betekenis gekregen dan het had in de koloniale tijd. Toen betekende het: een natie inrichten volgens eurocentrische opvattingen, dus één gemeenschappelijke taal en cultuur (godsdienst wordt niet genoemd, maar hoort er uiteraard bij). In Suriname ging het echter net andersom: er werden steeds nieuwe bevolkingsgroepen geïmporteerd en aan de samenleving geplakt. Het begrip ‘natie’ is dus eigenlijk verwarrend als we ‘de Surinaamse natie’ moeten typeren. Het komt ook nog steeds voor dat een buitenlandse onderzoeker onderzoek doet naar een aspect van een inheemse samenleving en op grond van de positivistische werkwijze tot een verkeerd resultaat komt, omdat de doelgroep zelf geen controle op de juistheid heeft kunnen uitoefenen.

De wetenschapsbeoefening in Suriname is aanvankelijk gebaseerd op positivistische principes en nog steeds speelt dat sterk. Gelukkig komt er nu langzaam maar zeker een benadering vanuit de eigen situatie. Er wordt steeds meer gepleit voor alternatieve benaderingen die ruimte geven aan kritische reflectie en die openstaan voor participatie van de doelgroep. Sociale wetenschappers laten tegenwoordig steeds meer van zich horen en behalve strikt wetenschappelijke doelen zijn er vaker ook sociale doelen, bijvoorbeeld gericht op emancipatie van groepen uit de samenleving. Dit is bijvoorbeeld meestal het geval binnen de feministische wetenschap. Net als de ‘Filosofie van de Derde Wereld’ geeft deze benadering een andere draai aan het begrip ‘objectiviteit’ dan binnen de positivistische visie. Als wegbereider van de filosofen van de derde wereld noemt Jack Menke uiteraard Frantz Fanon (1925-1961). Deze arts en activist is geboren op Martinique, studeerde medicijnen in Frankrijk en werkte van 1952-1956 als psychiater in een ziekenhuis in Algerije. Hij sloot zich aan bij het Front de Libération Nationale en werkte toen als arts in het Algerijnse bevrijdingsleger. Bekende werken van hem zijn Zwarte huid, blanke maskers (1952) en De verworpenen der aarde dat uitkwam in 1961, toen de auteur stervende was aan leukemie. De kern van deze ‘filosofie’ is de eenheid van theorie en praktijk, treffend verwoord door de Afrikaanse dichter Sékou Touré: ‘Het schrijven van een revolutionair lied is niet voldoende om deel te nemen aan de Afrikaanse revolutie; men moet deze revolutie maken met het volk. Met het volk, en de liederen komen dan vanzelf wel.’ Conclusies van Menke zijn dat de scheiding tussen de verwerving en de toepassing van kennis opgeheven moet worden. Wetenschap is veel maatschappelijker dan het positivisme doet voorkomen. Wetenschap wordt in de derde wereld vaak gezien als een instrument tot bevrijding waarbij waarden zoals emancipatie en humanisering centraal staan. In Suriname is het standaardbeeld van het positivisme, ook in andere vormen van onderwijs, nog te veel vastgeroest. Er is grote behoefte aan alternatieve benaderingen.

Kees van der Wolf bespreekt in ‘Mixed methoden in onderwijsstudies’ waartoe we kennis ontwikkelen, wat we ermee willen bereiken. Het beeld van objectiviteit, herhaalbaarheid en controleerbaarheid (positivisme) is nog te sterk aan onze faculteit van Maatschappijwetenschappen. Het is belangrijk dat we in de wetenschap speculaties en vooroordelen voorkomen. We kunnen om problemen op te lossen kennis van elders zeker gebruiken, maar we kunnen hier ook samen kennis ontwikkelen in de context van probleemoplossing.

Julia Terborg  heeft het in haar inleiding over feministische wetenschapsbeoefening. In de tachtiger jaren vond er in de wetenschapsbeoefening rondom het feminisme een verschuiving plaats van het ‘concept vrouw’ naar het ‘concept gender’. Dit begrip staat voor de gedrags- en identiteitsaspecten van een sekse. Dus niet de lichamelijke aspecten. Hierbij krijgen bij onderzoek de onderzochte personen de ruimte om mee te praten over de onderzoeksdoelstelling. De onderzoeksmethode wordt gekozen op grond van het onderwerp van onderzoek. Daarbij is het van essentieel belang dat de onderzoeker het echte probleem ziet, niet kijkt vanuit een beperkte visie. Wie veroorzaken de problemen van overbevolking? De vrouwen? Zij gebruiken toch geen voorbehoedsmiddelen (vaak vanuit hun cultuur)? Of de scherpe sociaal-economische ongelijkheid in de wereld? Op de wereldconferentie over dit onderwerp in 1994 zijn feministen als collectief erin geslaagd om een andere wending te geven aan de discussie over bevolking en ontwikkeling, meer vanuit de erkenning en bescherming van de rechten van vrouwen en worden bevolkingsvraagstukken meer in verband gebracht met sociale vraagstukken, zoals armoede.

De derde inleiding van Monique Veira gaat over rechten en samenleving: moet de juridische manier van denken onder invloed van maatschappelijke ontwikkelingen gewijzigd worden? Dit onderwerp roept vaak weerstanden op bij juristen. Monique Veira bespreekt Surinaamse gevallen om de aanpak te beoordelen. Zij besluit dat de typisch wetenschappelijke juristerij verrijkt moet worden door ook open te staan voor andere disciplines, wanneer de casus erom vraagt.

Er waren twee discussierondes tijdens het seminar. Veel vragen en opmerkingen maakten duidelijk dat het onderwerp aanslaat en dat is prima. Ook de evaluatie was grondig. Jack Menke kwam met een treffer: moet ook academisch onderwijs niet creatiever zijn, in een meer ongedwongen sfeer? En werken al die typisch academische termen niet vervreemdend, vooral naar een algemener publiek toe? Hiermee ben ik het roerend eens. Wat een moeite heb ik gehad om dit boekje te begrijpen, terwijl de stof me zeer na aan het hart ligt. Soms vier moeilijke wetenschappelijke woorden in één zin! En creatiever onderwijs: dat is mijn stokpaardje, voor alle leeftijdsklassen en niveaus!

Toen ik het boekje eindelijk uit had en klaar was met een overzicht voor dit artikel, pakte ik mijn ‘lijfblad’, het weekblad De Groene Amsterdammer, van 14 juli. Is het toeval dat daar net nu een artikel van Caspar Thomas en Yvonne Zonderop in staat over wat drie planbureaudirecteuren, tevens hoogleraren aan universiteiten, vinden van de wetenschap in Nederland? Een van de drie begint met een voorbeeld: ‘Ik had laatst iemand die wilde promoveren op werkloosheid. Mooi onderzoek, maar de cijfers waren twintig jaar oud. Je kunt daarop promoveren, maar de maatschappelijke relevantie is nul komma niks’. En zo gaat het door: de universiteiten worden zelfs ‘ivoren torens’ genoemd. Er wordt ook gepleit voor een intensievere samenwerking tussen wetenschap en beleid. Het einde van het artikel is aldus: ‘Als de overheid zegt: wij moeten een alternatief vinden voor accu’s, dan moet de TU Delft toch zeggen: wij doen mee, we gaan ervoor? Als wetenschappers dan nog steeds klagen dat ze niet gehoord worden, ach ja…’
In onze kleine samenleving met maar één universiteit kunnen we de handen toch makkelijker ineenslaan? Kunnen we toch verder komen met de ontwikkeling van aan ons land en de tijd aangepaste wetenschap, die wel wetenschappelijk blijft?

Institute for graduate Studies and Research. Occasional paper 1. Het standaardbeeld van de wetenschap in Suriname: problemen en alternatieven. Redactie: Jack Menke. Anton de Kom Universiteit van Suriname, 2011
De Groene Amsterdammer. Onafhankelijk weekblad sedert 1877. 14 juli 2011.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter